HR, 11-11-2008, nr. S 01143/07
ECLI:NL:HR:2008:BE9634
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-11-2008
- Zaaknummer
S 01143/07
- LJN
BE9634
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BE9634, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BE9634
ECLI:NL:HR:2008:BE9634, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9634
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Voeging ad informandum. Het door het Hof in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feit is vermeld op de inleidende dagvaarding. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen dat verdachte dit feit tegenover de politie en ttz. van het Hof heeft erkend. Kennelijk bij vergissing is in de aanvulling van het verkorte p-v van de tz. in h.b. niet vermeld dat verdachte dit feit heeft erkend.
Nr. 01143/07
Mr. Knigge
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, op 14 november 2006 vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en voor 2: "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3: "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over de strafmotivering van het Hof. Het Hof heeft uitdrukkelijk rekening gehouden met het ad informandum feit, terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat verdachte dat feit bij het Hof heeft erkend.
5. De verdachte stond terecht voor een drietal strafbare feiten, gepleegd op 29 maart 2004. Het opgeven van een valse naam, gepleegd op dezelfde datum, is daarbij als zogenaamd ad informandum feit op de dagvaarding vermeld. Bij de politie heeft verdachte dit feit erkend. Bij de politierechter is door de gemachtigde raadsman gesteld dat verdachte zich (alleen) schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde en het ad informandum gevoegde feit. De Politierechter hield bij de strafoplegging rekening met dit ad informandum gevoegde feit.
6. In hoger beroep gaf de verdachte, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis van de Politierechter op te geven, op ten onrechte te zijn veroordeeld terzake van de feiten 1 en 2. Ten aanzien van die feiten legde hij dan ook ontkennende verklaringen af. Het derde feit bekende hij. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt voorts alleen dat verdachte en raadsman het woord tot verdediging voeren. Een pleitnota is niet overgelegd.
7. Erkend kan worden dat in het proces-verbaal van de terechtzitting, meer in het bijzonder in de verklaring van verdachte, niet met zoveel woorden wordt gerept over het ad informandum gevoegde feit. Desondanks heeft het Hof met betrekking tot de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak ingeschreven onder parketnummer 16-356550-04, welk feit door verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting van het hof is erkend."
8. Volgens HR 6 februari 2001, NJ 2001, 184 moet het bij een ad informandum gevoegd feit gaan om erkenning van de feiten voor de rechter die de straf oplegt. Als de verdachte in hoger beroep is verschenen, doet een erkenning van het ad informandum gevoegde feit in eerste aanleg dus in beginsel niet ter zake. De vraag is of het ontbreken van een expliciete erkenning in het proces-verbaal van de zitting in een geval als het onderhavige tot cassatie moet leiden.
9. In HR 17 december 2002, LJN AF0643 (nr. 00099/02, niet gepubliceerd) deed zich een vergelijkbaar geval voor. Mijn ambtgenoot mr. Vellinga zag geen reden tot cassatie omdat het Hof in zijn arrest had vastgesteld dat de verdachte het op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde feit had bekend, ter terechtzitting was verschenen, bijgestaan door een raadsman, en uit het proces-verbaal van de zitting niet bleek dat ten aanzien van dit feit enig verweer was gevoerd. De Hoge Raad deed de zaak af op de voet van art. 81 RO.
10. De vraag is hoe dit moet worden begrepen. Het Hof had - als afgegaan wordt op de conclusie - overwogen dat de verdachte het feit had bekend, niet dat hij dat feit ter terechtzitting in hoger beroep had bekend. De beslissing van de Hoge Raad lijkt derhalve niet te zijn gebaseerd op de gedachte dat het Hof in zijn arrest zelfstandig de inhoud van ter terechtzitting afgelegde verklaringen vaststelt. Anders gezegd: HR 22 november 2005, NJ 2005, 219 (waarin met die gedachte werd gebroken) lijkt geen verandering te hebben gebracht in het standpunt dat de Hoge Raad in HR 17 december 2002 innam.
11. Ik zou het er derhalve voor willen houden dat dit standpunt berust op de gedachte dat, zolang er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, in gevallen als de onderhavige, waarin de verdachte voorzien van rechtsbijstand ter zitting is verschenen, mag worden aangenomen dat de verdachte niet is teruggekomen op zijn eerdere (gerechtelijke of buitengerechtelijke) erkenning van het ad informandum gevoegde feit. Het stilzwijgen van de verdediging mag dan derhalve gelijkgesteld worden aan een uitdrukkelijke erkenning ter terechtzitting.
12. Het middel faalt.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 11‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Voeging ad informandum. Het door het Hof in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feit is vermeld op de inleidende dagvaarding. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen dat verdachte dit feit tegenover de politie en ttz. van het Hof heeft erkend. Kennelijk bij vergissing is in de aanvulling van het verkorte p-v van de tz. in h.b. niet vermeld dat verdachte dit feit heeft erkend.
11 november 2008
Strafkamer
Nr. S 01143/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 november 2006, nummer 21/005047-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte rekening heeft gehouden met een ad informandum gevoegd feit, nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de verdachte het feit heeft bekend.
2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak ingeschreven onder parketnummer 16-356550-04, welk feit door verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting van het hof is erkend."
2.3. Het staat de rechter na een berechting op tegenspraak vrij bij de strafoplegging rekening te houden met een ad informandum gevoegd feit indien op grond van de door de verdachte ter terechtzitting gedane erkenning aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan, en indien voorts ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen. Het gaat daarbij om erkenning door de verdachte van dat ad informandum gevoegde feit ten overstaan van de rechter die de straf oplegt.
2.4. Het door het Hof in aanmerking genomen ad informandum gevoegde feit is vermeld op de inleidende dagvaarding. Het Hof heeft in zijn arrest overwogen dat de verdachte dit feit tegenover de politie en ter terechtzitting van het Hof heeft erkend. Kennelijk bij vergissing is in de aanvulling van het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet vermeld dat de verdachte dit feit heeft erkend.
2.5. Het middel mist feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president A.J.A. van Dorst, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 november 2008.