HR, 23-12-2008, nr. 01059/07 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BG7982
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-12-2008
- Zaaknummer
01059/07 Hs
- LJN
BG7982
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG7982, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑12‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Geurproefzaak.
23 december 2008
Strafkamer
nr. 01059/07 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 22 december 2005, nummer 16/500709-05, ingediend door mr. J-H.L.C.M. Kuijper, advocaat te 's-Hertogenbosch, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzetheling, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust kennelijk op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 30 maart 2007 van het Arrondissementsparket Utrecht gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders van de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van opzetheling, meermalen gepleegd.
5.2. Bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken bevindt zich een proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 22 december 2005, waarin op de voet van art. 378, tweede lid, Sv het mondeling vonnis is aangetekend.
5.3. Blijkens voormeld proces-verbaal is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 14 april 2003 tot en met 19 mei 2005 te Buren op verschillende tijdstippen telkens meer (onderdelen van) personenauto's en een bestelauto of een vrachtauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen telkens wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten:
- in de periode van 3 mei 2005 tot en met 9 mei 2005 (onderdelen van) een personenauto, merk Mercedes, type 200D, met kenteken [AA-00-BB], en
- in de periode van 29 april 2004 tot en met 9 mei 2005 (onderdelen van) een personenauto, merk Mercedes, type 300D, met kenteken [CC-00-DD], en
- in de periode van 24 april 2005 tot en met 9 mei 2005 een bestelauto/vrachtauto merk Iveco, type 3512, met kenteken [EE-00-FF]."
5.4. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in voormeld proces-verbaal, blijkt dat het resultaat van de geuridentificatieproef alleen verband houdt met de Iveco bestelauto, type 3512, met kenteken [EE-00-FF].
De aantekening van het mondeling vonnis houdt dienaangaande het volgende in.
(i) Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 24 april 2005 tussen 18.15 uur en 22.45 uur stond mijn auto, merk Iveco, type 3512, kleur donkerblauw, voorzien van het kenteken [EE-00-FF] en chassisnummer [001], geparkeerd op de Planetenbaan te Bilthoven.
Bij terugkomst zag ik dat de auto verdwenen was. De weggenomen auto behoort mij in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming om deze auto weg te nemen en zich toe te eigenen."
(ii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één van hen:
"Naar aanleiding van het aantreffen van een gestolen en gestripte Mercedes op een vrachtwagen van [aanvrager] hebben wij, verbalisanten, later op die dag, 9 april (de politierechter leest april verbeterd als: mei) 2005 het terrein van de biljartfabriek aan de [a-straat] te [plaats] bekeken.
Er was eerder als informatie binnengekomen dat daar wel eens voertuigen geplaatst werden door de woonwagenbewoners van het kampje aan de [a-straat] te [plaats], waar de familie [achternaam aanvrager] woont.
Wij zagen daar een Iveco staan met een blauwe gesloten bak met laadklep en zonder kentekenplaat. Wij hadden het vermoeden dat dit voertuig mogelijk van [aanvrager] was en daarom hebben wij het chassisnummer, te weten: [001], genoteerd om zo achter de tenaamstelling van die Iveco te komen.
Wij zagen dat kledingstukken de stuurkolom bedekten. Verder zagen wij dat het rechter portierslot braakschade vertoonde.
Van de laadbak kon alleen de zijdeur geopend worden. De laadbak was door middel van een plaat hout in twee delen verdeeld. In het voorste compartiment van de laadbak stond een houten hakblok en lag een vleeshaak.
Wij konden niet in het achterste compartiment kijken.
Op het bureau bleek dat het voertuig op 24 april 2005 in de regio Utrecht was gestolen.
De Iveco werd veiliggesteld voor sporenonderzoek.
Het lukte de technische recherche samen met de berger niet om de laadklep te openen. Ik hoorde van [verbalisant 3] van de technische recherche dat hij de laadklep niet open kon krijgen en door een kiertje van de laadklep had gezien dat er deuren in de laadbak stonden.
Ik heb naar de aangever gebeld met de vraag hoe de klep te openen was.
Daarna heb ik, verbalisant [verbalisant 1], met verbalisant [verbalisant 4] bij het bergingsbedrijf samen met de berger de klep geopend.
Wij zagen in de laadruimte veel Mercedes-onderdelen staan, waaronder een groene motorkap, waarvan de kleur gelijkend was aan de kleur van de eerder door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] aangetroffen gestripte Mercedes.
Verder stonden er in die laadruimte een grijze motorkap en wat grijze portieren."
(iii) Een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik heb een biljartfabriek aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ook het pand [a-straat 2] is van mij. Tegenover dat pand woont [aanvrager] op het woonwagenkampje.
Voor mijn bedrijfspand stonden altijd veel auto's van [aanvrager] en ik had daar last van. Aan de zijkant van mijn bedrijf is een oude inrit aan de [a-straat]. Ik gebruik die inrit niet meer. Ik heb ongeveer een halfjaar geleden tegen [aanvrager] gezegd dat hij de oude oprit wel mocht gebruiken om wat neer te zetten. Ik heb wel eens gezien dat er auto's stonden."
(iv) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik, verbalisant, heb op 11 mei 2005 een onderzoek ingesteld in een gesloten bestelauto van het merk Iveco. Het voertuig was niet voorzien van een kenteken.
Op de rechterbalk achter de vooras trof ik het door de fabrikant ingeslagen voertuig identificatienummer aan, te weten: [001].
Desgevraagd deelde het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit, unit politie van de KLPD te Driebergen, mede dat dit voertuigidentificatienummer behoorde bij het voertuig van het merk Iveco, type 35-12 en kenteken [EE-00-FF].
Dit voertuig bleek te zijn ontvreemd op 24 april 2005 te Bilthoven.
Door [verbalisant 3], werkzaam bij de technische recherche van de politie regio Gelderland-Zuid, werd op 10 mei 2005 een geurdoek geplaatst in bovenvermeld voertuig.
Nadat ik de laadklep had geopend, trof ik in de laadruimte de volgende goederen aan:
onderdelen van een groene Mercedes personenauto, namelijk: het linker voorportier, het rechter voorportier, de motorkap en de voorbumper.
In de ruit van het linker voorportier trof ik de ingravering van het kenteken [AA-00-BB] aan.
Verder trof ik de volgende onderdelen van een grijze Mercedes personenauto aan: het linker voorportier, het rechter voorportier, het linker achterportier, het rechter achterportier, de motorkap, de kofferklep en de voorbumper.
In alle ruiten van alle portieren had een kentekengravering gestaan. Ik kon het volgende kenteken lezen: [CC-00-DD].
Op het grijze linker achterportier van de Mercedes waarbij het kenteken [CC-00-DD] behoort, trof ik dactyloscopische sporen aan. Dit dactyloscopische spoor heb ik met spoornummer PLO914/05-147467/8/1 gewaarmerkt."
(v) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik heb het dactyloscopische signalement ten name van [aanvrager] vergeleken met het door de hoofdagent van politie regio Utrecht, [verbalisant 6], op 11 mei 2005 op de buitenzijde van het linker achterportier van een Mercedes aangetroffen dactyloscopische spoor, gewaarmerkt PL0914/05-147467/008/001.
Het spoor bestond uit vier naast elkaar geplaatste vingerafdrukken waarvan er één geschikt was voor identificatie.
Op grond van voldoende dactyloscopische punten van overeenkomst bleek deze vingerafdruk identiek te zijn aan een afdruk van de rechterringvinger, voorkomende op het vingerafdrukkenblad ten name van [aanvrager] voornoemd.
De identificatie betekent dat het dactyloscopische spoor, aangetroffen op de buitenzijde van het linker achterportier van de Mercedes Benz, identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde."
(vi) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Tijdens een onderzoek naar aanleiding van diefstal van een auto heb ik op 10 mei 2005 geurdoeken aangebracht op de zitting van de bestuurdersplaats van de vrachtauto. Na de geuroverdracht werd de geurdoek door mij overgebracht in een daarvoor bestemde glazen pot.
Deze pot werd verzegeld en voorzien van de benodigde administratieve gegevens."
(vii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door [verbalisant 7], speurhondbegeleider, en [verbalisant 8], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel één van hen:
"Op 19 mei 2005 werd door mij, verbalisant [verbalisant 7], een geuridentificatieproef uitgevoerd met speurhond Rex.
De conclusie van deze proef luidt:
Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex bleek mij, verbalisant [verbalisant 7], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (geurmonster zitplaats links voor, [EE-00-FF]) en de geurdragers die waren vastgehouden door de verdachte [aanvrager].
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften."
5.5. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan ook zonder de hiervoor onder (vii) vermelde resultaten van de geuridentificatieproef worden afgeleid dat de aanvrager de persoon is geweest die de bewezenverklaarde opzetheling van de Iveco bestelauto, type 3512, met kenteken [EE-00-FF] heeft gepleegd.
5.6. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich hier niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 december 2008.