HR, 06-01-2009, nr. 07/12115
ECLI:NL:HR:2009:BG4260
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-01-2009
- Zaaknummer
07/12115
- LJN
BG4260
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BG4260, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑01‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG4260
ECLI:NL:HR:2009:BG4260, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG4260
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2009/50
Conclusie 06‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in h.b. Gelet op de inhoud van de brief van de raadsman is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich i.c. een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting verdachte tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1.c Sv zodat het h.b. binnen 14 dgn na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
Nr. 07/12115
Mr. Schipper
Zitting: 11 november 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 7 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek(1) gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 september 2006, waarbij de verdachte ter zake van overtreding van artikel 20, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is veroordeeld tot een geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.
2. Namens de verdachte heeft mr. V. Kortenbach, advocaat te 's-Gravenhage, cassatie ingesteld en hij heeft tevens een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 maart 2007 houdt -voor zover van belang- in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Mijn raadsman mr. Kortenbach komt niet. Ik heb tegen hem gezegd dat ik wel alleen zou gaan. Ik was niet aanwezig ter terechtzitting in eerste aanleg; ik had geen stukken ontvangen.
Toen ik bericht kreeg dat ik mijn rijbewijs moest inleveren ben ik naar mijn raadsman gegaan en heeft hij hoger beroep ingesteld. Ik weet niet of mijn raadsman wel wist van de zitting in eerste aanleg. Hij was uitdrukkelijk gemachtigd."
5. Het Hof heeft in het bestreden arrest het navolgende overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de brief d.d. 29 augustus 2006 van de raadsman van de verdachte, mr. V. Kortenbach, blijkt dat de -volgens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep- door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 september 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 21 november 2006 dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
6. De zich bij de stukken bevindende brief van de raadsman van 29 augustus 2006 gericht aan de Rechtbank te 's-Gravenhage vermeldt wat de strafzaak van de verdachte betreft slechts het kenmerk en houdt het volgende in:
"Cliënt [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] heeft zich tot mij gewend in verband met de ontvangst van een bericht van aankomst van een dagvaarding in bovenvermelde zaak. Cliënt was niet in de mogelijkheid om het bericht binnen de gestelde termijn af te halen.
Ik laat u weten dat ik mij hierbij als advocaat van cliënt stel en ik verzoek u om spoedige toezending van het strafprocesdossier."
7. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is 'sHofs oordeel niet begrijpelijk. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de brief kan niet blijken dat de raadsman bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Maar zelfs als dat wel het geval was brengt dat niet zonder meer mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.(2)
8. Het middel treft doel.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De aantekening mondeling vonnis van de kantonrechter vermeldt kennelijk abusievelijk "tegenspraak bij mr. V. Kortenbach". Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter houdt immers in dat de verdachte en de gemachtigde mr. V. Kortenbach niet ter terechtzitting zijn verschenen en dat tegen de niet verschenen verdachte verstek wordt verleend.
2 Vgl. HR 6 januari 2004, LJN: AN8554.
Uitspraak 06‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in h.b. Gelet op de inhoud van de brief van de raadsman is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich i.c. een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting verdachte tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1.c Sv zodat het h.b. binnen 14 dgn na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
6 januari 2009
Strafkamer
07/12115
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 maart 2007, nummer 22/006661-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Kortenbach, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2.1. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
(i) Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. V. Kortenbach, advocaat te 's-Gravenhage, gedateerd
29 augustus 2006 en gericht aan de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en aldaar ingekomen op 20 september 2006, inhoudende:
"Betreft: [Verdachte]/OM
Geachte heer/mevrouw,
Cliënt [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] heeft zich tot mij gewend in verband met de ontvangst van een bericht van aankomst van een dagvaarding in bovenvermelde zaak. Cliënt was niet in de mogelijkheid om het bericht binnen de gestelde termijn af te halen.
Ik laat u weten dat ik mij hierbij als advocaat van cliënt stel en ik verzoek u om spoedige toezending van het strafprocesdossier."
(ii) Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 september 2006 houdt onder meer in:
"De verdachte is ter terechtzitting niet verschenen en ook de gemachtigde mr. V. Kortenbach is niet verschenen. De kantonrechter verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte."
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Mijn raadsman mr. Kortenbach komt niet. Ik heb tegen hem gezegd dat ik wel alleen zou gaan. Ik was niet aanwezig ter terechtzitting in eerste aanleg; ik had geen stukken ontvangen.
Toen ik bericht kreeg dat ik mijn rijbewijs moest inleveren ben ik naar mijn raadsman gegaan en heeft hij hoger beroep ingesteld. Ik weet niet of mijn raadsman wel wist van de zitting in eerste aanleg. Hij was uitdrukkelijk gemachtigd."
2.3. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"Uit de brief d.d. 29 augustus 2006 van de raadsman van de verdachte, mr. V. Kortenbach, blijkt dat de - volgens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep - door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 september 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 21 november 2006 dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.4. Gelet op de inhoud van de brief van de raadsman, is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich in de onderhavige zaak een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv zodat het hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak had moeten worden ingesteld, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 januari 2009.