HR, 16-12-2008, nr. 07/10880
ECLI:NL:PHR:2008:BG2188
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
07/10880
- LJN
BG2188
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG2188, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG2188
ECLI:NL:PHR:2008:BG2188, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG2188
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over betekening dagvaarding in h.b. HR: 81 RO.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/10880
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 april 2007, nummer 20/000689-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 december 2008.
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over betekening dagvaarding in h.b. HR: 81 RO.
Nr. 07/10880
Mr. Vellinga
Zitting: 28 oktober 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft - behoudens ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging - bevestigd het vonnis van de Rechtbank te Roermond waarbij verdachte wegens "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl zij weet, dat zij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" is veroordeeld, het vonnis voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging vernietigd en verdachte de straf opgelegd van zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft het Hof afgewezen.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering, heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep en de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2007 op rechtsgeldige wijze zijn uitgebracht en dat de behandeling van de zaak tegen de verdachte bij verstek kon worden voortgezet en afgedaan.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 31 januari 2006 in de gemeente Venlo, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl zij wist dat zij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
5. Het dossier houdt onder meer het volgende in:
- een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 13 februari 2006, waarbij de verdachte bij verstek is veroordeeld;
- een akte van hoger beroep van 14 februari 2006, die inhoudt dat mr. Bunge namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld;
- een Nederlandstalige appeldagvaarding, met daaraan gehecht een akte van uitreiking. Deze akte houdt in dat de appeldagvaarding is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Onderaan de desbetreffende akte van uitreiking staat vermeld dat de Advocaat-Generaal verklaart dat de dagvaarding naar het aan de ommezijde vermelde adres van de verdachte in het buitenland is verzonden. Dit adres luidt [a-straat 1], [plaats];
- een vertaling van de dagvaarding in de Duitse taal ("LADUNG DES ANGEKLAGTEN VOR DAS BERUFUNGSGERICHT"), geadresseerd aan voornoemd adres in Duitsland, waarop is aangetekend "d.d. 16-01-'07 verzonden", met daarbij een paraaf;
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2007, dat inhoudt dat de verdachte niet is verschenen en voorts, voor zover hier van belang:
"De voorzitter deelt mede dat uit de stukken blijkt:
- dat de dagvaarding in hoger beroep op 28 november 2006 op rechtsgeldige wijze aan de verdachte is betekend middels uitreiking daarvan aan de griffier in de rechtbank 's-Hertogenbosch omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats hier te lande bekend is;
- dat op 28 november 2006 deze dagvaarding als gewone brief aan de verdachte is gestuurd;
- dat op 16 januari 2007 een in de Duitse taal gesteld exemplaar van die dagvaarding aan de verdachte is gezonden.
De voorzitter deelt mede dat de Duitse vertaling van de dagvaarding niet binnen de in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering geregelde wettelijke termijn van 10 dagen voor de terechtzitting aan de verdachte is uitgereikt en dat - blijkens de stukken in het strafdossier - er redelijkerwijs niet van uit kan worden gegaan dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende machtig was.
(...)
Het hof schorst het onderzoek - in het belang van de verdediging - tot de terechtzitting van 29 maart 2007 te 16.00 uur met bevel tot oproeping van de verdachte, zowel in de Nederlandse als de Duitse taal gesteld, met daarbij gevoegd de inleidende dagvaarding en de dagvaarding in hoger beroep, beide in zowel de Nederlandse als de Duitse taal gesteld."
- een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2007 in het Nederlands en het Duits, de inleidende dagvaarding in het Nederlands en het Duits en de appeldagvaarding in het Nederlands en het Duits, met daaraan gehecht een akte van uitreiking die inhoudt dat "[d]e aan ommezijde bedoelde gerechtelijke brief" is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Onderaan de desbetreffende akte van uitreiking staat vermeld dat de Advocaat-Generaal verklaart dat "de gerechtelijke brief" op 26 februari 2007 naar het aan de ommezijde vermelde adres van de verdachte in het buitenland is verzonden. Dit adres luidt [a-straat 1], [plaats]. De hiervoor genoemde Duitstalige oproeping luidt als volgt:
"BEZIRKSSTAATSANWALTSCHAFT 's-HERTOGENBOSCH
LADUNG DES ANGEKLAGTEN
VOR DAS BERUFUNGSGERICHT
Aktenzeichen
der Staatsanwaltschaft: 20.000689.06
Der Generalstaatsanwalt bei der Bezirkstaatsanwaltschaft 's-Hertogenbosch lädt
Name:[achternaam verdachte]
Vorname(n): [voornaam verdachte]
Geboren am: [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]
Wohnhaft in: [plaats]
Anschrift: [a-straat 1]
am Donnerstag dem 29 maart 2007, um 16.00 Uhr zur Sitzung vor dem Gerechtshof in 's-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 8, zu erscheinen, um bie der näheren Verhandlung über die gegen ihn anhängige, auf (un)bestimmte Zeit ausgesetzte Strafsache anwesend zu sein.
Um Beachtung der Hinweise auf der Ruchseite dieser Ladung wird gebeten
Von Seiten des Generalstaatanwalts wird/werden kein Zeuge und Sachverständiger bzw. kein Sachverständige geladen bzw. vorgeladen.
's-Hertogenbosch, den 15 februar 2007
der Generalstaatsanwalt"
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2007. Dit houdt in dat de verdachte niet is verschenen, dat het Hof vaststelt dat de oproeping om te verschijnen op rechtsgeldige wijze is uitgebracht, dat aan de verdachte verstek wordt verleend en dat met de behandeling van de zaak wordt voortgegaan.
6. Gelet op de aan de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, met daarop de aantekening van de Advocaat-Generaal dat die dagvaarding op 28 november 2006 als gewone brief aan de verdachte is verzonden, heeft het Hof niet onbegrijpelijk vastgesteld dat de dagvaarding naar verdachtes adres in Duitsland is verzonden. Het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend is daarom juist.(1)
7. Het Hof heeft voorts kunnen aannemen dat de oproeping voor de terechtzitting van 29 maart 2007 op rechtsgeldige wijze is uitgebracht. Op grond van de aan (onder meer) die oproeping gehechte akte van uitreiking, met daarop de aantekening dat, klaarblijkelijk, de aangehechte stukken aan het adres van de verdachte zijn gezonden, heeft het Hof immers kunnen aannemen dat die oproeping aan verdachtes Duitse adres is verzonden. Aldus is voldaan aan hetgeen art. 588 lid 2 Sv vereist.
8. Van belang is voorts dat art. 588 lid 2 Sv slechts ten aanzien van dagvaardingen voorschrijft dat zij worden vertaald. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen, zoals oproepingen, kan worden volstaan met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Anders dan in het middel wordt betoogd, heeft het Hof zonder meer heeft kunnen oordelen dat de op 26 februari 2007 verzonden vertaling van de oproeping aan dit vereiste voldeed. Ook al zou die vertaling niet in vlekkeloos Duits zijn gesteld, het Hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte daaruit moet hebben kunnen opmaken dat zij werd opgeroepen om op donderdag 29 maart 2007 om 16:00 uur voor het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch te verschijnen voor de behandeling van haar strafzaak (met nr. 20-000689-06).
9. In aanmerking genomen dat zowel de dagvaarding in hoger beroep, als de oproeping voor de nadere terechtzitting van 29 maart 2007 op rechtsgeldige wijze is betekend en niet blijkt van aanwijzingen dat de verdachte niet vrijwillig afstand van haar aanwezigheidsrecht heeft gedaan, heeft het Hof tegen de verdachte verstek kunnen verlenen en de zaak buiten haar aanwezigheid kunnen afdoen.(2)
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zij het dat dat, anders dan het Hof overweegt, niet zo is omdat de dagvaarding aan de griffier is uitgereikt. Vgl. HR 23 maart 2002, NJ 202, 317, ro. 3.19. Ik merk nog op dat art. 52 van de zogenoemde Schengen-uitvoeringsovereenkomst, waarop in het middel een beroep wordt gedaan, inmiddels is vervallen (art. 2 lid 2 EU-rechtshulpverdrag). Thans regelt art. 5 van het EU-rechtshulpverdrag, Trb. 2000,96, hoe gerechtelijke stukken aan personen die zich in het buitenland bevinden dienen te worden gezonden (leden 1 en 2) en wanneer, en zo ja in hoeverre, die stukken vertaald dienen te worden (lid 3). Anders dan art. 588 lid 2 Sv schrijft genoemd art. 5 niet voor dat dagvaardingen (integraal) dienen te worden vertaald. Net als voor andere gerechtelijke stukken geldt dat met vertaling van de essentie ervan kan worden volstaan.
2 Vgl. HR 23 maart 2002, NJ 202, 317, ro. 3.33.