HR, 16-09-2008, nr. S 01405/07
ECLI:NL:HR:2008:BD3692
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-09-2008
- Zaaknummer
S 01405/07
- LJN
BD3692
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD3692, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD3692
ECLI:NL:HR:2008:BD3692, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD3692
- Vindplaatsen
Conclusie 16‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs strafmotivering vzv. inhoudend dat het feit dat verdachte reeds eerder op 22-6-06 en op 29-9-04 is veroordeeld wegens een overtreding van art. 30 WAM verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden het feit i.c. te plegen, is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het feit i.c. is begaan op 19-6-04.
Nr. 01405/07
Mr. Knigge
Zitting: 3 juni 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's Gravenhage op 24 januari 2007 wegens "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden.
2. Namens de verdachte heeft mr. Visser, advocaat te 's Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de straf zoals opgelegd door het Hof onvoldoende gemotiveerd is.
4. Het Hof heeft met betrekking tot de strafmotivering het volgende in zijn arrest overwogen:
"11. Strafmotivering
(...)
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals, daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een op zijn naam staan gesteld motorrijtuig niet verzekerd overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 december 2006, reeds eerder op 22 juni 2006, op 29 september 2004 en op 2 juni 1999 is veroordeeld voor een overtreding van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, alsmede vele malen veroordeeld voor het plegen van andere strafbare feiten hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat ten aanzien van het feit een geheel onvoorwaardelijk hechtenis van navermelde duur alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen."
5. Het middel stelt dat de straf zoals opgelegd onvoldoende gemotiveerd is. In de toelichting op het middel wordt - kort gezegd - aangevoerd dat:
(i) twee van de drie door het Hof genoemde eerdere veroordelingen wegens art. 30 WAM dateren van na de overtreding waarvoor de verdachte in onderhavige zaak terecht stond, zodat deze veroordelingen geen enkele invloed kunnen hebben gehad op de keuzevrijheid van verdachte met betrekking tot het plegen van het feit;
(ii) het Hof de Recidiveregeling Overtredingen art. 30 WAM miskent.
6. Ten aanzien van de eerste klacht merk ik het volgende op. De verdachte is veroordeeld voor een overtreding van art. 30 WAM. Deze overtreding is volgens de bewezenverklaring begaan op 19 juni 2004. Twee van de veroordelingen waar het Hof naar verwijst in zijn strafmotivering zijn uitgesproken na 19 juni 2004, namelijk de veroordeling van 29 september 2004 en die van 22 juni 2006. Het Hof overweegt (ook) ten aanzien van deze veroordelingen op dat zij de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden de overtreding op 19 juni 2004 te plegen. Dat is strikt genomen juist: Deze veroordelingen hadden de verdachte er immers niet van kunnen weerhouden op 19 juni 2004 art. 30 WAM te overtreden aangezien deze veroordelingen op 19 juni 2004 nog in de toekomst lagen. Maar uiteraard kan het de verdachte niet verweten worden dat deze veroordelingen hem niet van het plegen van het feit hebben weerhouden. De motivering van de opgelegde straf is onbegrijpelijk en de klacht is daarmee terecht voorgesteld.(1)
7. Ten aanzien van de tweede klacht merk ik op dat de Recidiveregeling overtredingen art. 30 WAM een richtlijn van het OM betreft. De rechter is niet gebonden aan de richtlijnen van het OM en afwijking van een dergelijke richtlijn behoeft hij niet te motiveren.(2) Dat het Hof in onderhavige zaak de Recidiveregeling Overtredingen art. 30 WAM niet heeft gebezigd, kan daarom niet tot cassatie leiden.
8. Het middel slaagt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 14 februari 2006, LJN AU9111.
2 HR 10 maart 1992, NJ 1992, 593.
Uitspraak 16‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs strafmotivering vzv. inhoudend dat het feit dat verdachte reeds eerder op 22-6-06 en op 29-9-04 is veroordeeld wegens een overtreding van art. 30 WAM verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden het feit i.c. te plegen, is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het feit i.c. is begaan op 19-6-04.
16 september 2008
Strafkamer
nr. S 01405/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 januari 2007, nummer 22/005303-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het Hof heeft de verdachte ter zake van overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) tot straf veroordeeld.
2.2. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof de oplegging van de straf onvoldoende met redenen heeft omkleed nu het in aanmerking heeft genomen dat de verdachte driemaal eerder ter zake van overtreding van art. 30 WAM is veroordeeld, terwijl twee van die veroordelingen dateren van na het plegen van het bewezenverklaarde feit.
2.3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 juni 2004 te 's-Gravenhage als degene aan wie het kenteken in de zin van artikel 36 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 was opgegeven van een motorrijtuig (auto), met het kenteken [AA-00-BB], dat motorrijtuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoefkade, heeft laten staan, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde Wet had gesloten en in stand gehouden."
2.3.2. Het Hof heeft de oplegging van de straf als volgt gemotiveerd:
"Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 december 2006, reeds eerder op 22 juni 2006, op 29 september 2004 en op 2 juni 1999 is veroordeeld voor een overtreding van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, alsmede vele malen veroordeeld voor het plegen van andere strafbare feiten hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen."
2.4. 's Hofs strafmotivering, voor zover inhoudende dat "de verdachte (...) reeds eerder op 22 juni 2006, op 29 september 2004 (...) is veroordeeld voor een overtreding van art. 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (...) hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen" is onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het onderhavige feit is begaan op 19 juni 2004.
2.5. De klacht is gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 september 2008.