HR, 23-12-2008, nr. 00706/07 H
ECLI:NL:HR:2008:BG7963
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-12-2008
- Zaaknummer
00706/07 H
- LJN
BG7963
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG7963, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG7963
ECLI:NL:HR:2008:BG7963, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑12‑2008; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG7963
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening.
Nr. 00706/07 H
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 21 november 2002 is de aanvrager in de zaken met de parketnummers 10/092518-02 en 10/092920 wegens 1., 2. en 3. "diefstal" en wegens 4. en 5. "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts is de aanvrager bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 28 februari 2003 (parketnummer 10/092781-02) wegens 1. tot en met 5. "diefstal", veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Beide vonnissen zijn bij verstek gewezen.
2. Namens de aanvrager is door mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam, een aanvraag tot herziening van deze uitspraken ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat niet de veroordeelde maar diens broer, [betrokkene 1], destijds is aangehouden en daarbij de naam en personalia van de veroordeelde aan de politie heeft doorgegeven en dat, ware de rechter daarmee bekend geweest, de zaken niet zouden hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager.
4. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2°, van art. 457 Sv slechts dienen een door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstig vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
5. In de aanvraag worden geen bewijsmiddelen genoemd ter adstructie van de stelling dat sprake zou zijn van persoonsverwisseling. De raadsman van de aanvrager heeft echter in correspondentie met het openbaar ministerie over de executie van genoemde straffen reeds stukken overgelegd ter adstructie van de in de aanvraag gestelde persoonsverwisseling. Deze stukken, die zich in het dossier bevinden, kunnen daarom worden gerekend de bewijsmiddelen te zijn waarop de aanvraag is gestoeld.
6. Uit de stukken die zich in het dossier van de strafzaken bevinden, blijkt het volgende.
7. Veroordeelde is op 1 april 2003 aangehouden omdat hij stond gesignaleerd voor het hierboven genoemde bij verstek gewezen vonnis van 21 november 2002. Naar aanleiding van die aanhouding heeft de raadsman van veroordeelde, mr. Spigt, bij brief van 2 april 2003 aan het team executie van het Openbaar Ministerie te Rotterdam laten weten dat de veroordeelde (naar diens zeggen) niet voor die zaak met politie/justitie in aanraking is geweest en dat volgens "wel ingelichte kringen" de dader [betrokkene 1], zijnde de broer van veroordeelde, bij de aanhouding voor dit feit de naam van aanvrager heeft opgegeven. Bij brief van 9 april 2003 heeft de raadsman onder meer kopieën van het paspoort van aanvrager overgelegd waaruit zou volgen dat aanvrager ten tijde van het plegen van een aantal van de feiten waarop de veroordeling betrekking had, niet in Nederland verbleef. Voorts is een kopie van een handgeschreven, ongedateerd briefje overgelegd, inhoudend:
"Geachte heer
Hierbij deel ik u mede dat ik de schuldige bent wegens de de winkeldiefstal die ik heb gepleeg. en niet mijn broer [Aanvrager] die nu onschuldig vastzit in zaandstreek.
Afz. [betrokkene 1]
12-8-62"
8. Namens de officier van justitie, mr. G.C. Bos, van het Arrondissementsparket te Rotterdam, is op 9 april 2003 opdracht gegeven om veroordeelde in vrijheid te stellen. Het faxbericht waarbij die opdracht is gegeven houdt in dat de beslissing het gevolg is van "het feit dat er sprake zou kunnen zijn van een persoonsverwisseling". Een aan aanvragers raadsman gerichte brief van 11 juni 2003 van [betrokkene 2], kennelijk werkzaam bij het Arrondissementsparket te Rotterdam, houdt vervolgens in, voor zover hier van belang en kort gezegd, dat de officier van justitie heeft besloten de executie van de aan aanvrager opgelegde straffen alsnog te hervatten nu na zorgvuldige bestudering is geconstateerd dat de data van de in het paspoort van aanvrager aangebrachte in- en uitreisstempels niet uitsluiten dat veroordeelde de hem verweten strafbare feiten zou hebben gepleegd.
9. Op 11 juni 2007 heeft aanvrager de Staat der Nederlanden gedagvaard om op 4 juli 2007 te verschijnen ter terechtzitting van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's-Gravenhage teneinde de executie van de strafvonnissen van 21 november 2002 en 28 februari 2003 stop te zetten, althans te bepalen dat de executie met onmiddellijke ingang wordt stopgezet totdat de Hoge Raad op het, op 19 februari 2007 door de raadsman van eiser ingediende, herzieningsverzoek zal hebben beslist.
10. In het dossier bevinden zich voorts de volgende stukken, voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang:
- twee inleidende dagvaardingen in de onderhavige zaken, twee akten van uitreiking in persoon van die dagvaardingen alsmede een aantal processen-verbaal van verhoor van de verdachte ter zake van de feiten waarvoor aanvrager is veroordeeld.
- een schrijven van de Consul-Generaal van de republiek Suriname d.d. 14 mei 2003, inhoudende "dat wij geen onjuiste calamiteit hebben ontdekt, met betrekking tot de verlenging zoals is aangebracht in het paspoort"; aan deze brief is een kopie gehecht van het paspoort van aanvrager, met daarop de stempels "kort verblijf van 3/12 tot 11/12 Zanderij, "verlengd tot 28-1-2003, Paramaribo 20-12-2002" en - voor zover leesbaar - "Immigratie Suriname uit 31-03-03 Zanderij".
11. Verdachtes handtekening voor ontvangst op de hiervoor genoemde, akten van uitreiking in persoon van de inleidende dagvaardingen komen niet overeen met de handtekening in het paspoort van aanvrager. De handtekeningen van de verdachte in de processen-verbaal van de verhoren die zijn afgenomen naar aanleiding van de feiten, waarop de aanvraag betrekking heeft, vertonen evenmin gelijkenis met de handtekening in het paspoort van aanvrager. Daarentegen vertonen de handtekeningen in genoemde processen-verbaal wel gelijkenis met de handtekeningen van ontvangst op genoemde akten van uitreiking in persoon, die steeds betrekking hebben op uitreiking van de dagvaardingen in de onderhavige zaken op het politiebureau ter gelegenheid van de aanhouding ter zake van één van de feiten waarop die zaken betrekking hebben. Daaruit rijst niet alleen het vermoeden dat aanvrager niet degene is geweest die ter zake van de feiten waarop de in de aanvraag bedoelde veroordelingen betrekking hebben, als verdachte is aangehouden, maar ook dat niet aan hem maar aan een ander, dezelfde persoon als degene die ter zake van bedoelde feiten is aangehouden, de dagvaardingen in persoon zijn uitgereikt.
12. Voorts zijn in het door de Consul-Generaal van de republiek Suriname onderzochte en goed bevonden paspoort van aanvrager, zoals hiervoor onder vermeld onder 10, aangebracht de stempels "kort verblijf van 3/12 tot 11/12 Zanderij, "verlengd tot 28-1-2003, Paramaribo 20-12-2002" en - voor zover leesbaar - "Immigratie Suriname uit 31-03-03 Zanderij"; Daaruit leid ik af dat aanvrager in elk geval tot 28 januari 2003 en mogelijk tot 31 maart 2003 in Suriname heeft verbleven. Dat betekent dat de aanvrager in elk geval ten tijde van het plegen van één, en mogelijk van twee, van de delicten waarop het vonnis met parketnummer 10/092781-02 betrekking heeft - te weten het op 3 januari 2003 gepleegde feit 4 en het op 3 februari 2003 gepleegde feit 5 - niet in Nederland verbleef. Bovendien kan dan de dagvaarding ter zake van de feiten met parketnummer 10/092518-02, volgens de akte van uitreiking in persoon aan de verdachte uitgereikt op 4 januari 2003, niet aan aanvrager zijn uitgereikt.
13. Nu voorts de handtekeningen van de voor laatstgenoemde feiten aangehouden verdachte geen gelijkenis vertonen met die van aanvrager en deze wel gelijkenis vertonen met de handtekening van de verdachte, aangehouden voor deze èn voor de andere feiten waarop de aanvraag betrekking heeft alsmede met de handtekeningen voor ontvangst op de akten van uitreiking van 28 mei 2002 en 4 januari 2003, wekken al deze omstandigheden tezamen, die bij de onderzoeken op de terechtzittingen niet zijn gebleken, het ernstig vermoeden, zoals bedoeld in art. 457 lid 1 onder 2 Sv, dat als de desbetreffende rechter hiervan op de hoogte was geweest, hij de aanvrager in beide zaken van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
14. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond verklaart, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van genoemde vonnissen zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 23‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening.
23 december 2008
Strafkamer
nr. 00706/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van a. een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 28 februari 2003, nummer 10/092781-02, en b. een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 21 november 2002, nummers 10/092518-02 en 10/092920-02, ingediend door mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
Bij het hiervoor onder a bedoelde vonnis heeft de Politierechter de aanvrager wegens diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken.
Bij het hiervoor onder b bedoelde vonnis heeft de Politierechter de aanvrager wegens diefstallen en diefstallen door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling en dat zijn broer, genaamd [betrokkene 1], zich telkens ten onrechte van de naam van de aanvrager heeft bediend.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraken zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie genoemde gronden moeten de door de aanvrager gestelde omstandigheden worden aangemerkt als omstandigheden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van:
a. het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 28 februari 2003; en
b. het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 21 november 2002;
verwijst de zaken naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaken op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zullen worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 december 2008.