HR, 21-10-2008, nr. 07/13277 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BG1051
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-10-2008
- Zaaknummer
07/13277 Hs
- LJN
BG1051
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG1051, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑10‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Geuridentificatieproef. Uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde poging tot diefstal heeft gepleegd. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het in art. 457.1.2 Sv bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
21 oktober 2008
Strafkamer
nr. 07/13277 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Utrecht van 23 november 2001, nummer 16/140032-01, (gevoegd bij nummer 16/145559-01), ingediend door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kinderrechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "mishandeling", 2. en 3. telkens "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming", veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen jeugddetentie.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage betreft het onder 3 bewezenverklaarde feit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 30 maart 2007 van het Arrondissementsparket te Utrecht gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft, voor zover hier van belang, een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 27 juli 2000 te Culemborg, in vereniging met twee of meer personen, gepleegde poging tot inbraak in een bedrijf.
5.2. De Kinderrechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis". Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) In de nacht van 27 juli 2000, omstreeks 02.45 uur, is er gepoogd in te breken bij [A] aan de [a-straat 1] te [plaats]. Met behulp van een koevoet is geprobeerd de toegangsdeur van de kapperszaak open te breken. Hiervan is aangifte gedaan door de eigenaresse.
(Proces-verbaal van aangifte, dossier-paragraaf 51).
(ii) [Getuige 1], wonende aan de [b-straat 1] te [plaats], heeft het volgende verklaard. Hij liep op 27 juli 2000 omstreeks 02.30 uur over de [a-straat] toen hij bij de toegangsdeur van [A] drie jongens zag staan. Ze renden vervolgens weg, staken de [a-straat] over naar de aldaar gelegen parkeerplaats en liepen de struiken in. Hij is toen zo snel mogelijk doorgelopen naar zijn woning en heeft vanuit zijn woning nog ongeveer tien minuten naar de toegangsdeur van [A] gekeken, maar hij heeft niemand meer gezien. Rond 02.45 uur werd hij opgeschrikt door het lawaai van brekend hout dat van buiten kwam. Hij is naar het raam gelopen, waarvandaan hij goed zicht heeft op de toegangsdeur van de kapsalon. Vlakbij de toegangsdeur van de kapsalon staat een lantaarnpaal en er hangen naast die deur lampen die ook aan waren. Hij zag toen bij de toegangsdeur van de kapsalon drie jonge jongens staan met Marokkaans uiterlijk. Een van de jongens was gekleed in een zwarte, halflange lederen jas en had iets langer haar tot halverwege over zijn oren. Een andere jongen droeg een blauwe spijkerbroek en een trui. Alle jongens hadden donker krullend haar. De jongen met de zwarte lederen jas probeerde met een koevoet de deur van de kapsalon te forceren. Hij heeft toen de politie over de telefoon verslag uitgebracht van hetgeen hij verder zag gebeuren en de signalementen doorgegeven. Hij zag dat de jongens op een gegeven moment stopten met breken en wegliepen richting de Binnenpoort. Juist op dat moment zag de politie, die via de Markt kwam aanrijden, een jongen lopen die bij het zien van de politie wegrende richting de Varkensmarkt. Vrijwel gelijktijdig meldde de getuige dat de jongens de [a-straat] weer terug in kwamen rennen en in de bosjes gingen liggen die grensden aan de tuinen van de woningen van de Everwijnstraat.
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 54-56).
(iii) De ter plaatse gekomen politie heeft de situatie bevroren, totdat om 02.56 uur een tweede surveillanceauto arriveerde, waarna de hiervoor genoemde tuinen zijn doorzocht. In een van de tuinen van de Everwijnstraat werd om 03.15 uur de eerste medeverdachte, [medeverdachte 1], aangehouden. De aanvrager werd na een korte achtervolging om 04.45 uur aangehouden, nadat hij over een muur van een tuin aan de Everwijnstraat was gesprongen en in de richting van Het Hof was gaan rennen. De derde medeverdachte [medeverdachte 2] werd gelokaliseerd op het dak van een van de woningen van de Everwijnstraat en is aangehouden om 05.15 uur. Bij laatstgenoemde zijn autosleutels aangetroffen van een personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB].
(Proces-verbaal, nummer PL0831/00-003643, dossier-paragraaf 04-05;
proces-verbaal van aanhouding, nummer PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 62a). De getuige [getuige 1] heeft in dit verband nog verklaard dat hij heeft gezien dat de politie een jongen aanhield die in de struiken lag en ook dat een jongen, die hij herkende als een van de jongens die bij de deur aan het breken was geweest, aangehouden werd nadat hij op het dak van een huis aan de Everwijnstraat was geklommen.
(Proces-verbaal van verhoor, nummer PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 55).
(iv) Verbalisant [verbalisant 1] heeft met diensthond Ax gezocht in de bosjes waar de verdachten zich hadden verscholen. Hierbij werden in de berm langs een sloot twee breekijzers, een schroevendraaier en twee handschoenen gevonden. Deze voorwerpen zijn door de verbalisant veiliggesteld. De vindplaats van de goederen was ongeveer tien meter verwijderd van het voertuig, een Citroën met kenteken [AA-00-BB].
(Proces-verbaal, PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 63).
(v) De getuige [getuige 1] heeft door middel van een confrontatiespiegel de aanvrager herkend als de man die bij de voordeur van [A] te [plaats] aan het breken was.
(Proces-verbaal, PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 60).
(vi) Uit door speurhondengeleider [verbalisant 2] werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Noord en Oost Gelderland, op 27 juli 2000 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Max een geurovereenkomst waarnam tussen het corpus delicti (breekijzer) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager.
(Proces-verbaal, PL0831/00-090462, dossier-paragraaf 65).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (vi) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven - het onder (iv) gerelateerde betreft niet een dergelijke proef - in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde poging tot diefstal heeft gepleegd.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 oktober 2008.