HR, 25-11-2008, nr. 07/10472 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BG5112
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-11-2008
- Zaaknummer
07/10472 Hs
- LJN
BG5112
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG5112, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. I.c. moet het ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomst van de onregelmatige geurproef uit het andere bewijsmateriaal met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat aanvrager het onder 2 tlg. feit heeft gepleegd. Er is derhalve geen sprake van een ernstig vermoeden a.b.i. art. 457.1.2° Sv dat het Hof aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken. Aanvraag kennelijk ongegrond.
25 november 2008
Strafkamer
nr. 07/10472 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 mei 2003, nummer 21/003162-02, ingediend door mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 25 april 2007 van het Arrondissementsparket te Arnhem gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Ten laste van de aanvrager is bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 5 maart 2002 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen meerdere autosleutels en een (mobiele) telefoon toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders;
2. hij op 5 maart 2002 te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer (personen)auto's, te weten een Volkswagen Golf (zonder kentekenplaten) en/of een Audi A3, kenteken [00-AA-BB] en/of een Volkswagen Sharan, kenteken [CC-DD-00], toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader(s) en zich daarbij voormelde goederen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten het gebruik van een of meerdere ontvreemde autosleutels, tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders, het (afgesloten) terrein van voornoemd autobedrijf is opgegaan en het portierslot van voornoemde Volkswagen Sharan heeft geopend en (vervolgens) in deze Volkswagen Sharan heeft plaatsgenomen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
5.2. Het arrest bevat een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, waarin de bewijsmiddelen zijn opgenomen die het Hof heeft gebezigd.
5.3. Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen blijkt dat een resultaat van een geuridentificatieproef niet is gebezigd tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit. Dit betekent dat het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval zich ten aanzien van dit feit niet voordoet, zodat in zoverre geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is in zoverre dus kennelijk ongegrond.
5.4.1. Het hof heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de volgende bewijsmiddelen gebezigd.
(i) Een proces-verbaal van aanhouding, inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], of van een of meer van hen:
"Diezelfde personen werden omstreeks 18.05 uur weer gesignaleerd in de omgeving van [benadeelde partij 1]. Hierop ging collega [verbalisant 5], van de Basispolitiezorg Centrum-west, in burger gekleed, naar [benadeelde partij 1] om aldaar post te vatten. Tevens waren wij, derde en vierde verbalisanten, in politieuniform gekleed en rijdend in een opvallend dienstvoertuig, ook onderweg naar bovengenoemde locatie. Toen wij, eerste en tweede verbalisanten, onderweg waren naar bovengenoemde locatie hoorden wij via de portofoon van collega [verbalisant 5] dat drie personen op het terrein van [benadeelde partij 1] waren gekomen en dat zij probeerden een personenauto weg te nemen. Hierop gingen wij, verbalisanten, ter plaatse. Echter de verdachten konden wegkomen van het garageterrein. Hierop stelden wij, verbalisanten, direct in de omgeving een onderzoek in. Wij, eerste en tweede verbalisanten, reden over de Zuidelijke Parallelweg te Arnhem in de richting van de Oranjeweg. Wij zagen voor ons, uit tegenovergestelde richting, het dienstvoertuig van de derde en vierde verbalisanten komen rijden. Wij zagen dat zij rechtsaf een parkeerplaats opreden.
Op datzelfde moment zagen wij dat twee personen uit een portiek kwamen rennen. Wij zagen dat de personen van ons, verbalisanten, wegrenden.
Wij, eerste en tweede verbalisant, zagen dat de personen wegrenden in de richting van de Oranjeweg.
Hierop reden wij achter deze personen aan. Wij zagen dat deze personen in de richting van een portiek verdwenen. Toen wij ter hoogte van deze portiek kwamen, zagen wij een persoon in de portiek staan, welke gekleed was in donkere kleding.
Hierop hield ik, tweede verbalisant, deze persoon staande. Ik vroeg aan deze persoon of hij een identiteitsbewijs bij zich had. Hierop hoorde ik dat hij bevestigend antwoordde en mij een identiteitsbewijs overhandigde. Deze persoon gaf op te zijn:
[mededader 1] geboren [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] en wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik, tweede verbalisant hoorde dat de man hijgend ademhaalde.
Hierop vroeg ik, eerste verbalisant, via de portofoon aan de collega in burger naar het signalement van de verdachte. Het signalement was: Dader 1; grijs/witte trui met donkere broek. Vermoedelijk blauwe spijkerbroek.
Hierop liep ik, eerste verbalisant, terug naar de portiek alwaar wij, eerste en tweede verbalisanten, de verdachte uit hadden zien komen. Toen ik, eerste verbalisant, bij de portiek kwam, zag ik een mevrouw in de portiek staan die een wijzende beweging maakte naar een generatorhuisje, welke zich links naast de portiek bevindt. Ik, eerste verbalisant, liep hierop naar dit generatorhuisje en toen ik met mijn zaklamp achter dit huisje scheen, zag ik dat er [zich] een persoon ophield. Ik zag dat deze persoon op zijn hurken zat, zodanig dat hij vanaf de straat niet te zien was. Hierop sprak ik de verdachte aan en beval hem vanachter het elektriciteitshuisje vandaan te komen. Hierop zag ik dat de verdachte opstond en naar mij, eerste verbalisant, toeliep. Toen ik, eerste verbalisant, in het gezicht scheen met de zaklamp, zag ik dat de verdachte hevig bezweet was over zijn gezicht. Tevens hoorde ik dat de verdachte hijgend ademhaalde. Tevens zag ik, eerste verbalisant, dat het signalement van dader 1 overeenkwam met de verdachte. Hierop vroeg ik, eerste verbalisant, de verdachte naar een identiteitsbewijs. Hierop overhandigde de verdachte mij een identiteitskaart. De verdachte gaf op te zijn:
[aanvrager] geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] en wonende op de [b-straat 1] te [woonplaats]."
(ii) Een proces-verbaal van aanhouding, inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5], of van een van hen:
"Omstreeks 18:20 uur waren de verdachten weer gesignaleerd bij [benadeelde partij 1] voor het hek.
[Benadeelde partij 1] had op dat moment de zaak al gesloten. Normaal sluit [benadeelde partij 1] altijd om 18:00 uur maar nu hadden ze nog een vergadering. Nadat de verdachten voor de tweede maal bij het bedrijf waren gesignaleerd, heeft [benadeelde partij 1] de politie in kennis gesteld. De meldkamer deelde ons mede dat de Volkswagen Golf en de Audi A3 in de werkplaats waren geplaatst en dat de Volkswagen Sharan stond op het binnenterrein geparkeerd aan de zijde van het hek aan de Utrechtseweg.
De Sharan en de Golf waren onklaar gemaakt doordat de boordcomputers uit de auto's waren verwijderd. Het binnenterrein is omheind met een hekwerk omsloten wat na sluitingstijd wordt afgesloten. De Audi 3 was niet onklaar gemaakt.
Op grond van deze informatie besloot ik, verbalisant [verbalisant 5], in burger gekleed en in een burgerpolitieauto post te vatten in de omgeving van het bedrijf [benadeelde partij 1] waarbij ik voortdurend zicht had op een groot gedeelte van het bedrijfsterrein van [benadeelde partij 1]. Ik, verbalisant [verbalisant 5], had hierbij voortdurend zicht op de onklaar gemaakte personenauto merk Volkswagen, type Sharan. Na enige tijd gepost te hebben besloot ik, verbalisant [verbalisant 5], om in de omgeving een rondje te rijden. Dat was omstreeks 20.15 uur.
Ter hoogte van het kruispunt Wilhelminastraat/- Utrechtseweg zag ik, verbalisant [verbalisant 5], drie mannen lopen van vermoedelijk Joegoslavische afkomst. De mannen keken verdacht om zich heen. Gezien het feit dat ik de verdachten voorbijreed en niet direct kon stoppen, besloot ik door te rijden naar mijn eerdere postplaats om daar weer post te vatten. De afstand tussen de verdachten en [benadeelde partij 1] bedroeg maar 100 meter en zij liepen richting [benadeelde partij 1].
Omstreeks 20.20 uur hoorde ik, verbalisant [verbalisant 6], via het regionale meldcentrum dat collega [verbalisant 5] die in burger aan het posten was, enige verdachten had zien lopen in de omgeving van het bedrijf [benadeelde partij 1]. Ik, verbalisant [verbalisant 6], besloot ook in de omgeving van het bedrijf [benadeelde partij 1] te surveilleren. Ik, verbalisant [verbalisant 6], stelde mij onopvallend op in de bossages van dit perceel. Na ongeveer 5 minuten zag en hoorde ik dat er vanuit het afgesloten terrein van de firma [benadeelde partij 1] aan de achterzijde een drietal mannen aan kwamen lopen. Ik zag dat de mannen ondanks de duisternis voldeden aan het volgende signalement: 3 manspersonen waarvan er 1 gekleed was in een donkere vermoedelijk leren jas met spijkerbroek, 1 met een lichtere jas en 1 manspersoon die gekleed was in het donker en zijn hoofd bedekt met een grijze capuchon. Ik zag dat de mannen in het duister naast het pand van [benadeelde partij 1] stonden. Ik zag vervolgens dat de man met de grijze capuchon in de richting van de geparkeerd staande personenauto's liep. Ik zag vervolgens dat de man in een grijze auto keek en vervolgens doorliep naar een groene Volkswagen Sharan. Ik zag dat de man aan de bestuurderszijde van de auto ging staan. Ik, verbalisant [verbalisant 6], hoorde de mannen met elkaar praten in een voor mij onverstaanbare buitenlandse taal. Ik, verbalisant [verbalisant 6], zag dat de man met de grijze capuchon vervolgens wederom in de richting van de Sharan liep. Ik zag vervolgens dat de man de auto opende zonder enige moeite. Aangezien het ons, verbalisanten, bekend is dat er sleutels waren ontvreemd bij [benadeelde partij 1] o.a. van een Volkswagen Sharan, hadden wij het vermoeden dat de man met de grijze capuchon vermoedelijk de beschikking over een contactsleutel had. Ik, verbalisant [verbalisant 5], zag op hetzelfde tijdstip als verbalisant [verbalisant 6] maar vanuit een andere positie, het volgende. Gezien vanuit mijn postplaats zag ik de drie mannen die ik reeds eerder gezien had op het afgesloten terrein van [benadeelde partij 1] lopen. Ik zag [dat] deze personen dezelfde personen waren als de personen die ik eerder richting [benadeelde partij 1] had zien lopen. Ik zag dat één van de mannen naar de Volkswagen Sharan liep. Dit was de verdachte met de grijze capuchon. Ik zag dat hij vervolgens weer terug liep naar de twee andere mannen. Ik zag dat er een manspersoon [op] de Utrechtsweg voorbij het afgesloten terrein van [benadeelde partij 1] liep. Nadat deze man was gepasseerd zag ik de man met de capuchon weer richting van de Sharan lopen. Ik zag vervolgens dat de man zonder enige moeite de deur aan de bestuurderszijde opende. Ik zag dat de verdachte hierop weer terugliep naar de twee andere verdachten. Direct hierop kwam de verdachte met de grijze capuchon weer terug en ging in de Sharan zitten. Even later stapte hij weer uit de auto en liep in de richting van de twee andere verdachten. Kort hierna zijn twee verdachten in de directe omgeving aangehouden."
(iii) Een proces-verbaal van aanhouding, inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5]:
"Op dinsdag 5 maart te 18:45 uur kregen wij via de centrale meldkamer Gelderland Midden de mededeling dat er eerder deze dag bij [benadeelde partij 1] op de [c-straat 1] te [vestigingsplaats] drie paar autosleutels en een mobiele telefoon waren weggenomen van een bureau in de showroom. De sleutels waren van een zwarte Volkswagen Golf niet voorzien van kentekenplaten en een donkerblauwe Audi A3 voorzien van het kenteken [00-AA-BB] en een groene Volkswagen Sharan voorzien van het kenteken [CC-DD-00]. De mogelijke daders waren drie vermoedelijk van Joegoslavische afkomst."
(iv) Een proces-verbaal betreffende het uitvoeren van een geuridentificatieproef, dat als relaas van verbalisant [verbalisant 7] inhoudt dat een geuridentificatieproef is uitgevoerd met de speurhond Barry en dat deze een geurovereenkomst waarnam tussen de autosleutels en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager.
5.4.2. Voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde feit is tevens het resultaat gebezigd van de desbetreffende geuridentificatieproef. In het onderhavige geval moet het ervoor worden gehouden dat het Hof ook zonder de uitkomst van deze onregelmatige geuridentificatieproef uit het andere bewijsmateriaal met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Dit betekent dat het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval zich ten aanzien van dit feit niet voordoet, zodat in zoverre geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is in zoverre dus kennelijk ongegrond.
5.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohmanen W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 25 november 2008.