HR, 18-11-2008, nr. 07/11966
ECLI:NL:PHR:2008:BF3301
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-11-2008
- Zaaknummer
07/11966
- LJN
BF3301
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF3301, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF3301
ECLI:NL:PHR:2008:BF3301, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF3301
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn. Verdachte bevond zich t.t.v. de betekening van de aanzegging in voorlopige hechtenis. HR doet meer dan 16 mnd na het instellen van het beroep uitspraak. Als gevolg van de vertraging bij de inzending van de stukken heeft de HR de zaak pas in behandeling kunnen nemen nadat al meer dan 19 mnd waren verstreken. Daarin vindt de HR aanleiding de opgelegde gs met 7 mnd te verminderen.
18 november 2008
Strafkamer
nr. 07/11966
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 maart 2006, nummer 23/005916-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2. De verdachte werd veroordeeld, voor zover hier van belang, tot een gevangenisstraf van zes jaren.
2.3. Het middel is gegrond. De verdachte, die zich ten tijde van de betekening van de aanzegging in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 8 maart 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 19 oktober 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in aanzienlijke mate is overschreden.
2.4. In de omstandigheid dat de Hoge Raad als gevolg van de vertraging bij de inzending van de stukken van het geding de zaak pas in behandeling heeft kunnen nemen nadat al meer dan negentien maanden waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad in dit geval aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met zeven maanden.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2008.
Conclusie 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Redelijke termijn. Verdachte bevond zich t.t.v. de betekening van de aanzegging in voorlopige hechtenis. HR doet meer dan 16 mnd na het instellen van het beroep uitspraak. Als gevolg van de vertraging bij de inzending van de stukken heeft de HR de zaak pas in behandeling kunnen nemen nadat al meer dan 19 mnd waren verstreken. Daarin vindt de HR aanleiding de opgelegde gs met 7 mnd te verminderen.
Nr. 07/11966
Mr Jörg
Zitting 23 september 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam wegens - kort gezegd - deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van ramkraken en wegens en daarmee samenhangende feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren. Voorts is verzoeker veroordeeld tot betaling van € 453,00 aan de benadeelde partij en is hem tot dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd in de gebruikelijke alternatieve modus. De inbeslaggenomen goederen zijn deels teruggeven aan verzoeker en deels is de bewaring gelast ten behoeve van de rechthebbende.
2. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur 7 middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in cassatie is overschreden.
4. Het middel is terecht voorgesteld. Namens verzoeker is op 8 maart 2006 beroep in cassatie ingesteld, waarna de stukken op 19 oktober 2007 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. De inzendtermijn is dus met bijna een jaar overschreden. Bovendien geldt dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. In aanmerking genomen dat verzoeker zich in voorlopige hechtenis bevindt, is ook in dit opzicht de redelijke termijn als bedoeld in art 6, eerste lid, EVRM overschreden. Een en ander moet leiden tot strafvermindering.
5. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof niet, althans niet voldoende heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de te bewijzen periode van feit 1 moest worden ingekort.
6. Blijkens de ter terechtzitting van 9 februari 2006 overgelegde pleitnotities heeft de verdediging als volgt aangevoerd;
"Indien Uw Hof ten aanzien van cliënt wel tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde dan dient de periode waarin dat gebeurd zou zijn fiks ingekort te worden aangezien cliënt op 26 januari (bedoeld zal zijn 26.1.2004) voor het eerst over de tap komt. Voor die datum is er geen enkele rol voor cliënt in dit dossier weggelegd."
7. Onder 1 heeft het hof bewezenverklaard dat:
"hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2003 tot en met 23 maart 2004 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk diefstal met braak/bedrijfsinbraak en autodiefstal (artikel 311 jo 310 Wetboek van Strafrecht) en heling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht)."
8. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat verzoeker heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met ramkraken op juweliers, drogisterijen en een audio- en elektronicazaak. Verzoeker trad op als heler en bemiddelaar van de gestolen waar, terwijl hij ook zijn auto ter beschikking stelde. Voorts kan worden afgeleid dat er op 11 februari 2003 een inbraak in een juwelierszaak in [plaats] heeft plaatsgevonden. Kort na de inbraak bleek verzoeker (een deel van) de gestolen goederen in zijn bezit te hebben. Uit de bewijsmiddelen valt niet met zoveel woorden af te leiden dat de leden van deze organisatie de inbraak hebben gepleegd, maar die is ook niet tenlastegelgd. 's Hofs kennelijke oordeel dat ook deze inbraak is toe te rekenen aan deze criminele organisatie is gelet op haar modus operandi niet onbegrijpelijk. Hiermee is dus genoegzaam gemotiveerd dat verzoeker gedurende de gehele bewezenverklaarde periode heeft deelgenomen aan de organisatie en kan de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de bewijsmiddelen worden gevonden.
Ook indien overigens verzoeker niet bij die ramkraak betrokken zou zijn geweest is het tijdvak dat in de bewezenverklaring wordt vermeld niet onjuist. "In" een bepaalde periode betekent niet dat men op de eerste en op de laatste dag daarvan strafbare daden van deelneming moet hebben verricht. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
9. Het derde middel klaagt over de ten aanzien van feit 2 opgenomen nadere bewijsoverweging. Daarin zou het hof ten onrechte hebben overwogen dat de verklaring van verzoeker ongeloofwaardig is gelet op de omstandigheid dat al bewezen is verklaard dat hij aan een criminele organisatie heeft deelgenomen.
10. In een nadere bewijsoverweging heeft het hof als volgt overwogen:
"Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde.
a. Op 11 februari 2003 werd bij een inbraak in juwelierszaak "[A]" te [plaats] onder meer een hoeveelheid sieraden weggenomen;
b. op 8 maart 2003 vond in de woning van verdachte aan de [a-straat 1-2] te [woonplaats] een doorzoeking plaats, waarbij onder meer een Sony video camera in beslag werd genomen;
c. bij een onderzoek van de memorystick van die camera bleek dat op 11 februari 2003 opnamen waren gemaakt van een grote hoeveelheid sieraden die op een tafel waren "uitgestald" en die door de echtgenote van verdachte en zijn tante werden bekeken. Van die opnamen zijn vijf afdrukken (die aan deze aanvulling zijn gehecht) vervaardigd, waarop een grote hoeveelheid sieraden te zien is die kris kras op een tafel door elkaar liggen, de meeste sieraden nog voorzien van een prijslabel;
d. aan de eigenaar van de juwelierszaak te [plaats], waar op 11 februari 2003 de diefstal van sieraden plaatsvond, zijn deze afdrukken getoond. Hij heeft diverse sieraden herkend als soortgelijke sieraden die hij op voorraad had. Ook de prijslabels die aan die sieraden waren bevestigd kwamen wat kleur, vorm en afmeting betreft overeen met prijslabels die hij gebruikte;
e. verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer hierover verklaard dat de sieraden van zijn moeder zijn;
f. ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat, als zijn moeder deze sieraden wilde dragen, zij de prijslabels verwijderde en wanneer zij de sieraden weer afdeed zij de prijslabels weer aan de sieraden bevestigde.
Gelet op het hiervoor overwogene en de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking hierop, alsmede:
- het feit dat ten aanzien van verdachte bewezen is verklaard dat hij betrokken is bij een criminele organisatie die zich onder meer bezig hield met ramkraken op juweliers;
- de omstandigheid dat de opnamen van de sieraden zijn gemaakt op 11 februari 2003, de datum waarop de diefstal in de juwelierszaak te [plaats] plaatsvond,
- de wijze waarop de sieraden op tafel waren "uitgestald",
acht het hof de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg afgelegde verklaringen ongeloofwaardig en is het hof van oordeel dat bewezen is dat deze sieraden van misdrijf afkomstig zijn en dat dit verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die sieraden ook duidelijk moet zijn geweest."
11. Voorop gesteld zij dat de door het middel uitgelichte overweging slechts een onderdeel is van 's hofs uitvoerige motivering dat het verzoekers verklaring omtrent de herkomst van de sieraden ongeloofwaardig vond en het feit bewezen achtte. De enkele stelling dat het hof de verklaring van verzoeker ongeloofwaardig acht omdat het al bewezen heeft verklaard dat verzoeker deel uit maakt van de criminele organisatie berust dan ook op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft bij het oordeel dat de verklaring van verzoeker ongeloofwaardig is mede in aanmerking genomen het tijdstip waarop verzoeker de sieraden in zijn bezit had en de wijze waarop de sieraden op tafel waren uitgestald. Ook hoogst opmerkelijk is de beweerde gewoonte van zijn moeder om de prijslabels van de sieraden af te doen alvorens deze te dragen, en de labels er naderhand weer op te doen. (Op zichzelf nog wel verklaarbaar als zij de prijs van de sieraden mooier vond dan de sieraden zelf.) De bewezenverklaring van feit 2 is toereikend gemotiveerd.
12. Het vierde middel klaagt over het bewijs van feit 3. Uit de bewijsmiddelen zou niet zijn af te leiden dat verzoeker ook op 3 februari 2004 zijn auto ter beschikking heeft gesteld.
13. Als feit 3 heeft het hof bewezenverklaard dat:
"anderen op 4 februari 2004 te Krommenie, tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkelpand, gelegen aan de [b-straat] hebben weggenomen een grote hoeveelheid cosmetica-artikelen, toebehorende aan winkelbedrijf [B] en/of drogisterij [C], waarbij die anderen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 februari 2004 te 's-Gravenhage opzettelijk een middel heeft verschaft door zijn, verdachtes, personenauto, Ford Taurus, ter beschikking te stellen."
14. Bewijsmiddel 47 houdt in de weergave van het volgende telefoongesprek:
Tijdstip: 04-02-02 11:56:54
Met nummer: 06-[001]
Beller: [verdachte] (dit is verzoeker, NJ)
Gebelde: [betrokkene 1]
Onderwerp : 727: Vangst van gisteren goed geweest
[Betrokkene 1] wordt gebeld door [verdachte].
(...)
[Verdachte]: Luister. Is er gisteravond een goede vangst geweest?
[Betrokkene 1]: Hoezo, jongen.
[Verdachte]: Ik vraag maar.
[Betrokkene 1]: Nee, jongen.
[Verdachte]: Ja (...) Vertel me iets.
[Betrokkene 1]: Serieus.
[Verdachte]: De volgende keer moet je je sporen goed wissen in de auto.
[Betrokkene 1]: Zeg me wat.
[Verdachte]: Ja, ja. Je hebt nog stukjes glas achterin de auto staan. In de kofferbak.
[Betrokkene 1]: Nee, jongen. Het is niet zo.
[Verdachte]: (lacht).
[Betrokkene 1]: Dat komt door de tassen.
[Verdachte]: Ja, ja. Dat weet ik dat dat door de tassen komt. Dat is uit de tas gevallen.
Hij lacht en zegt: je moet niet vergeten de bodylotion van [D] aan mij te geven. Ik heb last van een droge huid (gezicht).
(...)
15. Ik begrijp dit telefoongesprek aldus dat [verdachte] enige kritiek uit op de professor omdat deze de dppr [verdachte] uitgeleende auto niet zonder sporen van misdrijf heeft teruggebracht. Er lagen glassplinters die uit de bij de diefstallen gebruikte tassen waren gevallen. Tevens wordt aangegeven dat het om gestolen cosmetica-artikelen gaat.
Aldus kan genoegzaam uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verzoeker ook op 4 februari 2004 zijn auto ter beschikking heeft gesteld. Hieraan kan niet afdoen dat het hof niet expliciet heeft aangegeven welke bewijsmiddelen betrekking hebben op feit 3. Het komt de inzichtelijkheid van de bewijsconstructie wel ten goede. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
16. Het vijfde middel houdt in dat de bewezenverklaring van feit 5 ontoereikend is gemotiveerd aangezien uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat anderen een hoeveelheid etalagestandaards hebben weggenomen.
17. Onder 5 is bewezenverklaard dat:
"anderen op 5 maart 2004 te Elburg tezamen en in vereniging met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkelpand gelegen aan het Vooronder hebben weggenomen vijf LCD-schermen en een hoeveelheid digitale foto- en videocamera's en een hoeveelheid mobiele telefoons en een hoeveelheid etalagestandaards, toebehorende aan [E] en/of [benadeelde partij 1], waarbij die anderen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 4 maart 2004 te 's-Gravenhage opzettelijk een middel heeft verschaft door zijn, verdachtes, personenauto, Ford Taurus, ter beschikking te stellen."
18. Bewijsmiddel 77 houdt in als verklaring van verbalisant [verbalisant 1]:
"Op 8 maart 2004 werden bij de doorzoeking op het adres [c-straat 1] te [plaats], alwaar [betrokkene 2] woonachtig is, aangetroffen de volgende goederen:
Acht (8) grote standaards zonder artikelomschrijving met opschrift Debitel;
Een (1) kleine standaard zonder artikelomschrijving;
Een (1) kleine standaard voorzien van artikelomschrijving met logo KPN mobile, met onderaan het kaartje [E];
Een (1) kleine standaard voorzien van artikelomschrijving met logo KPN mobile, met onderaan het kaartje [E]
Een (1) kleine standaard, voorzien van artikelomschrijving met tekst Nokia Connecting People, met onderaan het kaartje van [E];
Een (1) middelgrote standaard voorzien van artikelomschrijving met tekst Panasonic";
19. Bewijsmiddel 78 houdt in als relaas van verbalisanten:
"Aan de aangever/benadeelde [benadeelde partij 1] werden door mij achtereenvolgens getoond:
- Acht (8) grote standaards zonder artikelomschrijving met opschrift Debitel;
Een (1) kleine standaard zonder artikelomschrijving;
Een (1) kleine standaard voorzien van artikelomschrijving met logo KPN mobile en tekst, met onderaan het kaartje [E];
- Een (1) kleine standaard voorzien van artikelomschrijving met logo KPN mobile en tekst, met onderaan het kaartje [E]
- Een (1) kleine standaard, voorzien van artikelomschrijving met tekst Nokia Connecting People (...), met onderaan het kaartje van [E];
- Een (1) middelgrote standaard voorzien van artikel omschrijving met tekst Panasonic(...);
- Een (1) digitale camera, merk Sony, model nummer DSC-U20 en voorzien van nummer 714515;
- Een (1) digitale camera, merk Sony, model nummer DSC-P92 en voorzien van nummer 1818351 (in zwart opbergtasje);
- Een (1) camcorder, merk Sony, model nummer DCR-TRV14E en voorzien van nummer 95689
- 10 foto's die op de memorystick van de Sony-camera DSC-P92 stonden.
Aangever Vinke verklaarde:
De standaards die u mij zojuist toont betreffen standaards die bij mij uit de winkel [E] zijn weggenomen tijdens de ramkraak. De standaards voorzien van het logo Debitel zijn van onze winkel [E] en zijn ook weggenomen tijdens de ramkraak samen met de telefoons. De standaards voorzien van artikelomschrijving en logo [E] betreffen standaards die wij in de winkel hebben en zijn weggenomen, samen met de goederen, tijdens de ramkraak. De twee digitale camera's zijn van mij en zijn ook ontvreemd. De camcorder is van mij en is ook ontvreemd. De standaards voorzien met artikelomschrijving zijn van mij, [E], en zijn met de telefoons weggenomen."
20. Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat bij de diefstal een hoeveelheid standaards zijn weggenomen. Weliswaar is in de bewijsmiddelen niet expliciet terug te vinden dat het gaat om etalagestandaards maar dat is van zodanig ondergeschikt belang dat het de bewijsmotivering in haar geheel niet aantast (cf. onder meer HR 6 oktober 1998 LJN: ZD1245). Als appèlrechter kreeg ik ooit een verweer te beoordelen dat de eerste rechter ten onrechte diefstal van "roestvrij stalen schroeven" had bewezenverklaard, terwijl de desbetreffende schroeven niet van roestvrij staal waren gemaakt, wel van staal
21. Het zesde middel ziet op de strafmotivering. Die zou niet te verenigen zijn met het feit dat het hof verzoeker heeft vrijgesproken van gewoonteheling en van het overdragen van de geheelde goederen.
22. De strafmotivering houdt in:
"()
Verdachte zelf heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een drietal gepleegde ramkraken door zijn auto ten behoeve van de ramkraak ter beschikking te stellen. Hij heeft onderdak verleend aan en intensief contact gehad met een persoon die een belangrijke rol speelde bij een aantal van de ramkraken. Voorts was verdachte een vaste afnemer van de gestolen buit. Een aantal goederen die afkomstig waren van ramkraken zijn bij verdachte aangetroffen. Ook heeft hij bemiddeld bij de verkoop van buitgemaakte goederen. Mitsdien was verdachte als een heler en een bemiddelaar een onmisbare schakel in het rendabel maken van de criminele organisatie en heeft hij hiermee ook in belangrijke mate bijgedragen aan haar continuïteit.()"
23. Met betrekking tot feit 2 heeft het hof verzoeker vrijgesproken van de primair ten lastegelegde gewoonteheling en hem veroordeeld wegens het subsidiair tenlastegelegde heling. Bovendien heeft het hof niet bewezenverklaard dat verzoeker de geheelde goederen heeft overgedragen. De in de strafmotivering opgenomen overweging dat verzoeker vaste afnemer is van de gestolen goederen en dat hij heeft bemiddeld bij de verkoop, is echter niet in tegenspraak met deze deelvrijspraken. Herhaling van heling is namelijk nog niet zonder meer gewoonteheling. Onder gewoonte pleegt men wel te verstaan de neiging om telkens weer zo'n feit te begaan (NLR aant. Bij art. 250 Sr). En bemiddelen bij de verkoop is iets heel anders dan overdragen, nu in juridische zin. De strafmotivering is niet onbegrijpelijk, noch is het arrest gelet op de strafmotivering innerlijk tegenstrijdig. Het middel faalt.
24. Het zevende middel houdt in dat het hof ten onrechte niet, althans ontoereikend heeft gerespondeerd op het verweer dat de berechting in hoger beroep niet had plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
25. De toelichting op het middel stelt dat met pen het volgende in de pleitnotities is vermeld:
"Redelijke termijn.
Instellen hb - INHBEHHB
359a sub b verweer"
26. Op de pleitaantekeningen die de Hoge Raad ter beschikking staan, is bedoelde vermelding door het kopiëren nauwelijks zichtbaar. Maar ook uitgaande van de juistheid van de schriftuur, behoefde het hof deze cryptische omschrijving niet op te vatten als een duidelijk door argumenten onderbouwd responsieplichtig verweer. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
27. De middelen 2 t/m 7 falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering daarvan met werping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G