HR, 21-10-2008, nr. 07/10589 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BG1037
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-10-2008
- Zaaknummer
07/10589 Hs
- LJN
BG1037
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG1037, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑10‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Geuridentificatieproef. Uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, aanvrager één van de personen is geweest die de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft begaan. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het in art. 457.1.2 Sv bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
21 oktober 2008
Strafkamer
nr. 07/10589 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 3 februari 2006, nummer 05/900440-05, ingediend door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 2. "medeplegen van opzetheling", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 21 mei 2007 van het Arrondissementsparket te Arnhem gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een poging tot diefstal in vereniging uit een bedrijf te Zaltbommel door middel van braak (feit 1) en medeplegen van opzetheling van een personenauto (feit 2), beide gepleegd op 7 november 2005.
5.2. De Politierechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis". Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter.
5.3.1. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van de tenlastegelegde feiten - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Aangeefster [getuige 1] heeft het volgende verklaard. Op 7 november 2005 omstreeks 17.00 uur parkeerde zij de zwarte personenauto BMW 320i met kenteken [AA-00-BB], eigendom van [betrokkene 1], op de Wilhelmina Druckerstraat te Amsterdam. Op 8 november 2005 omstreeks 08.15 uur bleek dat de auto door onbekende(n) was weggenomen.
(Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 29-31).
(ii) Aangeefster [getuige 2], beheerder van het bedrijf [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats], heeft het volgende verklaard. Op 7 november 2005 omstreeks 22.00 uur hoorde zij een auto voor het pand van het bedrijf stoppen. Zij zag een auto voor het pand staan, waarvandaan vier personen liepen. Zij heeft vervolgens gezien dat drie personen bij een kantoorraam stonden en zij hoorde tegelijkertijd een geluid als van breken van hout/glas. Zij heeft de politie gebeld en tijdens het gesprek met de politie reed de auto naar de hoek van de Schimminck. Even later zag ze twee of drie mannen achter de auto aanlopen. Deze auto was donker van kleur. Het was geen stationwagen, het was een redelijk grote auto, een chic model. Ze reden weg zonder verlichting. Een raam aan de voorzijde van het pand is opengebroken en twee kantoorruimtes en de receptieruimte zijn doorzocht.
(Proces-verbaal van aangifte en proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 19-24).
(iii) De verbalisanten [verbalisant 1 en 2] hebben het volgende gerelateerd. Op 7 november 2005 omstreeks 22.00 uur kregen zij een melding binnen dat er op dat moment werd ingebroken bij het bedrijf [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats]. Na het horen van deze melding zijn zij direct over de A2 richting Zaltbommel gereden. Bovenaan de afslag zagen zij een auto vanaf het van Voordenpark komen aanrijden. Inmiddels hadden zij van de meldkamer vernomen dat bij die inbraak een auto was weggereden met daarin vier personen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat in de personenauto, een zwarte BMW voorzien van kenteken [AA-00-BB], vier personen zaten. De verbalisanten zagen dat deze auto de oprit naar de A2 opreed in de richting van Utrecht. Hierop gaven zij de BMW een stopteken, waaraan door de bestuurder gevolg werd gegeven. Vervolgens benaderden zij de auto, waarop verbalisant [verbalisant 1] aan de passagierszijde de bestuurder aansprak en verbalisant [verbalisant 2] de overige inzittenden observeerde. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan de bestuurder of alleen hij wilde uitstappen. Hij zag dat de bestuurder een negroide man was van ongeveer 20 à 25 jaar oud. Hij zag dat de passagier een man was met een Marokkaans uiterlijk. Beide verbalisanten zagen dat de twee personen op de achterbank een Marokkaans uiterlijk hadden. Vervolgens zagen en hoorden zij dat de BMW gas gaf en weer de autosnelweg opreed. Hierop renden zij naar hun dienstvoertuig en zetten met optische en geluidssignalen de achtervolging in. Zij zagen dat de BMW op een gegeven moment een woonwijk van Leerdam inreed, aldaar stopte en dat de vier inzittenden uitstapten en ieder een kant op renden. Zij zijn samen achter één verdachte aangegaan. Na een achtervolging te voet werd [betrokkene 2] omstreeks 22.26 uur aangehouden. Bij een veiligheidsfouillering werd bij hem onder meer een kniptang en een schroevendraaier aangetroffen. De BMW is inbeslaggenomen. In de auto bevond zich onder meer een breekijzer.
(Proces-verbaal, doorgenummerde pagina's 6, 13-15 en 72-77).
(iv) De verbalisanten die betrokken zijn geweest bij de aanhouding van de aanvrager hebben het volgende gerelateerd. Op 7 november 2005 hadden collega's na een achtervolging te Leerdam een van de verdachten van een inbraak aangehouden. Toen de verbalisanten vervolgens op de plaats van die aanhouding waren gekomen, vertelde een omstander dat een persoon op het dak van een schuurtje was geklommen en zich daar nog steeds schuil hield. Zij zijn op het dak van het schuurtje geklommen en hebben aldaar omstreeks 22.37 uur de aanvrager aangehouden
(Proces-verbaal van aanhouding, doorgenummerde pagina's 45-47).
(v) Uit door speurhondgeleider [verbalisant 3], brigadier van de politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 16 november 2005 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen de geurmonsters van de achterbank van de BMW en het in die auto aangetroffen breekijzer en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager.
5.3.2. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (v) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft begaan.
5.3.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsherenW.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 21 oktober 2008.