HR, 23-09-2008, nr. 07/13113 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BF1872
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-09-2008
- Zaaknummer
07/13113 Hs
- LJN
BF1872
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF1872, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑09‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Het bewezenverklaarde kan ook zonder het resultaat van de geurproef uit het beschikbare bewijsmateriaal worden afgeleid. Er is derhalve geen sprake van een ernstig vermoeden a.b.i. art. 457.1.2° Sv dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld. Aanvraag kennelijk ongegrond.
23 september 2008
Strafkamer
nr. 07/13113 Hs
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 27 oktober 2005, nummer 05/930248-05, ingediend door mr. J.A.J.M.I. van Laake, advocaat te Mill, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 9 mei 2007 van het Arrondissementsparket te Arnhem gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 1 oktober 2005 te Nijmegen gepleegde diefstal waarbij de aanvrager het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.1.2. De Politierechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis". Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter, maar wel handgeschreven aantekeningen door de griffier ter terechtzitting gemaakt.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Op 1 oktober 2005 tussen 15.00 uur en 17.30 uur is een personenauto, een Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-BB], gestolen vanaf het parkeerterrein van het crematorium [A] aan de [a-straat] te [plaats A] (proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 13-16).
(ii) Na een melding hebben verbalisanten op 1 oktober 2005 omstreeks 17.44 uur het weggenomen voertuig teruggevonden op de parallelweg van de Weg door Jonkerbos, in de omgeving van de begraafplaats. Zij zagen dat het slot aan de bestuurderskant was geforceerd door middel van een scherp voorwerp. Terwijl de verbalisanten bij deze auto liepen, zagen zij een manspersoon, klein van stuk, plotseling heel hard wegrennen de Olivijnstraat te Nijmegen in. Een zoektocht naar deze persoon leverde niets op. Bij terugkomst bij de weggenomen auto werden de verbalisanten aangesproken door [getuige], de huisgenoot van de aanvrager. Deze verklaarde dat hij de aanvrager zojuist uit de aangetroffen Volkswagen Golf had zien stappen en had gezien dat de aanvrager twee boodschappentassen van de bestuurdersstoel afpakte en twee zwart lederen handschoenen uitdeed om vervolgens zijn woning aan de Olivijnstraat 2 te Nijmegen binnen te gaan. Het was de verbalisanten bekend dat de aanvrager meermalen is aangehouden voor diefstal van personenauto's en specialist is in het wegnemen van de Volkswagen Golf. De verbalisanten hebben daarop in de kamer van de aanvrager in de woning aan de Olivijnstraat rondgekeken en twee boodschappentassen zien staan. Zij troffen ook een geopende multi-tool aan, die inbeslaggenomen is. De aanvrager is nadien in de woning aangehouden. Hij verklaarde dat de twee boodschappentassen die in zijn woning stonden van hem waren. Het waren dezelfde tassen die [getuige] hem uit de auto had zien pakken. (Proces-verbaal van relaas, doorgenummerde pagina's 5-7; proces-verbaal van verhoor van [getuige], doorgenummerde pagina 24).
(iii) Op 3 oktober 2005 heeft de aanvrager verklaard dat hij op 1 oktober 2005 boodschappen heeft gehaald, met het openbaar vervoer naar huis is gekomen en met de twee tassen die hij bij zich had naar huis is gelopen. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 28).
(iv) Ter terechtzitting van 27 oktober 2005 heeft de aanvrager, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Op de bewuste dag kwam hij op straat een man tegen die door zijn moeder gekochte boodschappen verkoopt. De aanvrager wilde die man 20 euro voor de boodschappen geven. Hij is die man vergeten. Toen hij een uur later thuiskwam stond die man op de hoek. Hij was lopend. Die man wilde geld en de aanvrager vroeg om de boodschappen. De man liep richting auto. Hij was verslaafd. De man liep direct weg met het geld. De aanvrager is naar de auto gelopen en heeft de boodschappen gepakt. Hij is naar de bestuurderskant van de auto gegaan en daar gaan zitten en heeft zo de spullen gepakt. Hij heeft op 3 oktober 2005 anders verklaard, omdat hij niet geassocieerd wilde worden met die man. (Aantekeningen proces-verbaal ter terechtzitting).
(v) Uit een door speurhondgeleider [verbalisant], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, op 12 oktober 2005 verrichte geuridentificatieproef bleek dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen de geurmonsters van de bestuurdersstoel en de versnellingspook van de auto met kenteken [AA-00-BB] en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager.
5.2. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder (v) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager de persoon is geweest die het bewezenverklaarde strafbare feit heeft begaan. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de aanvrager ter terechtzitting voor zijn betrokkenheid bij de desbetreffende auto een ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 september 2008.