HR, 02-12-2008, nr. 07/11142
ECLI:NL:HR:2008:BG1649
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-12-2008
- Zaaknummer
07/11142
- LJN
BG1649
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BG1649, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BG1649
ECLI:NL:HR:2008:BG1649, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑12‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG1649
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Art. 261 Sv. Bewijsklacht. HR: 81 RO.
Nr. 07/11142
Mr. Bleichrodt
Zitting 21 oktober 2008 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 november 2006 de verdachte ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen", 3. "een gewoonte maken van het plegen van opzetheling" 4. "schuldheling" en 6. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld.(1) Mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te 's-Hertogenbosch heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1 Het eerste middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de inleidende dagvaarding (gedeeltelijk) nietig is omdat de tenlastelegging voor wat betreft de feiten 1 en 2 niet voldoet aan de in art. 261 Sv gestelde eisen. Nu verdachte van feit 2 is vrijgesproken, mist hij in zoverre belang bij de klacht. Ik beperk mij dus tot feit 1.
3.2 Onder 1 was aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 26 november 2004 ( te omstreeks 21.30 uur) te Giessendam, in elk geval in de gemeente Hardinxveld-Giessendam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee opleggers (beladen met betonijzer), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)".
3.3 Het Hof heeft naar aanleiding van een gevoerd verweer overwogen en beslist:
"Door of namens de verdachte is aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat niet helder en duidelijk is omschreven waaruit het beweerdelijk strafbaar handelen van de verdachte zou hebben bestaan. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde bevat aldus een onvoldoende feitelijke omschrijving van hetgeen de verdachte wordt verweten.
Het Hof is van oordeel dat de dagvaarding onder 1 en 2 voldoet aan de in art. 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De term "(in vereniging met anderen) wegnemen" heeft voldoende feitelijke betekenis. Uit hetgeen door de verdachte ter terechtzitting is verklaard en door de verdediging is aangevoerd, blijkt dat het voor de verdediging voldoende duidelijk was welke gedragingen de verdachte verweten werden, zodat niet gezegd kan worden dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad.
Het Hof verwerpt het verweer."
3.4 Het gaat hier om een standaardtenlastelegging van diefstal in vereniging, waarmee sinds jaar en dag wordt gewerkt. De term "wegnemen" heeft voldoende feitelijke betekenis. Niet kan de eis worden gesteld dat nog wordt aangegeven hoe dat wegnemen in concreto heeft plaatsgevonden (hier het aankoppelen van de weg te nemen geladen opleggers op een bedrijventerrein en het daarmee wegrijden). Dat de verdachte, zoals in de toelichting op het middel is betoogd, meent dat hij aan dat wegnemen niet heeft deelgenomen, omdat hij er op dat bedrijventerrein niet bij was, (maar wel de organisator was en de buit heeft opgeslagen) is een andere zaak.
Ik sluit mij dus aan bij het oordeel van het Hof.
3.5 Het middel faalt.
4.1 Het tweede middel richt zich tegen de bewijsvoering van feit1, in het bijzonder voor wat betreft het bewezen verklaarde medeplegen.
4.2 Onder 1 is ten laste van verdachte bewezen verklaard dat:
"hij op 26 november 2004 omstreeks 21.30 uur te Giessendam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee opleggers, beladen met betonijzer, toebehorende aan [benadeelde partij 1].".
4.3 Die bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1821/04-137285 d.d. 27 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 26 november 2004 van [betrokkene 1] (doorgenummerde bladzijden 1014-1017):
Ik doe namens de benadeelde [benadeelde partij 1] aangifte van diefstal van twee opleggers.
Op 26 november 2004 te 16.00 uur plaatste men twee opleggers welke beladen waren met betonijzer op het adres [a-straat] te [plaats]. Met deze locatie bedoel ik het eigen terrein van het bedrijf.
Op 26 november 2004 om 21.45 uur zag ik dat de opleggers niet meer op ons terrein stonden. Men is met een vrachtwagen ons terrein opgereden en vervolgens heeft men de oplegger aan de vrachtauto gekoppeld en weggenomen. Niemand had het recht of de toestemming dit feit te plegen. Het weggenomene is eigendom van benadeelde.
2. Een proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1821/04-137285 d.d. 27 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier en [verbalisant 3], agent, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 27 november 2004 van [betrokkene 1] (doorgenummerde bladzijden 1018-1020):
Gisterenavond (26 november 2004; hof) werd ik omstreeks 22.05 uur op mijn thuislijn gebeld door [getuige]. [Getuige] zei mij dat hij even tevoren had gezien dat er twee opleggers van mijn bedrijf waren vertrokken. [Getuige] meldde dat de opleggers werden getrokken door witte trucks van het merk DAF. Ook zei [getuige] dat op de trucks de naam [A] stond. Ik heb
[Getuige] geantwoord dat er sprake was van diefstal.
3. Een proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord/Drunen, nr. PL2110/04-278279 d.d. 27 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], inspecteur, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisant 4] voornoemd (doorgenummerde bladzijden 1031-1033):
Op 26 november 2004 kreeg ik omstreeks 23.50 uur een melding van de politie Zuid-Holland-Zuid. Te Gorinchem waren twee personen aangehouden. Deze verdachten hadden verklaard dat zij twee trailers geladen met betonijzer hadden weggezet in een loods van [verdachte] aan de [b-straat] in Vlijmen. Op 27 november 2004 te 00.30 uur werden in die loods de twee omschreven trailers, geladen met betonijzer, aangetroffen.
4. Een proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1820/04-137303 d.d. 27 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 10], brigadier en [verbalisant 5], hoofdagent, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 27 november 2004 van [betrokkene 2] (doorgenummerde bladzijden 1036-1039):
Ik heb samen met mijn broer een bedrijf genaamd [A] transport. Vrijdag 26 november 2004 werd ik telefonisch benaderd door [verdachte] uit Vlijmen. Hij vroeg of we tijd hadden voor een transport. Ik heb gezegd dat hij [betrokkene 3] moest bellen. Omstreeks 18.00 uur hoorde ik van mijn broer [betrokkene 3] dat we voor [verdachte] een transport moesten doen. Ik hoorde van [betrokkene 3] dat we twee opleggers op moesten halen in de buurt van Gorinchem. Het zal omstreeks 20.00 uur à 20.15 uur geweest zijn dat ik samen met [betrokkene 3] met twee van onze DAF-trucks naar het bedrijf van [verdachte] gereden ben. Daar hadden we afgesproken om elkaar te ontmoeten. Op het terrein van [verdachte] heb ik ook nog twee andere mannen gezien. Ik weet dat een van deze mannen onder zijn oog een tatoeage heeft in de vorm van een druppel. Ik zag dat [betrokkene 3] met zijn truck het terrein af reed en dat er voor hem een groene personenauto van het merk Opel reed. Ik had van [betrokkene 3] namelijk gehoord dat er iemand mee zou gaan om voor te rijden. Het zal omstreeks 21.30 uur zijn geweest toen we in Hardinxveld arriveerden. We zijn een bedrijventerrein opgereden, waar een aantal afgekoppelde opleggers geparkeerd stond die alle met betonijzer geladen waren. Ik hoorde van [betrokkene 3] welke oplegger ik aan moest koppelen. Ik heb de oplegger alleen aangekoppeld. [Betrokkene 3] werd geholpen door de twee personen die in de Opel waren meegereden. Ik heb daarbij gezien dat in ieder geval de man met de tatoeage onder zijn oog erbij was. De door mij aangekoppelde oplegger was geladen met betonijzer. We zijn gezamenlijk terug gereden naar de loods van [verdachte]. In de loods hebben we beide opleggers afgekoppeld.
5. Een proces-verbaal van verhoor van de politie Zuid-Holland-Zuid, nr. PL1820/04-137303 d.d. 27 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent, en [verbalisant 7], brigadier, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 27 november 2004 van [betrokkene 3] (doorgenummerde bladzijden 1045-1050):
Samen met mijn broer [betrokkene 2] ben ik eigenaar van een transportbedrijf.
Op 26 november 2004 omstreeks 16.00 uur werd ik gebeld door [verdachte]. Hij vroeg of wij met twee auto's betonijzer in Hardinxveld op konden halen. Hij zei dat het betonijzer nog dezelfde avond weg moest uit Hardinxveld. [Verdachte] vertelde dat hij alleen maar twee trekkers nodig had, omdat het betonijzer al op twee trailers lag. We zouden alleen de twee trailers
maar aan hoeven te koppelen en naar zijn loods aan de [b-straat] moeten brengen. [Verdachte] had mij gevraagd om om 20.15 uur bij zijn loods te zijn. [Verdachte] had beloofd dat er twee jongens met ons mee zouden gaan. Omstreeks 20.30 uur waren we bij de loods van [verdachte]. Bij de loods aangekomen zag ik [verdachte] en nog twee andere personen. Die twee personen reden met een eigen auto, een Opel, naar Hardinxveld en zouden ons de weg wijzen. Een van de mannen had twee druppels onder een van zijn ogen getatoeëerd. Omstreeks 21.30 uur kwamen we in Hardinxveld aan. De Opel voor ons reed in één keer naar een bedrijventerrein toe. Mijn broer en ik hebben ieder een trailer geladen met betonijzer aangekoppeld en we zijn teruggereden naar de loods van [verdachte] in Vlijmen.
6. Een proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant Zuid Oost, onderzoek BRZ-13, d.d. 22 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9], beiden hoofdagent, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 22 februari 2005 van [betrokkene 4] (doorgenummerde bladzijden 1069-1075):
U zegt mij dat u met mij wilt praten over de avond dat ik bij de loods van [verdachte] aan de [b-straat] in Vlijmen was toen de politie daar twee trailers aantrof. Ik ben samen met een ander meegereden met die vrachtauto's en heb de plaats
aangewezen. Dat was in Hardinxveld. De opleggers waren geladen met betonijzer. Het kan goed zijn dat we tevoren hadden
afgesproken bij [verdachte]. Ik heb de twee chauffeurs gezegd dat ze achter mij aan moesten rijden en die opleggers moesten aankoppelen. Die twee chauffeurs heetten [A]. Ze hadden ieder een trekker. Toen zijn we weer naar de loods gereden.
7. Een proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant Zuid Oost, onderzoek BRZ-13, d.d. 23 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8] en [verbalisant 9], beiden hoofdagent, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring d.d. 23 februari 2005 van [betrokkene 5] (doorgenummerde bladzijden 1105-1115):
Ik ben samen met [betrokkene 4] in Hardinxveld-Giessendam geweest. We waren daar met mijn auto, een Opel. We hebben twee chauffeurs aangewezen welke trailers met ijzer ze mee moesten nemen en toen zijn we terug naar Vlijmen gereden. Ik heb [verdachte] ([verdachte]; hof) die avond nog bij de hal gezien. Toen [verdachte] bij de loods was die avond waren die chauffeurs en
[betrokkene 4] er ook. Ik ben toen naar dat bedrijf gereden en die chauffeurs zijn met trekkers achter mij aangereden. Bij dat bedrijf hebben die chauffeurs ieder een trailer aangepikt en zijn toen weer gegaan.
8. De verklaring van de verdachte op de zitting in hoger beroep, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 26 november 2004 was ik in het begin van de avond in mijn loods aan de [b-straat] in Vlijmen. [be[betrokkene 4]ene 4], [betrokkene 5] en de broers [A] waren daar toen ook. Ik heb de gebroeders [betrokkene 2] en [betrokkene 3] benaderd om twee opleggers op te halen. Ik heb dat gedaan op verzoek van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Ik heb dus het transport van
die twee opleggers geregeld. [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hadden mij gevraagd of ze twee trailers met betonijzer in mijn loods mochten stallen. Ik zou daarvoor EUR 2.000,- krijgen. [betrokkene 4] zei dat hij nog geld tegoed had van het bedrijf waar de trailers stonden. Ik heb gezegd dat de trailers maar twee weken in mijn loods mochten blijven staan. [betrokkene 4] is de persoon met een druppel onder zijn oog. U houdt mij voor dat ik op de zitting van de rechtbank heb verklaard dat ik dacht dat [betrokkene 4] en [betrokkene 5] door deze actie met de trailers de schuldenaar onder druk wilden zetten teneinde hem te laten betalen. Dat dacht ik ook al in november 2004, dus dat het ging om het afnemen van spullen, zodat er sneller betaald zou worden."
4.4 Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging overwogen:
"Op de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak van feit 1. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte met opzet en in samenwerking met anderen de in de tenlastelegging omschreven twee trailers in Hardinxveld-Giessendam heeft gestolen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt
In de loods van de verdachte in Vlijmen zijn de in de aangifte omschreven twee trailers geladen met betonijzer aangetroffen (p. 1031-1033). De verdachte heeft verklaard dat hij door [betrokkene 4] en [betrokkene 5] is benaderd met het verzoek of ze gedurende een paar weken een paar trailers, geladen met betonijzer, in zijn loods mochten plaatsen en dat hij wist dat het betonijzer afkomstig was van een bedrijf waar [betrokkene 4] nog geld van tegoed had. Ook in het geval dat wordt uitgegaan van de juistheid van deze verklaring van de verdachte, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van die twee trailers. Naar eigen zeggen heeft de verdachte met [betrokkene 2] en [betrokke[betrokke[betrokke[betrokkene 3] afgesproken dat zij het transport van de trailers voor hun rekening zouden nemen en heeft hij zijn loods ter beschikking gesteld om daar die trailers nadat ze bij het bedrijf waren weggenomen, te stallen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door te handelen zoals hiervoor weergegeven (het regelen van transport, het veiligstellen van de buit), terwijl het, zoals uit zijn eigen verklaring ter zitting in hoger beroep blijkt, niet anders kan zijn dan dat hij begreep dat de trailers wederrechtelijk werden meegenomen, een bewuste, planmatige en noodzakelijke bijdrage heeft
geleverd aan de ten laste gelegde diefstal en daarom als medepleger (diefstal door verenigde personen) dient te worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat de verdachte niet lijfelijk bij de diefstal aanwezig is geweest."
4.5 Het middel onderkent dat voor medeplegen niet altijd vereist is dat de betrokkene lijfelijk bij de wegnemingshandeling betrokken of aanwezig is geweest.(2) De verdachte is niet aanwezig geweest op het bedrijventerrein toen de opleggers daar werden weggenomen. Anders dan het middel stelt heeft het Hof mijns inziens echter zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting uit de gebruikte bewijsmiddelen kunnen afleiden dat sprake is geweest van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met degenen die de feitelijke wegnemingshandelingen hebben verricht, dat verdachte als medepleger moet worden aangemerkt.
4.6 Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. De middelen falen en kunnen met de in art. 81 RO bedoelde motivering worden afgedaan. Gronden die aanleiding zouden behoren te geven tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de onder nr. 07/10659 P tegen betrokkene aanhangige zaak, waarin ik vandaag ook concludeer.
2 Zie bijvoorbeeld HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 (containerdiefstal).
Uitspraak 02‑12‑2008
Inhoudsindicatie
Art. 261 Sv. Bewijsklacht. HR: 81 RO.
2 december 2008
Strafkamer
Nr. 07/11142
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 november 2006, nummer 20/010627-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 december 2008.