HR, 04-11-2008, nr. 02564/06 H
ECLI:NL:HR:2008:BG2858
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2008
- Zaaknummer
02564/06 H
- LJN
BG2858
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG2858, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2008; (Herziening)
- Wetingang
art. 457 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2008/458
Uitspraak 04‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. In de aanvraag wordt aangevoerd dat de door aanvrager afgelegde bekennende verklaring onwaar is. HR: een aanvrager die op een eerder afgelegde verklaring terugkomt, dient bij zijn aanvrage aannemelijk te maken dat en waarom hij op de desbetreffende verklaring terugkomt. De door aanvrager opgegeven redenen (aanvrager zou hebben bekend teneinde zo spoedig mogelijk de inbeslaggenomen voertuigen terug te krijgen omdat zijn bedrijf in financiële problemen verkeerde) leveren geen grond op om aan te nemen dat zijn eerdere verklaringen onjuist zijn geweest, aangezien die redenen onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn.
4 november 2008
Strafkamer
nr. 02564/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 23 mei 2005, nummer 18/035517-04, ingediend door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, namens:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Economische Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens de Wet goederenvervoer over de weg" veroordeeld tot een geldboete van € 1.800,-, subsidiair 36 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij in de gemeente Woerden, in elk geval in Nederland, op 15 september 2004, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Rietveld, beroepsvervoer of eigen vervoer heeft verricht met een bedrijfsauto - motorrijtuig met aanhangwagen - gekentekend [00-AA-BB], ten aanzien waarvan in strijd werd gehandeld met artikel 5.1.2 in verbinding met artikel 5.18.18 van het Voertuigreglement, aangezien de totale massa van die aanhangwagen (te weten 2580 kilogram) de toegestane massa volgens het kentekenbewijs (te weten 1100 kilgram) met 1480 kilogram of daaromtrent werd overschreden.
3.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, althans tot de toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, indien aan de Economische Politierechter toen bekend was geweest dat de door de aanvrager tegenover de politie afgelegde bekennende verklaring onwaar was, welke onwaarheid zijn toenmalige medewerker zou kunnen bevestigen. Volgens de aanvrage heeft de aanvrager destijds die verklaring afgelegd teneinde zo spoedig mogelijk de inbeslaggenomen voertuigen terug te krijgen, omdat zijn bedrijf toen in ernstige financiële problemen verkeerde. Bij de aanvrage is enkel een schrijven gevoegd van de coördinator van een begeleid wonenproject genaamd [A], waar de aanvrager ten tijde van de indiening van de aanvrage verbleef. Daarin is toegelicht welke gevolgen de executie van de opgelegde straf voor hem zouden hebben.
3.4. Een aanvrager die op een eerder afgelegde verklaring terugkomt, dient bij zijn aanvrage aannemelijk te maken dat en waarom hij op de desbetreffende verklaring terugkomt.
De door de aanvrager opgegeven redenen als hier bedoeld leveren geen grond op om aan te nemen dat zijn eerdere verklaringen onjuist zijn geweest, aangezien die redenen onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn.
3.5. Voor zover in de aanvrage wordt gesteld dat het aangevoerde zou hebben geleid tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, wordt daarmee kennelijk gedoeld op de oplegging van een minder zware straf. Onder een minder zware strafbepaling in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv moet echter worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een minder zware sanctie.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 november 2008.