HR, 06-01-2009, nr. 08/01984 H
ECLI:NL:HR:2009:BG8925
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-01-2009
- Zaaknummer
08/01984 H
- LJN
BG8925
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG8925, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG8925
ECLI:NL:HR:2009:BG8925, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG8925
- Vindplaatsen
Conclusie 06‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening.
Nr. 08/01984 H
Mr. Bleichrodt
Zitting 18 november 2008
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Aanvrager tot herziening is bij onherroepelijk vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Alkmaar van 12 februari 2007 wegens "overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969", gepleegd in de periode van 27 april 2006 tot en met 16 augustus 2006, veroordeeld tot een geldboete van EUR 350, -, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2. Aanvrager heeft zelf de aanvrage ingediend.
3.1 De aanvrage houdt, kort gezegd, in dat aanvrager wel naar de terechtzitting van de Kantonrechter van 12 februari 2007 had willen gaan, maar dat de leerplichtambtenaar hem had opgebeld en had gezegd dat hij niet naar de zitting hoefde te gaan omdat zij de zaak introk. De Kantonrechter heeft de zaak op genoemde terechtzitting echter wel - bij verstek - behandeld. Nu de dagvaarding in persoon was uitgereikt, is het op die dag gewezen vonnis op 26 februari 2007 onherroepelijk geworden.
3.2 Bij de aanvrage is gevoegd een stuk dat inhoudt:
"Op 24 januari 2007 heeft ondergetekende dit bericht toegestuurd naar de parketsecretaris.
intrekking van een zitting 12 februari a.s.
Hallo [betrokkene 1],
Ik heb een proces-verbaal opgemaakt aan [aanvrager] omdat zijn zoon [betrokkene 2] geen onderwijs volgde (Absoluut verzuim). Parketnummer 515997-6.
Op 12 februari is deze meneer uitgenodigd voor de zitting. Sinds 14 november 2006 volgt zijn zoon weer onderwijs bij een vso-zmok school te Amsterdam. De gezinsvoogd van [betrokkene 2] geeft aan dat het hartstikke goed gaat met [betrokkene 2] en zij attendeerde mij er op dat ik een verzoek tot intrekking bij de rechtbank kan indienen.
Het is nu nl. niet meer nodig dat hij op de zitting komt.
Ik heb toegezegd aan de voogd dat ik dit verder in orde zou maken.
met vriendelijke groet,
[betrokkene 3],
gemeente [A],
tel. nr. [001]."
3.3 [Betrokkene 3] is de leerplichtambtenaar die het desbetreffende proces-verbaal heeft opgemaakt. Bovenbedoeld bericht bevindt zich niet in het aan de Hoge Raad toegezonden strafdossier en is blijkbaar indertijd daaraan niet toegevoegd. Dit bericht geeft blijk van een verkeerd begrip van wat de leerplichtambtenaar vermag. Immers, nadat een proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden is het aan de Officier van Justitie om te beoordelen of een vervolging zal worden ingesteld en of er, ingeval dat is geschied, eventueel op grond van nieuwe informatie redenen zijn om de dagvaarding voor de zitting alsnog in te trekken en de zaak al dan niet voorwaardelijk te seponeren.
De bovenomschreven gang van zaken is echter wel ongelukkig. Uit de stukken blijkt niet dat het parket op genoemd bericht heeft gereageerd. Aangenomen dat bedoelde e-mail het parket op 24 januari 2007, dus ruim vóór de terechtzitting, heeft bereikt en dat daarop niet is gereageerd in die zin dat het verzoek van de leerplichtambtenaar er op zichzelf niet toe kon leiden dat de behandeling van de zaak ter zitting niet doorging, zal aanvrager door een en ander op het verkeerde been zijn gezet en daarom niet ter terechtzitting zijn verschenen. In dat geval is die gang van zaken mede aan het parket te wijten.
Toch zal om de hierna volgende redenen de aangevoerde omstandigheid niet tot herziening kunnen leiden en rest de aanvrager slechts om zich te dien aanzien tot de Officier van Justitie zelf te wenden of om een gratieverzoek in te dienen.
3.4 Art. 457 Sv houdt voor zover hier van belang in:
"Herziening van eene in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeeling, kan worden aangevraagd:
(...)
2°. op grond van eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van den veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van eene minder zware strafbepaling."
3.5 Wat is aangevoerd is niet een omstandigheid waardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat, ware deze de rechter bekend geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak of tot ontslag van rechtsvervolging dan wel tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie of tot toepassing van een minder zware strafbepaling. Die omstandigheid doet immers niet af aan het bewijs of aan de strafbaarheid van feit of dader en kan op zichzelf ook niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging. Ten slotte moet onder een minder zware strafbepaling worden verstaan de toepasselijkheid van een andere strafbepaling met een minder hoge strafbedreiging. Dat het met de zoon van aanvrager goed ging en dat hij inmiddels weer onderwijs volgde, had wellicht wel kunnen leiden tot een minder zware straf, maar niet tot de toepasselijkheid van een ander strafrechtelijk voorschrift. Nog steeds zou sprake zijn geweest van overtreding van art. 2, eerste lid van de Leerplichtwet 1969. In het kader van een gratieverzoek zouden die nieuwe ontwikkelingen eventueel wel een rol kunnen spelen.
3.6 Mijn slotsom is dat het herzieningsverzoek als ongegrond dient te worden afgewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 06‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening.
6 januari 2009
Strafkamer
nr. 08/01984 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Alkmaar van 12 februari 2007, nummer 14/515997-06, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969" veroordeeld tot een geldboete van 350 euro, subsidiair 7 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. In de aanvrage wordt een beroep gedaan op een voorafgaand aan de terechtzitting aan een parketsecretaris door de leerplichtambtenaar, die van de hiervoor onder 1 genoemde overtreding proces-verbaal had opgemaakt, gericht "verzoek tot intrekking bij de rechtbank", als gevolg waarvan de aanvrager ervan is uitgegaan dat de behandeling van de zaak geen doorgang zou vinden en hij niet ter terechtzitting is verschenen.
3. De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Het hiervoor bedoelde verzoek van de leerplichtambtenaar maakte geen deel uit van de gedingstukken die door de Rechtbank aan de Hoge Raad zijn gestuurd, zodat ervan moet worden uitgegaan dat ook de Kantonrechter daarover niet beschikte ten tijde van het onderzoek van de zaak ter terechtzitting. Niettemin kan de door de aanvrager gestelde omstandigheid niet het ernstig vermoeden wekken dat de rechter met kennis van dit verzoek een uitspraak zou hebben gedaan als hiervoor onder 4.1 vermeld. Daarbij verdient opmerking dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv niet de oplegging van een andere (minder zware) strafsanctie wordt verstaan doch een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt.
4.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 januari 2009.