HR, 09-12-2008, nr. 07/10763
ECLI:NL:PHR:2008:BG6285
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-12-2008
- Zaaknummer
07/10763
- LJN
BG6285
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG6285, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG6285
ECLI:NL:PHR:2008:BG6285, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG6285
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Conclusie AG o.m. over detentie-ongeschiktheid. HR: 81 RO.
9 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/10763
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 5 februari 2007, nummer 21/006574-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Klaassen, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 december 2008.
Conclusie 09‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Conclusie AG o.m. over detentie-ongeschiktheid. HR: 81 RO.
Nr. 07/10763
Zitting: 21 oktober 2008
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte heeft mr. A. Klaassen, advocaat te Veenendaal, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel is gericht tegen de strafmotivering.
4. De in hoger beroep voorgedragen en in de toelichting op het middel geciteerde pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Een vrijheidstraf past niet bij de -slechts in beperkte mate bewezen te achten- feiten, maar is in casu extra onwenselijk gelet op de disproportionele psychische belasting en lijdensdruk die dit voor [verdachte] zal meebrengen. Ik breng de fase van inverzekeringstelling in herinnering, die reeds voor grote problemen zorgde zoals uit de correspondentie in het dossier blijkt en die leidde tot heenzending van cliënt op last van de officier. De PJ rapportage acht de kans op detentie-ongeschiktheid eveneens groot.
Ik wil weinig woorden wijden aan de voor cliënt en voor iedere andere buitenstaander onbegrijpelijke overweging van de rechtbank dat die detentie ongeschiktheid zeker wel is aangetoond, maar dat het best wel eens zo zou kunnen zijn dat in de praktijk blijkt dat deze misschien wel behandelbaar is. In feite stelt de rechtbank daarmee dat de detentie ongeschiktheid een feit is, maar dat je niet weet hoe ernstig het zal uitpakken als je het niet probeert; alsdan kan altijd nog bekeken worden of het eventueel behandelbaar is.
Er valt op deze redenering wel een en ander aan te merken, maar ik beperk mij tot de opmerking dat dit een afdoening is die niet alleen niet past bij de omstandigheden van het geval, maar evenmin enige recht doet aan de persoon van de verdachte."
5. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte gedurende een langere periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtje, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Het misbruik is begonnen toen zij nog geen dertien jaar oud was, en is jarenlang doorgegaan. Daarmee heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer als jong meisje in hem als volwassen man mocht stellen. Omtrent de persoon van verdachte is een pro justitia rapport d.d. 8 december 2005 opgemaakt door dhr S. Henselmans psychiater i.o. te Utrecht, onder supervisie van mw. N.A.J. van de Laar, psychiater te Utrecht, inhoudende dat verdachte vanwege zijn gebrekkige ontwikkeling weliswaar de ongeoorloofdheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, doch slechts in verminderde mate in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen. Gelet op de persoon van verdachte ter terechtzitting en bovenstaande rapportage is hof van oordeel dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde in mindere mate dan de gemiddelde mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. Ten voordele van verdachte weegt mee dat hij het laakbare van zijn handelen ten volle inziet en dat hij vanaf 2000 op eigen initiatief onder behandeling is bij een psychotherapeut en hij voornemens is deze behandeling voort te zetten. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven nog steeds baat te hebben bij voortzetting van de behandeling."
Hierin gaat het Hof niet uitdrukkelijk in op hetgeen verdachtes raadsman naar voren heeft gebracht over de kans op detentie-ongeschiktheid.
6. Indien door en/of namens de verdachte gemotiveerd wordt aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan.(1) In het onderhavige geval is niet aangevoerd dat de verdachte niet in staat was gevangenisstraf te ondergaan, maar dat detentie voor hem een buitengewoon zware last betekende. Daarom is hetgeen door verdachtes raadsman is aangevoerd niet van dien aard dat het verandering bracht in de vrijheid van het Hof om zonder motivering de factoren te kiezen die het voor de strafoplegging van belang achtte.(2) Om dezelfde reden geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat hetgeen de raadsman heeft opgemerkt over verdachtes detentie(on)geschiktheid geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert in de zin van art. 359 lid 2 Sv geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel bevat twee klachten. Ten eerste wordt geklaagd dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden door het totale tijdverloop in feitelijke aanleg. Ten tweede wordt opgekomen tegen het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar het Hof is gecompenseerd door een bijzonder voortvarende behandeling in appel, zodat aan die overschrijding geen rechtsgevolgen verbonden hoeven te worden.(3)
9. De eerste klacht faalt omdat de zaak zowel in eerste, als in tweede aanleg binnen vierentwintig maanden is afgedaan.(4) De tweede klacht faalt omdat het oordeel van het Hof dat aan de overschrijding van de inzendtermijn in hoger beroep geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, omdat de zaak in appel is afgedaan binnen vier maanden na ontvangst van de stukken - en, zoals uit de desbetreffende overweging volgt, minder dan dertien maanden na het instellen van het hoger beroep - niet onbegrijpelijk is.(5)
10. Beide middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 7 november 1995, NJ 1996, 166, HR 28 mei 2002, LJN AE0540 en HR 26 november 2002, NJ 2003, 86
2 Vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 5e, p. 222. Zie voorts HR 23 maart 2004, LJN AO2746 en HR 16 oktober 2007, LJN BB4937 (geen van beide gepubliceerd).
3 De opmerking in de toelichting op het middel dat de overschrijding van de inzendtermijn in hoger beroep te meer klemt nu "dat" in cassatie opnieuw is gebeurd zie ik niet als een zelfstandige klacht. Overigens is de inzendtermijn in cassatie niet overschreden: er is op 16 februari 2007 cassatie ingesteld en de stukken zijn op 11 juli 2007 ontvangen.
4 Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. Mevis, ro. 3.14 en 3.16.
5 Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 359.