HR, 16-09-2008, nr. 07/10585 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BF0840
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-09-2008
- Zaaknummer
07/10585 Hs
- LJN
BF0840
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF0840, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geurproef, aanvrager de persoon is geweest die het bewezenverklaarde heeft gepleegd. Geen sprake van een omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2° Sv. De aanvraag wordt afgewezen.
16 september 2008
Strafkamer
nr. 07/10585 Hs
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 28 december 2001, parketnummer 06/050466-00, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van:
de misdrijven:
1. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en wat betreft de munitie:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie",
2. "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie",
en
de overtredingen:
3. "overtreding van het bij artikel 9 van de Jachtwet bepaalde",
4. "overtreding van het bij artikel 22 van de Jachtwet bepaalde",
5. "overtreding van het bij artikel 12 van de Jachtwet bepaalde"
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven en tot een geldboete van in totaal 550 gulden terzake van de onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde overtredingen.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal veroordeelden een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van een dergelijke mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 17 oktober 2000 te Hummelo en Keppel gepleegde overtreding van misdrijven omschreven in de Wet wapens en munitie en overtredingen van de Jachtwet (wildstroperij).
5.1.2. De Politierechter heeft overeenkomstig art. 365a, eerste lid, Sv volstaan met een verkort vonnis. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) In de nacht van 17 oktober 2000 bevonden de verbalisanten zich ter beteugeling van de wildstroperij in de directe omgeving van het Kipseveld, plaatselijk gelegen buiten de bebouwde kom van Hummelo, in de gemeente Hummelo en Keppel. Omstreeks 04.30 uur zagen de jachtopzichters dat in het open gedeelte van het veld werd "gelichtbakt" met behulp van kunstlicht waardoor het wild opgespoord wordt en vervolgens verblind en gedesoriënteerd raakt, zodat het op de plaats blijft of zich minder snel verplaatst en de jager de gelegenheid wordt geboden het opgespoorde wild te bemachtigen met het door hem meegevoerde jachtmiddel. Zij zagen dat de "lichtbak" zich verplaatste en het licht herhaaldelijk werd gedoofd en weer aanging, waardoor het veld systematisch werd afgezocht op de aanwezigheid van wild. De jachtopzichters zagen dat de lichtbak werd bediend door één persoon en zagen geen andere personen in de nabijheid van de "lichtbakker", noch in de omgeving van de lichtbundel. Omstreeks 05.08 uur zagen zij dat de "lichtbakker" de Kipstraat opliep en zij herkenden de "lichtbakker" als de hun bekende aanvrager. Zij namen waar dat de aanvrager een geweer en een lichtbak met pukkel bij zich droeg.
De aanvrager heeft gepoogd zich te onttrekken aan zijn aanhouding door hard weg te lopen. Tijdens dit weglopen gooide hij het geweer in een strook mais. Bij onderzoek van het later aangetroffen geweer bleek het te gaan om een semi-automatisch kogelgeweer kaliber .22 met geluiddemper. Bij zijn aanhouding ontdeed de aanvrager zich van zijn pukkel welke hij op zijn rug droeg en waarmee de lichtbak was verbonden. In deze pukkel werd later nog een foedraal aangetroffen waarin gelet op de grootte en model het geweer kon worden opgeborgen. Ook gooide hij een klein voorwerp tussen de struiken in een berm van de Kipstraat, welk voorwerp later een geopende beurs bleek te zijn met ongeveer 40 stuks scherpe kogelpatronen. Rondom deze beurs lagen nog ongeveer 30 scherpe kogelpatronen. De aanvrager is niet bevoegd tot de jacht noch tot het voorhanden hebben van enig vuurwapen of munitie. (Proces-verbaal, Ambtelijk verslag, dossier-paragraaf 0.3).
(ii) Speurhondengeleider [verbalisant 1] heeft op 17 oktober 2000 vanaf omstreeks 07.30 uur met een speurhond het bouwland van het Kipseveld en de omgeving van de Kipstraat onderzocht. De verbalisant heeft in de aarde een vers gangspoor - de indrukken van een laars - waargenomen gaande in de richting van de Kipstraat. De speurhond nam verse menselijke geur aan dit spoor waar en volgde dit over een afstand van ongeveer 350 meter. Daar waar de hond ophield het loopspoor te volgen, wendde hij zich naar een strook mais bij de Kipstraat. Het bleek de plaats te zijn waar de aanvrager was aangehouden. Tussen de mais werd een geweer aangetroffen en inbeslaggenomen. De door de aanvrager gedragen laarzen waren voorzien van hetzelfde soort profiel als het profiel in de laarsindrukken. In de omgeving van dit spoor waren geen andere schoen- of laarssporen aanwezig. (Proces-verbaal, dossier-paragraaf 2.1.1).
(iii) De aanvrager heeft het volgende verklaard. Op 17 oktober 2000 omstreeks 04.30 uur is hij een stukje gaan lopen, waarbij hij de Kipstraat is ingeslagen. Tijdens de wandeling had hij een plunjezak bij zich omdat hij appels wilde gaan halen bij een boer uit de bongerd. Onderweg dacht hij dat hij de appels beter op de markt kon kopen en is over de Kipstraat teruggekeerd. Hij had toen een pukkel bij zich met daarin een accu met lamp.
(iv) Uit door speurhondgeleider [verbalisant 1], brigadier van de politie, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Gelderland midden, op 17 oktober 2000 verrichte geuridentificatieproeven bleek onder meer dat speurhond Max een geurovereenkomst waarnam tussen het geurmonster van het geweer en de zak met patronen en de geurdragers die waren vastgehouden door de aanvrager.
5.2. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder de hiervoor onder (iv) vermelde resultaten van de geuridentificatieproeven (het onder (ii) vermelde betreft geen geuridentificatieproef) in aanmerking te nemen, de aanvrager de persoon is geweest die de bewezenverklaarde strafbare feiten heeft begaan. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat hij voor zijn aanwezigheid ter plaatse geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder de resultaten van de geuridentificatieproeven uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 september 2008.