HR, 16-12-2008, nr. 07/10653
ECLI:NL:HR:2008:BF5529
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-12-2008
- Zaaknummer
07/10653
- LJN
BF5529
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BF5529, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF5529
ECLI:NL:HR:2008:BF5529, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF5529
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie en cassatie verdachte. HR: 81 RO.
Nr. 07/10653
Mr. Knigge
Zitting: 30 september 2008(1)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's- Gravenhage wegens "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwetzaak gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van 2.400 euro, subsidiair 29 dagen hechtenis.
2. Namens het Openbaar Ministerie heeft mr. L. Plas, Advocaat-Generaal bij het Hof te Den Haag, een middel van cassatie voorgesteld.
Namens de verdachte heeft mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel van mr. Ruys klaagt dat het Hof ten onrechte de aan verdachte tenlastegelegde handel in MDMA en/of MDA voor de periode 1 januari 2001 tot en met 8 december 2004 bewezen heeft verklaard omdat dit niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 januari 2000 tot en met 08 december 2004 te Zoetermeer en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden cocaïne en MDMA en/of MDA en/of amfetamine, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
5. Voor het bewijs van de extasy-handel heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"l. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1551/2004/16233-290, d.d. 10 januari 2005 (opgenomen in het dossier op pagina 667 e.v.) opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 10 januari 2005 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb samen met [medeverdachte 1] vanaf ongeveer september 2004 XTC-pillen verkocht aan [betrokkene 1]. De keren dat [medeverdachte 1] en ik de XTC-pillen aan [betrokkene 1] hebben verkocht, hebben de leveringen in Zoetermeer plaatsgevonden.
2. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. L1551/2004/16233-213, d.d. 14 december 2004 (opgenomen in het dossier op pagina 629 e.v.) opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 10 januari 2005 (lees: 14 december 2004, GK) tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [medeverdachte 1]:
[Verdachte] en ik hebben extasypillen aan [betrokkene 1] verkocht in de periode september 2004 tot anderhalve week voor de aanhouding van [betrokkene 1]. Dit waren extasypillen, met een kroontje erop.
3. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1551/2004/16233-43, d.d. 16 november 2004 (opgenomen in het dossier op pagina 299 e.v.), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 16 november 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Bij [verdachte] en [medeverdachte 1] koop ik gemiddeld 200 extasypillen per week.
Dit zijn de extasypillen met het kroontje erop afgebeeld.
4. Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2004.11.26.013, d.d. 15 december 2004 (opgenomen in het dossier op pagina 831 e.v.), opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. H. Huizer, apotheker.
Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze deskundige:
Verdachte [betrokkene 1]
- 30 roodbruine gleuftabletten, diepdruk, kroon, in een gripzakje: bevat amfetamine, MDA en MDMA
- een beige gleuftablet, diepdruk kroon, in een gripzakje: bevat MDA en een geringe hoeveelheid amfetamine
- twee beige gleuftabletten, diepdruk kroon, in een gripzakje: bevat amfetamine, MDA en MDMA,
5. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1551/2004/16233-241, d.d. 30 december 2004 (opgenomen in het dossier op pagina 654 e.v.), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 30 december 2004 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
[Betrokkene 3] verkocht op grote schaal cocaïne en extasypillen vanuit een adres in Zoetermeer. [Betrokkene 3] had ook mensen voor hem rijden. Hiermee bedoel ik dat er personen waren die in zijn opdracht cocaïne en extasy verkochten. Dit waren [medeverdachte 1] en [verdachte]. Ik spreek dan over de periode vanaf het jaar 2000. Vanaf het jaar 2000 gingen [medeverdachte 1] en [verdachte] drugs voor [betrokkene 3] verkopen. Ik weet dat zij in elk geval drugs hebben verkocht tot het moment dat mijn relatie met [betrokkene 3] uitging, begin 2003."
6. De bewezenverklaring moet, voor zover die betrekking heeft op de handel in extacypillen, gezien de strafmotivering zo worden verstaan dat de verdachte in ieder geval één keer dertig extacypillen heeft verkocht. Waarom het Hof niet bewezen heeft kunnen achten dat die ene keer plaatsvond in de periode van 1 januari 2000 t/m 8 december 2004 ontgaat me. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
7. Voorts wordt aangevoerd dat [betrokkene 1] niet heeft verklaard dat de bij hem inbeslaggenomen 30 extasypillen met een kroontje van verdachte afkomstig waren, terwijl uit het dossier zou blijken dat [betrokkene 1] ook van andere verkopers pillen betrok. Derhalve kan de samenstelling van de inbeslaggenomen pillen niet noodzakelijkerwijs gelijk worden gesteld met de door verdachte aan [betrokkene 1] verkochte pillen, zodat niet vaststaat dat de door verdachte verkochte pillen MDMA en/of MDA bevatten.
8. Het middel doet een beroep op feiten en omstandigheden die door het Hof niet zijn vastgesteld en waarop in feitelijke aanleg geen beroep is gedaan. Reeds daarom kon het Hof aan de hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat er nog een andere leverancier was die de pillen met het kroontje leverde, voorbijgaan. Bovendien heeft het Hof de verklaring van [betrokkene 1] - in het bijzonder gezien het gebruik van het woordje "Dit" - zo kunnen verstaan dat [medeverdachte 1] en verdachte de enigen waren die hem "de extacypillen met het kroontje erop" leverden.
9. Het namens de verdachte voorgedragen middel faalt.
10. Het middel van Advocaat-Generaal Plas bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd overeenkomstig art. 359 lid 2 Sv de reden op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van het door het Openbaar Ministerie uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de keuze van de strafsoort, gevangenisstraf, en de duur van de straf.
11. Blijkens de ter zitting van 24 november 2006 overgelegde requisitoiraantekeningen heeft de Advocaat-Generaal ten aanzien van de te vorderen straf het volgende aangevoerd:
"De meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 6 oktober 2005 de verdachten vrijgesproken van de bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde handel in XTC-pillen en hen terzake van het medeplegen van handel in cocaïne opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
(...)
IV. De op te leggen straf
Als gevolg van de handel in cocaïne en XTC-pillen wordt de volksgezondheid geschaad. Ter bekostiging van dit slopend gif moeten verslaafden veelal hun toevlucht nemen tot het plegen van vermogensmisdrijven. Over al deze bijkomstigheden hebben verdachten zich niet bekreund. Het heeft hen er in ieder geval niet van weerhouden zich gedurende lange tijd bezig te houden met deze handel. Het was een financieel lucratieve handel.
De officier van justitie heeft in haar appelmemorie aangegeven dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] qua hiërarchie gerangschikt kunnen worden boven de verdachten [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Eerstgenoemde [betrokkene 1] heeft voor de handel in cocaïne, gedurende één jaar, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd gekregen. [Betrokkene 1] had een strafblad. De verdachte [betrokkene 4] (zonder strafblad) heeft voor handel in cocaïne gedurende één jaar een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk opgelegd gekregen. Bij deze stand van zaken wekt de door de rechtbank in deze zaak opgelegde straffen (21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk) - zelfs indien wordt uitgegaan van alleen handel in cocaïne - verbazing, mede als uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij deze handel al ongeveer vijf jaren (2000, 2001, 2002, 2003, 2004) hebben gevoerd.
De zgn. BOS-richtlijn (aan dit requisitoir gehecht) schrijft bij drugshandel gedurende vijf jaren een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en negen maanden voor. Het openbaar ministerie wijst nog op een vonnis van de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 2 maart 2006, waarin een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren is opgelegd (voor drie jaar dealen in, o.a. cocaïne; weliswaar enerzijds recidive, maar anderzijds een kortere dealperiode). Hof 's Hertogenbosch heeft op 29 maart 2002 een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd voor het verkopen en afleveren van diverse soorten harddrugs voor een periode van vijf jaren. Deze uitspraken zijn ook aan dit requisitoir gehecht.
Bij deze stand van zaken verdient de ernst van de feiten, de periode waarin de verdachten in cocaïne en - zoals door het openbaar ministerie in hoger beroep gerequireerd - XTC-pillen een hogere straf als in eerste aanleg is opgelegd. De omstandigheid dat verdachten niet eerder wegens misdrijven uit de Opiumwet zijn veroordeeld weegt onvoldoende zwaar om een lagere of andersoortige straf te vorderen.
Zelfs indien het hof in hoger beroep niet de handel in XTC-pillen (bewezen) zou achten, is het openbaar ministerie van oordeel dat de enkel voor de jarenlange handel in cocaïne door de rechtbank te dezen opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van dat feit, mede ook in het licht van de aan medeverdachten en elders in den lande opgelegde (gevangenis)straffen.
V. Slotsom
Het openbaar ministerie heeft de eer te requireren dat het het hof zal mogen behagen de vonnissen waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het aan de verdachten tenlastegelegde (verkoop, aflevering, vervoer van cocaïne en XTC-pillen) bewezen te verklaren en aan hen daarvoor op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht."
12. Het Hof heeft vervolgens 21 maanden gevangenisstraf waarvan zeven maanden voorwaardelijk en een geldboete van 2.400 euro opgelegd. Het heeft deze straf als volgt gemotiveerd:
"Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde (verkoop, aflevering en vervoer van cocaïne en extasy) tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is sinds 2000 betrokken geweest bij de verkoop van cocaïne, aanvankelijk als loopjongen. Pas sinds 2002 handelde hij zelfstandig.
Hoewel het hof, in tegenstelling tot de rechtbank, ook, in ieder geval één keer, de verkoop van dertig extasypillen bewezen acht, ziet het hof hierin geen reden om een hogere gevangenisstraf op te leggen dan in eerste aanleg. Gelet echter op de bewezenverklaarde handel en het winstoogmerk dat de verdachte en zijn mededader ertoe heeft gebracht het bewezenverklaarde te begaan, en het feit dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 november 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen, is het hof - alles overwegende - van oordeel dat, mede uit het oogpunt van speciale preventie, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur, een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, blijkende uit een door de raadsvrouw per fax ingezonden kopie van een arbeidsovereenkomst."
13. Laat ik vooropstellen dat de keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoord aan alle daarvoor in aanmerking genomen factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.(2)
14. Het standpunt van de Advocaat-Generaal was dat een hogere straf moest worden opgelegd dan de Rechtbank in eerste aanleg oplegde, en geen lagere of andersoortige straf. Dat laatste voegde niets toe, omdat een andersoortige straf dan gevangenisstraf per definitie een lagere straf is. Niet betoogd is dat - laat staan waarom - de hogere straf niet zou mogen bestaan in een combinatie van gevangenisstraf en geldboete. In zoverre is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt geen sprake.
15. Van het standpunt dat een hogere straf dan in eerste aanleg moest worden opgelegd, is het Hof niet afgeweken. Wel van het standpunt dat die hogere straf uit vier jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf diende te bestaan. Maar of dat standpunt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt had moeten worden aangemerkt, lijkt mij de vraag. Daarvoor is het betoog mijns inziens te weinig klemmend. Een vergelijking met straffen die door andere rechters in moeilijk vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is altijd een beetje hachelijk, waar nog bijkomt dat het Hof aan die strafoplegging niet is gebonden. Sterker was het betoog geweest als een beroep was gedaan op landelijke of ressortelijke oriëntatiepunten. Bovendien wordt in het betoog niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarvoor wel aanleiding was nu de verdachte de door de Rechtbank opgelegde straf inmiddels had uitgezeten en werk had gevonden in Spanje.
16. Dat in aanmerking genomen, bevat de strafmotivering voldoende aanknopingspunten die begrijpelijk maken waarom het Hof niet op vier jaar gevangenisstraf is uitgekomen. Het Hof heeft, "alles afwegende", wél rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Bovendien is het Hof uitdrukkelijk ingegaan op de rol van de verdachte waarbij het - anders dan de Advocaat-Generaal - in aanmerking nam dat verdachte aanvankelijk alleen als loopjongen optrad en pas "sinds 2002" (hetgeen gelet op bewijsmiddel 5 kennelijk moet worden begrepen als: vanaf begin 2003) zelfstandig handelde. Voorts heeft het Hof uitdrukkelijk overwogen in de bewezenverklaring van de verkoop van 30 extacypillen geen reden te zien een hogere gevangenisstraf op te leggen dan in eerste aanleg. Ook geeft het Hof uitdrukkelijk aan, met het oog op speciale preventie, een geldboete aangewezen te achten. Daarmee maakt het Hof in mijn ogen duidelijk waarom het niet kiest voor een hogere gevangenisstraf. Het Hof verwacht daar kennelijk geen heil van, hetgeen niet onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat verdachte werk had gevonden.
17. Het middel van de Advocaat-Generaal faalt derhalve eveneens.
18. Beide middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van beide de beroepen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de zaak 07/10650 waarin ik heden ook concludeer.
2 Vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e, p.234 en de daar genoemde jurisprudentie.
Uitspraak 16‑12‑2008
Inhoudsindicatie
OM-cassatie en cassatie verdachte. HR: 81 RO.
16 december 2008
Strafkamer
nr. 07/10653
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2006, nummer 22/006047-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door Advocaat-Generaal bij het Hof en door de verdachte.
1.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de verdachte heeft mr. P.H. Ruys, advocaat de Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de beroepen zal verwerpen.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moeten de beroepen worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt de beroepen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst en de raadsheer J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.