HR, 09-09-2008, nr. 01941/07 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BF0101
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-09-2008
- Zaaknummer
01941/07 Hs
- LJN
BF0101
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BF0101, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑09‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Geuridentificatieproef. Uit de stukken van het dossier waarover de HR de beschikking heeft, kan worden afgeleid dat ook zonder het resultaat van enige geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde diefstal door middel van braak, verbreking en inklimming heeft gepleegd. Hier doet zich derhalve niet een omstandigheid voor a.b.i. art. 457.1.2 Sv, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Pr aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
9 september 2008
Strafkamer
nr. 01941/07 Hs
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 23 juli 2002, nummer 06/060234-02, ingediend door mr. A.J. Hardonk, advocaaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, verbreking en inklimming", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door speurhondengeleiders van de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Het openbaar ministerie heeft geïnventariseerd in welke zaken gebruik is gemaakt van een dergelijke, mogelijk onjuist uitgevoerde, geuridentificatieproef, en daarop bovenvermelde mededeling bij brief aan de betrokkenen gedaan. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 29 juni 2002 te Apeldoorn door twee of meer verenigde personen gepleegde diefstal in een pand van [bedrijf A] te [plaats A], waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van braak, verbreking en inklimming.
De Politierechter heeft overeenkomstig art. 378a Sv volstaan met een zogenaamd stempelvonnis. Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken geen proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter.
5.2. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan echter worden afgeleid dat ook zonder het resultaat van enige geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde diefstal door middel van braak, verbreking en inklimming heeft gepleegd.
Namens [bedrijf A], een softwarebedrijf, is aangifte gedaan van diefstal in haar pand van onder meer een doos met vier LCD schermen, een doos met netwerkkaarten en een doos met disks (proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 26 tot en met 28). Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] houdt in dat deze beveiligingsbeambte heeft gezien dat op het terrein nabij dit bedrijf twee mannen met dozen liepen, dat hij achter deze mannen is aangegaan, dat de mannen een aantal dozen op de grond lieten vallen en over het hek klommen, dat hij na een korte achtervolging de aanvrager heeft aangehouden en dat hij de aanvrager vervolgens heeft overgedragen aan de politie (proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 35 en 36). De aanvrager heeft, na te zijn geconfronteerd met de bekennende verklaring van één van zijn mededaders, een gedetailleerde verklaring afgelegd omtrent zijn strafbare betrokkenheid bij deze inbraak (proces-verbaal van politie, doorgenummerde pagina's 46 tot en met 48), welke bekentenis hij bij gelegenheid van zijn verhoor door de Rechter-Commissaris heeft bevestigd.
5.3. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het belastende resultaat van een geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 september 2008.