HR, 02-12-2008, nr. 07/13609 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BG5806
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-12-2008
- Zaaknummer
07/13609 Hs
- LJN
BG5806
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG5806, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproefzaak. Uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, aanvrager een van de personen is geweest die de tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare materiaal kan worden afgeleid, doet zich niet het in art. 457.1.2 Sv bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
2 december 2008
Strafkamer
nr. 07/13609 Hs
RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 1 september 2003, parketnummer 07/410425-02, ingediend door mr. L.W. Plantenga, advocaat te Breukelen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De Hoge Raad vat het in de aanvragen aangevoerde aldus op dat volgens de aanvrager zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
In de aanvrage wordt melding gemaakt van een brief van mei 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle- Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft de veroordeling van de aanvrager ter zake van een tussen 15 augustus 2002 en 16 augustus 2002 te Ommen gepleegde inbraak in een kapsalon.
5.2. De Politierechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis". Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Tussen 15 augustus 2002 te 17.45 uur en 16 augustus 2002 te 07.30 uur is een inbraak gepleegd in kapsalon "[A]" aan de [a-straat 1] te Ommen, waarbij de aluminium toegangsdeuren zijn opengebroken. Bij de inbraak zijn een wandkluis en een geldbedrag van 70 euro weggenomen. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 18-21).
(ii) De verbalisanten hebben het volgende gerelateerd. Op 16 augustus 2002 omstreeks 00.30 uur zagen zij op de Julianastraat te Ommen twee mannen lopen komende vanuit de richting van het Vrijthof. Eén van de mannen droeg een wit t-shirt, blauwe broek en was brildragend. De andere man droeg een t-shirt met daarin een groene kleur. Even verderop in deze straat werden zij aangesproken door de hun bekende [getuige 1], die vertelde dat hij even daarvoor twee manspersonen voor zijn winkel aan het Vrijthof te Ommen langs had zien rennen. Aangezien hij dit verdacht vond, was hij erachteraan gelopen. Ter hoogte van makelaarskantoor De Schakel aan de Vrijthof had hij gezien dat de mannen iets weggooiden. Bij onderzoek ter plaatse troffen de verbalisanten in de bosjes naast het makelaarskantoor een sporttas aan met daarin een kluis. Vervolgens hebben zij in de omgeving gezocht naar de mannen. Op een gegeven moment zagen zij dat de getuige [getuige 1] op ongeveer tien meter afstand van een man liep. Dit was één van de mannen die de verbalisanten eerder die avond op de Julianastraat te Ommen tegemoet was komen lopen. Hierna hebben zij deze man, de aanvrager, aangehouden. Na de aanhouding vertelde de vrouw van de getuige [getuige 1] dat bij Taxibedrijf Steen aan de Julianastraat te Ommen een rugtas was aangetroffen. Daar ter plaatse gekomen, stond een medewerker van dit bedrijf, [getuige 2], die de verbalisanten vertelde dat hij enkele minuten vóór hun komst twee manspersonen vanuit de fietsenstalling op het erf van het taxibedrijf had zien rennen. In de rugtas werd aangetroffen: een schroevendraaier, een engelse sleutel, een punttang en een zaklantaarn. (Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 25-26).
(iii) De getuige [getuige 1], wonende [b-straat 1] te Ommen, heeft verklaard dat hij op 16 augustus 2002 omstreeks 00.30 uur een man met een tas over zijn schouder hard langs heeft zien lopen in de richting van de Julianastraat te Ommen. Deze man droeg een donker shirt en had donker haar. Vlak achter deze man liep nog een man. Die man droeg een wit shirt en had donker haar en droeg een rugtas op zijn rug. Hij is direct de straat opgelopen om te kijken waar deze twee mannen bleven. Die mannen liepen toen bij het makelaarskantoor. De man met het donkere shirt had geen schoudertas meer bij zich. Eén van de mannen riep: "[naam], kom aan deze kant lopen". Vervolgens heeft hij de ter plaatse gekomen politie verteld wat hij had gezien. Op weg naar zijn huis zag hij de man met het witte shirt weer lopen. Hij is hem achterna gegaan totdat zijn vrouw de politie had aangesproken. De man die door de politie is aangehouden, is dezelfde man die hij even tevoren had zien lopen met de man met het donkere shirt, die de schoudertas had gedragen. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 48-49).
(iv) De getuige [getuige 2], wonende aan de [c-straat 1], heeft verklaard dat hij op 16 augustus 2002 omstreeks 00.45 uur zijn woning binnenkwam en even daarna twee mannen vanuit het centrum van Ommen de [c-straat] al rennend zag oversteken. Zij renden naar het fietsenhok naast [B], gevestigd aan de [c-straat 2]. Bij het fietsenhok heeft hij een groene rugtas zien liggen. Eén van de mannen droeg een licht shirt en een licht gekleurde broek en die andere man droeg donkere kleding. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 50-51).
(v) De aanvrager heeft verklaard dat zijn roepnaam "[naam]" is, met welke naam hij door zijn vrienden wordt aangesproken. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 55-56).
(vi) Uit een door speurhondengeleider [verbalisant 1], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 19 augustus 2002 verrichte geuridentificatieproef bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van de aangetroffen sporttas en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal van geuridentificatieproef, doorgenummerde pagina's 28-31).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder 5.2. sub (vi) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die de tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare materiaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 december 2008.