HR, 16-09-2008, nr. 08/01998 H
ECLI:NL:HR:2008:BF0799
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-09-2008
- Zaaknummer
08/01998 H
- LJN
BF0799
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF0799, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Mbt de in de aanvrage gestelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat de feitelijke stellingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend waren. Aanvraag kennelijk ongegrond.
16 september 2008
Strafkamer
nr. 08/01998 H
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Alkmaar, sector Kanton, van 21 december 2007, nummer 14/515866-07, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 21, aanhef en onder a van het RVV 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 270,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2°, van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvrage heeft betrekking op een vonnis waarbij de aanvrager is veroordeeld ter zake van een op 2 maart 2007 te Heerhugowaard met een personenauto met kenteken [00-AA-BB] begane snelheidsovertreding. In de aanvrage wordt gesteld dat deze overtreding niet door de aanvrager maar door een onbekend gebleven ander is begaan. Ter staving hiervan is aangevoerd dat de aanvrager "contact [heeft] gehad met het autobedrijf, die beweert dat de werknemer die de auto onrechtmatig op mijn naam heeft gezet niet meer daar werkzaam is. De politie weet trouwens ook wie de gestoorde bestuurder was en deze heeft schuld bekend en ook verklaard dat ik niets met deze auto te maken heb gehad." Voorts de heeft aanvrager een aantal kopieën overgelegd van schriftelijke beslissingen van de Officier van Justitie, inhoudende telkens de vernietiging van een beschikking waarbij hem wegens met de onderhavige auto begane gedragingen een boete was opgelegd.
3.3. Er moet van worden uitgegaan dat de aanvrager is veroordeeld wegens een snelheidsovertreding begaan door een onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), dat aan de aanvrager voor die auto het kenteken [00-AA-BB] is opgegeven en dat hij ingevolge art. 1, derde lid, WVW 1994 als eigenaar moet worden beschouwd. Op grond van art. 181, eerste lid, WVW 1994 kan, indien de bestuurder door wie een verkeersovertreding is begaan onbekend is gebleven, de straf worden uitgesproken tegen de eigenaar of houder van het motorrijtuig voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is. In het tweede lid van art. 181 WVW 1994 is - voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang - bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet geldt indien de eigenaar of houder niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3.4. Met betrekking tot de in de aanvrage gestelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat de feitelijke stellingen die aan deze omstandigheden ten grondslag zijn gelegd de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend waren.
In het dossier bevindt zich immers het proces-verbaal van de aangifte door de aanvrager van 6 mei 2007, dat als zijn verklaring onder meer inhoudt dat hij in verband met de aankoop van een auto een zekere [betrokkene] heeft benaderd, dat hij de onderhavige auto wilde kopen en een aanbetaling heeft verricht, dat hij op verzoek van [betrokkene] zijn rijbewijsnummer heeft verstrekt opdat deze de auto als hij de auto later zou ophalen op zijn, aanvragers, naam zou kunnen zetten, dat deze [betrokkene] de auto met kenteken [00-AA-BB] alvast op zijn, aanvragers, naam heeft gezet, dat de aanvrager sindsdien tal van bekeuringen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) heeft ontvangen, dat hij om een eind te maken aan deze situatie op 28 maart 2007 een valse aangifte van diefstal van zijn auto heeft gedaan en dat hem nooit feitelijk de beschikking over deze auto is verschaft. Op grond van deze gegevens was de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken dus bekend met het standpunt van de aanvrager dienaangaande.
Op grond van het zich in het dossier bevindende aanvullend proces-verbaal van het CJIB, opgemaakt op 27 juli 2007 door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1], was het de rechter voorts bekend dat administratieve sancties ter zake van vergelijkbare gedragingen waren ongedaan gemaakt. Dat proces-verbaal houdt immers in als verklaring van de aanvrager:
"Ik ben niet de bestuurder geweest op 2 maart 2007 om 13:57 uur van de personenauto met kenteken [00-AA-BB] op de Westerweg te Heerhugowaard. Deze auto is ten onrechte op mijn naam gekomen. Ik heb al veel meer boetes gehad en deze zijn ook ingetrokken. De verdachte die heeft gereden is staande gehouden, deze persoon heeft ook erkend. Rechercheur
[verbalisant 2] van politie Amsterdam Bureau Prinsengracht heeft de zaak behandeld."
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 september 2008.