HR, 16-09-2008, nr. 07/12768 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BF0766
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-09-2008
- Zaaknummer
07/12768 Hs
- LJN
BF0766
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF0766, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geurproef, aanvrager de persoon is geweest die het tenlastegelegde heeft gepleegd. Geen sprake van een omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2° Sv. De aanvraag wordt afgewezen.
16 september 2008
Strafkamer
nr. 07/12768 Hs
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 27 november 2001, nummer 06/060428-01, ingediend door mr. A.W. Syrier, advocaaat te Utrecht, namens:
[aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1970 op [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager vrijgesproken ter zake van het onder 2 primair, 2. subsidiair en 3. tenlastegelegde en hem ter zake van 1 primair "poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 4. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage betreft de veroordeling ter zake van het hiervoor onder 4 bedoelde feit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 22 maart 2007 van het Arrondissementsparket te Zutphen kennelijk gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft, voor zover hier van belang, een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op of omstreeks 3 november 2001 in de gemeente Apeldoorn gepleegde diefstal van ongeveer fl. 300,-- uit het restaurant "[A]", waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van braak en inklimming.
De Politierechter heeft volstaan met een "Aantekening mondeling vonnis".
5.2. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) In de nacht van 3 november 2001 omstreeks 00.51 uur is ingebroken in restaurant [A] gevestigd aan de [a-straat 1] te [plaats A]. Hierbij werd volgens aangever [benadeelde partij] een kassa-lade met een geldbedrag van ongeveer 300 gulden weggenomen. Men is het pand binnengekomen door met een baksteen een ruit aan de rechterzijde van het restaurant in te gooien en daardoor naar binnen te klimmen. (Proces-verbaal van aangifte, dossier-paragraaf 2.1.5).
(ii) Getuige [getuige 1], wonende op de [a-straat 2] te [woonplaats], heeft verklaard dat hij op 3 november 2001 omstreeks 01.00 uur wakker is geworden door een harde klap en glasgerinkel. Vanaf zijn balkon heeft hij door het pad tussen het restaurant [A] en zijn huis een niet zo grote man met een donkere huidskleur in donkere kleding snel zien lopen. De man droeg een metalen "kist" en rende richting de Piet Joubertstraat. Getuige hoorde kort daarna enkele harde klappen en is gaan kijken in de Piet Joubertstraat, alwaar hij op straat kleingeld zag liggen, vooral veel stuivers. (Proces-verbaal van verhoor, dossier-paragraaf 2.1.7).
(iii) Getuige [getuige 2], die op 3 november 2001 omstreeks 00.55 uur over de Loolaan fietste, heeft verklaard dat hij toen een kleine negroïde man met heel kort haar en een zwart plat langwerpig voorwerp onder zijn arm uit het grintpad aan de achterzijde van [A] zag komen rennen. Hij heeft toen een harde doffe klap gehoord vanuit de richting waar de man heen was gerend. Hij heeft direct de politieagenten, die op de Loolaan bezig waren met een alcoholcontrole, ingelicht en een signalement verstrekt. Even later heeft hij gezien dat de man die hij eerder had gezien met het voorwerp onder zijn arm door de politie werd aangehouden. (Proces-verbaal van verhoor, dossier-paragraaf 2.1.6).
(iv) De politie heeft om 00.58 uur de aanvrager, die kwam aanlopen vanuit de Piet Joubertstraat en voldeed aan het aan de politie opgegeven signalement, aangehouden. (Proces-verbaal van aanhouding, dossier-paragraaf 1.1.2)
(v) In de fouillering van de aanvrager is een geldbedrag van 305 gulden en 65 cent, bestaande uit bankbiljetten en muntgeld, aangetroffen. (Proces-verbaal, pagina 03.1).
(vi) Door verbalisant [verbalisant 1] en zijn diensthond Nero is de weggenomen kassa-lade teruggevonden in de achtertuin van perceel [a-straat 3], op ongeveer drie meter van de rijbaan van de Piet Joubertstraat. Op de rijbaan van de Piet Joubertstraat lag een grote hoeveelheid muntgeld. (Proces-verbaal, Ambtelijk verslag, dossier-paragraaf 2.1.2).
(vii) Uit een door speurhondengeleider [verbalisant 2], werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, op 9 november 2001 verrichte geuridentificatieproef bleek onder meer dat speurhond Barry een geurovereenkomst waarnam tussen het aangeboden geurmonster van de kassa-lade en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal, dossier-paragraaf 2.1.4).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder 5.2. sub (vii) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager de persoon is geweest die de onder 4 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 september 2008.