HR, 11-11-2008, nr. S 01355/07
ECLI:NL:PHR:2008:BF0626
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-11-2008
- Zaaknummer
S 01355/07
- LJN
BF0626
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF0626, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF0626
ECLI:NL:PHR:2008:BF0626, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF0626
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek en art. 359.2 Sv. HR: 81 RO.
11 november 2008
Strafkamer
nr. S 01355/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 13 november 2006, nummer 24/000915-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. M.J.C. Zuurbier, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 11 november 2008.
Conclusie 11‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek en art. 359.2 Sv. HR: 81 RO.
Nr.01355/07
Mr Machielse
Zitting 9 september 2008
Conclusie inzake:
[verdachte](1)
1. Het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Leeuwarden, heeft verdachte op 13 november 2006 ter zake van feiten 1, 2 en 3: "medeplegen van oplichting"; feit 4: "uitlokking van opzettelijke schending van een bedrijfsgeheim"; en feiten 5 en 6 primair: "medeplegen van poging tot oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft Mr E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, cassatie ingesteld. Mr G.P. Hamer en Mr M.J.C. Zuurbier, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte het verzoek om [betrokkene 1] als getuige op te roepen heeft afgewezen op gronden die de afwijzing niet kunnen dragen.
3.2. Blijkens de zich aan het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 november 2005 gehechte brief d.d. 26 oktober 2005 heeft de raadsman van de verdachte het verzoek om deze getuige te horen als volgt toegelicht:
"(...) verzoek ik u hierdoor de navolgende getuigen ter zitting op te roepen: (...)
[Betrokkene 1], zonder een aan de verdediging bekende woon-of verblijfplaats.
Toelichting:
Ter zitting van de rechtbank Amsterdam heeft [getuige 1] over [betrokkene 1] verklaard en heeft [getuige 1] meer in het bijzonder verklaard dat [betrokkene 1] de namen [betrokkene 1 naam 1], [betrokkene 1 naam 2] en [betrokkene 1 naam 3] gebruikte. De Officier van Justitie heeft destijds betwist dat [betrokkene 1] dezelfde is als [betrokkene 1 naam 3] waarover cliënt spreekt, doch cliënt heeft recht en belang [betrokkene 1] hierover te bevragen. Voorts dient [betrokkene 1] gevraagd te worden of hij cliënt aan [betrokkene 2] heeft voorgesteld.
De zitting van 13 juni 2002 leert dat er een gerechtelijk vooronderzoek loopt of liep tegen [betrokkene 1] en het Openbaar Ministerie voornemens is geweest [betrokkene 1] als verdachte aan te houden. De verdediging weet niet of [betrokkene 1] inmiddels al is aangehouden en is gehoord. Het komt de verdediging voor dat het op de weg ligt van de Advocaat-Generaal hierover nadere informatie te verstrekken en het wellicht aan de Advocaat-Generaal bekend is of [betrokkene 1] is gedetineerd en of er een adres van [betrokkene 1] bekend is."
Voorts heeft de raadsman van verdachte blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 november 2005 het verzoek om deze getuige te horen, voor zover van belang, als volgt toegelicht:
"Ik vind dat onvoldoende is geprobeerd getuige [betrokkene 1] te traceren. [Betrokkene 1] verbleef in 2002 op het adres van [betrokkene 3]. Het is mogelijk dat verdachte daar opnieuw verblijft of dat [betrokkene 3] weet waar [betrokkene 1] verblijft. Ook is het mogelijk dat [betrokkene 1] naar het buitenland, hoogstwaarschijnlijk Nigeria, is vertrokken. Via een verzoek tot kleine rechtshulp is het wellicht mogelijk [betrokkene 1] te vinden.
Het horen van deze getuige is van doorslaggevend belang omdat hij de touwtjes in handen had, opdrachten verstrekte, contacten onderhield en het geld grotendeels heeft opgestreken. Mijn cliënt heeft hoogstens €3.000,-- ontvangen. [Betrokkene 1] kan verklaren over de rol van mijn cliënt als medeplichtige. Dit is ook van belang voor de strafmaat, want mijn cliënt is in eerste aanleg als 'pleger' aangemerkt. Ik blijf bij mijn verzoek tot het horen van de getuige en doe vooralsnog geen afstand van de getuige."
3.3. Het hof heeft dit verzoek als volgt samengevat en toegewezen:
"(...) deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat ten aanzien van verdachte alle mogelijkheden tot het traceren van [betrokkene 1] dienen te worden benut. De getuige is in de gehele procedure nog niet eerder gehoord en aan deze getuige kan een beslissende rol worden toegedicht. Echter, tot op heden is het niet gelukt [betrokkene 1] te traceren. Het hof is daarbij, gezien EHRM d.d. 14 juni 2005, nr. 69116/01 (ECHR 2005/81, Mayali tegen Frankrijk), van oordeel dat de enkele vaststelling dat verdachte niet in VIP voorkomt onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte werkelijk onvindbaar is.
In het jaar 2002 waren er twee adressen van [betrokkene 3] bekend, te weten de [a-straat 1] en de [b-straat 1] te [plaats A]. Deze adressen zijn in hoger beroep niet onderzocht en zullen alsnog onderzocht moeten worden.
Tevens deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat ook de verdediging wordt aangespoord redelijkerwijs alle mogelijke moeite te doen om het adres van [betrokkene 1] te achterhalen.
Het hof deelt voorts mede dat de inhoudelijke behandeling vandaag niet zal worden voorgezet en dat de getuige [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats], beroep salesmanager, thans niet gehoord zal worden, aangezien de feiten samenhangen met de rol en verklaring van getuige [betrokkene 1]. (...)"
3.4. De raadsman van verdachte heeft blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 januari 2006 het verzoek om voornoemde getuige [betrokkene 1] te horen, voor zover van belang, als volgt toegelicht:
"Mijn cliënt heeft ook in de Bijlmer op plaatsen waar Nigerianen elkaar ontmoeten gevraagd of iemand weet waar [betrokkene 1] is. Niemand weet waar hij is. Hij mag niet in Nederland verblijven. Daarom is hij naar alle waarschijnlijkheid niet meer in ons land. De kans is groot dat hij in Nigeria is. Ik vind dat onvoldoende is getracht om hem op te sporen. Niets staat eraan in de weg te onderzoeken of hij in Nigeria verblijft en zo ja, waar hij in Nigeria verblijft. Ik ben van mening dat er pogingen moeten worden ondernomen om de getuige daar te traceren. Via buitenlandse zaken moeten er toch mogelijkheden zijn. Ik persisteer daarom bij mijn verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen en verzoek daarom om aanhouding van de behandeling van de zaak."
3.5. Het hof heeft dit verzoek als volgt samengevat en toegewezen:
"Voorts kan niet worden gezegd dat op dit moment geen enkele mogelijkheid is om de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting als getuige te horen. Er zal wederom een poging gedaan moeten worden om [betrokkene 1] te traceren. Ook zal uitgezocht moeten worden of hij in Nigeria een bekende woon-of verblijfplaats heeft, nu hij niet meer in Nederland mag verblijven en hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.
Gelet op voormelde redenen heeft het hof besloten de behandeling van de zaak aan te houden. (...)
Het hof beveelt dat verdachte en [betrokkene 1] als getuige zullen worden opgeroepen (...)"
3.6. De raadsman van verdachte heeft blijkens de aan het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 juni 2006 gehechte pleitaantekeningen het verzoek om voornoemde getuige [betrokkene 1] te horen, voor zover van belang, als volgt toegelicht:
"Onder aanhaling van de uitspraak Mayali tegen Frankrijk heeft uw Hof ter zitting van 17 november 2005 beslist dat de, nog nimmer in de procedure gehoorde, getuige [betrokkene 1] zo mogelijk getraceerd dient te worden teneinde te kunnen worden gehoord.
Een tweetal bekende adressen bleken in hoger beroep niet te zijn onderzocht en uw hof besliste dat dit alsnog diende te geschieden.
Ter zitting van 26 januari 2006 heeft uw Hof geconstateerd dat niet gezegd kan worden dat er geen enkele mogelijkheid is om de getuige [betrokkene 1] ter zitting te horen. Op, nogmaals, 26 januari 2006 werd bepaald dat er wederom een poging gedaan moest worden [betrokkene 1] te traceren.
Uit het verslag door mij ontvangen per fax op 31 mei jl. moet het volgende blijken.
Eerst op 2 mei jl. werd de liaison te Marokko ingeschakeld die kennelijk onmiddellijk heeft laten weten niet in staat te zijn een adres te achterhalen.
We moeten er naar raden waarom zulks niet mogelijk is. Kennelijk wordt hem dat ook niet gevraagd maar wordt er genoegen genomen met "kan niet".
Eerst op 2 mei jl. wordt er contact opgenomen met de ambassade van Nigeria en wordt er een verzoek gestuurd op 3 mei. Geconstateerd wordt op 22 en 30 mei dat er nog geen reactie is ontvangen.
Is er nog eens gebeld met de ambassade? Is eens nagevraagd wat men onderneemt? Is eens nagevraagd wat een prognose zou kunnen zijn van de termijn waarop een antwoord is te verwachten?
De verdediging meent dat onvoldoende voortvarend en onvoldoende actief pogingen zijn ondernomen achter een adres in Nigeria te komen van deze voor cliënt zo belangrijke getuige.
De verdediging kan dan ook niet anders dan uw Hof te verzoeken de zaak nog eens aan te houden opdat actief contact kan worden onderhouden met de ambassade en voldoende tijd wordt genomen de resultaten van de werkzaamheden van de ambassade af te wachten."
3.7. Het hof heeft dit verzoek als volgt samengevat en toegewezen:
"Na een korte onderbreking voor beraad deelt het hof, bij monde van de voorzitter, mede dat het hof de behandeling voor onbepaalde tijd zal aanhouden. Het hof is met de raadsman van mening dat door het openbaar ministerie tot nog toe onvoldoende in het werk is gesteld om te trachten [betrokkene 1] als getuige op te roepen. Naar het oordeel van het hof zal het openbaar ministerie zich niet alleen een grotere moeite moeten getroosten om tot opsporing van deze getuige over te gaan, maar tevens zal van de ondernomen activiteiten en de daaruit voortvloeiende resultaten tijdig blijk moeten worden gegeven. (...)
Het hof beveelt dat verdachte en [betrokkene 1] (als getuige) zullen worden opgeroepen (...)"
3.8. Voorafgaand aan de zitting van 30 oktober 2006 heeft de advocaat-generaal notities aan het hof doen toekomen, die het volgende inhouden:
"Interpol: Verzoek d.d. 22-3-2006; rappel d.d. 20-4-2006
Antwoord Interpol Lagos d.d. 26-6-2006 inhoudende: Be informed that the information about the a/m subject is not sufficient to know his whereabout in Nigeria. This is because we do not have a national database. Kindly avail us more information if any to enable us oblige your request.
Nederlandse Ambassade in Nigeria: Verzoek d.d. 28-07-2006
Antwoord via het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 15-08-2006 inhoudende: Onder verwijzing naar uw fax van 28 juli j.l. moet ik u helaas berichten dat zonder nadere gegevens opsporing van [betrokkene 1] niet mogelijk is. Teken aan dat in Nigeria, een land van circa 130 miljoen inwoners, geen registratie van personen bestaat. Het is dan ook van belang, indien een persoon dient te worden opgespoord, een adres wordt opgegeven.
Nigeriaanse ambassade in Nederland: Verzoek d.d. 03-05-2006; rappel d.d. 15-06-2006; rappel d.d. 28-07-2006
Geen bericht ontvangen.
Nederlandse liaison: Verzoek d.d. 25-04-2006
Antwoord d.d. 2-5-2006, inhoudende: In reactie op uw fax d.d. 25 april 2006 deel ik u mede dat ik niet in staat ben om het adres van de getuige [betrokkene 1] in Nigeria te achterhalen. Mogelijk dat Nigeriaanse ambassade u bij een dergelijk verzoek zou kunnen helpen."
Voorts bevindt zich in het dossier een telefoonnotitie d.d. 21 september 2006, afkomstig van [verbalisant 1], werkzaam bij de parketpolitie te Leeuwarden, gericht aan de Advocaat-Generaal bij het hof, waaruit het volgende - kort samengevat - kan worden opgemaakt.
"De Vreemdelingendienst te Leeuwarden wist te vertellen dat de politie Amsterdam op verzoek van het gerechtshof Leeuwarden in januari 2006 op 2 verschillende adressen in Amsterdam onderzoek heeft gedaan, zonder resultaat, dat [betrokkene 1] sinds 1996 MOB is en dat uit onderzoek blijkt dat hij voorkomt in het GBA sinds 2002, reden emigratie en xpol onder nr 2006021489 en niet voorkomt in registers als HKS, VIP, Decos en OPS."
3.9. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 oktober 2006 houdt voor wat betreft het verzoek van de raadsman om voornoemde getuige [betrokkene 1] te horen, voor zover van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede (...) een van de advocaat-generaal ontvangen schrijven van het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) d.d. 31 augustus 2006 van S. Nauta, projectleider Noord Oost Nederland, waarin kort gezegd is weergegeven dat is getracht de getuige [betrokkene 1] te traceren maar dat zulks geen resultaat heeft opgeleverd.
(...)
De zaak is nu driemaal aangehouden om getuige [betrokkene 1] op te roepen. Vandaag is getuige [betrokkene 1] opnieuw niet ter zitting verschenen.
De advocaat-generaal verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 21 september 2006 een stuk aan het hof en de raadsman doen toekomen waaruit blijkt dat genoemde getuige ook is nagetrokken in het nationale systeem en dat dit onderzoek ook geen resultaat heeft opgeleverd. De situatie is sinds de zitting van 1 juni 2006 niet veranderd. Ik ben van mening dat de behandeling van de zaak nu kan worden voortgezet.
De raadsman deelt mee:
Ik denk daar anders over. Daartoe baseer ik mij op het stuk van het IRC waaruit blijkt dat de Nigeriaanse Ambassade een verzoek en rappellen van het IRC heeft ontvangen, maar waarop nog geen reactie is ontvangen. De Nederlandse liaison raadt juist aan via de ambassade te proberen de getuige op te sporen en niet via een rechtshulpverzoek. Op die wijze kan contact worden gezocht met politie en justitie in Nigeria.
Doordat er nog een open eind is en er door de Nederlandse liaison geadviseerd wordt om een verzoek ter zake neer te leggen bij de Nigeriaanse ambassade en dat niet is gebeurd heeft het openbaar ministerie niet voldaan aan de opdracht. De zaak is nu reeds drie keer aangehouden en nog steeds is niet aan de opdracht van het hof voldaan. Ik verzoek het hof het openbaar ministerie om die reden niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoek ik de zaak aan te houden om nogmaals te proberen via de ambassade [betrokkene 1] te traceren."
3.10. Het hof heeft het verzoek van de raadsman als volgt afgewezen:
"Het hof verwerpt verweer van de raadsman. Voor zover het openbaar ministerie niet zou hebben voldaan aan het verzoek de getuige [betrokkene 1] te traceren en op te roepen, dan leidt dat nog niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voorts betekent het feit dat de ambassade niet heeft gereageerd niet dat getuige wel te traceren is. Het hof acht het niet aannemelijk dat [betrokkene 1] op korte termijn ter zitting zal verschijnen. Het belang van verdachte bij snelle afdoening zijn zaak prevaleert boven het aanhouden van de zaak teneinde een getuige te horen die geen enkele rol in het strafproces heeft gespeeld en waarvan niet direct aannemelijk is dat, zo die getuige al bestaat,deze op niet al te lange tijd is te traceren, gelet op de informatie die zich reeds in het dossier bevindt. Derhalve wijst het hof het verzoek tot aanhouding van de zaak af."
3.11. In de toelichting op het middel wordt de hiervoor onder 3.10 weergegeven motivering van de afwijzing ter terechtzitting van 30 oktober 2006 van het verzoek de getuige [betrokkene 1] te doen horen onbegrijpelijk genoemd, in het licht van 's hofs eerdere overweging dat aan die getuige een beslissende rol kon worden toegedicht, althans er een noodzaak bestond tot het horen van die getuige [betrokkene 1] en hetgeen daartoe moest worden aangewend. Deze eerdere overwegingen in aanmerking nemende, kon het hof volgens de stellers van het middel niet volstaan met zijn overweging dat niet te verwachten viel dat de getuige binnen korte termijn ter zitting zal verschijnen.
3.12. Nu het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 30 oktober 2006 heeft geoordeeld dat het onaannemelijk is dat de getuige [betrokkene 1] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen, heeft het hof de juiste maatstaf aangelegd.(2) Bij de beoordeling van de vraag of verschijning binnen een aanvaardbare termijn onaannemelijk is, kan mede worden betrokken de voorafgaande procesgang en de duur van de behandeling van de zaak in hoger beroep tot dan toe.(3) Het aanleggen van deze maatstaf impliceert een afweging van het belang van een doelmatige en snelle procesvoering tegen het belang van de verdachte bij een succesvolle verdediging.(4) Voorop staat de onmogelijkheid om de getuige binnen een aanvaardbare termijn op de zitting te horen. Om absolute overmacht gaat het evenwel niet. Het relatieve karakter van de grond om alsnog van de getuige af te zien komt in de term 'aanvaardbaar' tot uitdrukking. De belangen die op het spel staan, kleuren het oordeel of (langdurig) uitstel aanvaardbaar is.
3.13. Dat brengt mij bij de vraag of het hof deze maatstaf op begrijpelijke wijze heeft gehanteerd.(5) Ten eerste heeft het hof reeds driemaal het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst (op 17 november 2005, 26 januari 2006 en 1 juni 2006) opdat getuige [betrokkene 1] zal worden getraceerd en opgeroepen. Ten tweede heeft het hof uit de notities verstrekt door de advocaat-generaal voorafgaand aan de zitting van 30 oktober 2006, het volgende kunnen opmaken. Blijkens de informatie van het IRC is het voor Interpol noch de Nederlandse ambassade in Nigeria mogelijk geweest zonder nadere gegevens de getuige op te sporen. Ook navraag bij de Nederlandse liaisonofficier in Nigeria heeft klaarblijkelijk niets opgeleverd; hieruit volgt slechts dat de Nigeriaanse ambassade in Nederland mogelijk bij een dergelijk verzoek zou kunnen helpen. Door aan te voeren dat onvoldoende is getracht de getuige te achterhalen, miskent de steller van het middel dat het IRC tot driemaal toe tevergeefs heeft gerappelleerd aan de Nigeriaanse ambassade in Nederland. Daarbij neem ik in aanmerking dat navraag bij de Vreemdelingendienst evenmin gegevens heeft opgeleverd op grond waarvan de Nigeriaanse ambassade in Nederland, de Nederlandse ambassade in Nigeria of Interpol de getuige had kunnen opsporen en oproepen. Dit alles tezamen in aanmerking genomen, staat mijns inziens vast dat het hof meerdere pogingen in het werk heeft gesteld om de getuige te traceren en op te roepen. Die pogingen zijn op niets uitgelopen. Gelet op die situatie is het oordeel van het hof dat onaannemelijk is dat de getuige [betrokkene 1] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen niet onbegrijpelijk. Dit oordeel kan in cassatie niet verder worden getoetst.
3.14. Het eerste middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt erover dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van het bewezenverklaarde medeplegen van de feiten 1, 2 en 3.
4.2. In de toelichting op het middel wordt verwezen naar een passage vervat in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 april 2006, bevattende het verweer van de raadsman van verdachte, Mr E.J. van Gils, ten aanzien van het medeplegen van de feiten 1, 2 en 3. Dit proces-verbaal bevindt zich echter niet bij de stukken zoals die op 8 mei 2006 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. De in de toelichting op het middel aangehaalde zinnen zijn echter wel terug te vinden in de pleitnota die is gehecht aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 30 oktober 2006.
Anders dan de stellers van het middel ben ik van oordeel dat er geen sprake is van een onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. In wezen komt hetgeen is aangevoerd neer op de bewering dat de verdachte maar een ondergeschikte rol had en steunt deze bewering op niets anders dan op verklaringen van verdachte.(6) Ten overvloede stel ik dat naar mijn mening het hof het bewezenverklaarde medeplegen uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden. Uit onder meer bewijsmiddel 10 en 19 blijkt in ieder geval van een nauwe en volledige samenwerking met medeverdachte [betrokkene 2].
Het middel faalt.
5. De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak (nummer 01356/07 P), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
2 Vgl. HR 22 januari 2002, LJN: AD5595.
3 Vgl. HR 23 november 1999, NJ 2000, 126, r.ov. 4.2.
4 Kamerstukken II, 1988-1989, 21 241, nr. 3 (MvT), p. 23-25.
5 Zie voor een uitvoerig overzicht van de parlementaire geschiedenis, de jurisprudentie en de literatuur omtrent deze maatstaf de conclusie van Advocaat-Generaal Mr Jörg voor HR 15 februari 2005, LJN AR8904.
6 Vgl. HR 18 april 2006, LJN AV2377; HR 16 mei 2006, LJN AV1581; HR 4 juli 2006, LJN AW2476; HR 18 april 2006, NJ 2006, 394 m.nt. Buruma.