HR, 02-09-2008, nr. S 00888/07
ECLI:NL:HR:2008:BD2446
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-09-2008
- Zaaknummer
S 00888/07
- LJN
BD2446
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD2446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑09‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD2446
ECLI:NL:HR:2008:BD2446, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑09‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2446
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑09‑2008
Inhoudsindicatie
(Klacht in cassatie over) betekening appeldagvaarding. 1. Nu het pv ttz niets inhoudt waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding, moet het ervoor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Daarom kan in cassatie worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding (HR LJN AZ8360). 2. De appeldagvaardig is na vergeefse aanbieding op het GBA-adres van verdachte uitgereikt aan de griffier en als gewone brief naar dat adres verzonden. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend is onjuist, noch onbegrijpelijk.
Nr. 00888/07
Mr. Vellinga
Zitting: 20 mei 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens "poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met verbeurdverklaring als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend en de zaak buiten aanwezigheid van verdachte heeft afgedaan omdat de dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van 22 augustus 2006 niet op de juiste wijze aan de verdachte zou zijn betekend.
4. In cassatie komt de verdachte geen beroep toe op gebreken in de betekening van de dagvaarding in hoger beroep noch op de in HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch gegeven aanvullende regels voor het aanwezigheidsrecht nu verdachtes raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en niet over enig betekeningsgebrek dan wel over enige schending van enige regel van aanwezigheidsrecht heeft geklaagd.(1)
5. Het middel faalt.
6. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring voor wat betreft verdachtes daderschap niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd.
7. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2006 te Utrecht om ongeveer 3.30 uur, aan de Westerdijk 6 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit die woning weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak het/een cilinderslot van het toegangshek tot die woning heeft verbroken/geforceerd/verwijderd en vervolgens een steen/kei door een ruit van de/een schuifpui van die woning heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
8. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], hoofdagent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 15-17, voor zover inhoudende als aangifte van [benadeelde partij 2], zakelijk weergegeven:
In appartement Westerdijk 6 te Utrecht woont [benadeelde partij 1]. Op zaterdag 25 februari 2006 omstreeks 03.30 uur lag ik te slapen in mijn woning. Vanuit mijn slaapkamerraam heb ik goed zicht op het toegangshek aan de Westerdijk. Ik werd wakker, want ik hoorde glasgerinkel. Ik keek uit mijn slaapkamerraam en zag dat in de ruit van de schuifpui aan de achterzijde van het appartement van [benadeelde partij 1] een gat zat. Een paar minuten later hoorde ik bij het toegangshek aan de Westerdijk gerommel. Ik zag dat bij het hek een persoon voorover gebogen stond. Ik zag dat deze persoon met iets dat licht gaf bij het hek stond te rommelen. Ik zag dat zijn schoenen iets van een lichte kleur hadden. Ik ben net in het appartement van [benadeelde partij 1] geweest en zag dat er een steen in de keuken lag. Ook heeft u mij het toegangshek laten zien. Ik zag dat het slot geforceerd is. Ik zag dat het slot er helemaal uit was.
Benadeelde: [benadeelde partij 1].
2. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 24-25, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 3], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.25 uur, schrok ik wakker van een raar geluid. Ik rende naar de woonkamer. Ik zag een manspersoon hard wegrennen in de richting van de David van Mollemstraat te Utrecht. Ik kan de man als volgt omschrijven: blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas/regenjas tot op de heupen, capuchon op zijn hoofd.
Ik zag dat de man die ik eerder heb omschreven na enkele minuten weer terug kwam. Ik zag dat de man naar de toegangsdeur van de binnenplaats liep. Ik zag aan de schaduwen op de muur naast de toegangsdeur, dat de man bij de toegangsdeur stond. Vervolgens zag ik dat de man wegliep over de Westerdijk in de richting van de David van Mollemstraat. Vervolgens versnelde de man zijn looppas. Toen de man ter hoogte van de hoek Westerdijk, David van Mollemstraat was aangekomen, zag ik een politieauto over de David van Mollemstraat rijden. Ik zag dat de politieauto voorbij de man reed en direct hierop keerde en in de richting van de man reed.
3. Het als bijlage bij het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent-rechercheur van politie, Politie Utrecht, district Utrecht-Noord, afdeling wijkrecherche, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0914/06-003478 en gesloten op 26 februari 2006, gevoegde in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0914/06-065283, gedateerd 25 februari 2006, dossierpagina 18-20, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.35 uur, kregen wij het verzoek om te gaan naar de Westerdijk 6 te Utrecht. Aldaar zou een man getracht hebben in te breken. De man was gekleed in een blauwe gewatteerde jas.
Op zaterdag 25 februari 2006, omstreeks 03.38 uur, bevonden wij ons op de David van Mollemstraat te Utrecht. Ter hoogte van de Westerdijk zag ik een manspersoon lopen komende vanaf de Westerdijk en gaande in de richting van de David van Mollemstraat. Ik zag dat de man met versnelde pas liep. Ik kan de man als volgt omschrijven: blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas, zwarte capuchon op zijn hoofd, lichte sportschoenen. Hierop keerden wij ons voertuig en hielden de verdachte staande. Ik zag dat de verdachte een kleine zwarte zaklamp uit zijn linkerjaszak haalde. Ik haalde een schroevendraaier met een blauw handvat uit de linkerbroekzak van de verdachte."
9. De toelichting op het middel bevat de klacht dat "het enkele feit dat een getuige requirant in de buurt van de Westerdijk ziet lopen (...) onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van poging tot inbraak te komen". Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 kan, aldus de toelichting, slechts volgen dat verdachte - een blanke man, ongeveer 1.80 meter lang, slank postuur, blauwe spijkerbroek, marine blauwe gewatteerde jas/regenjas tot op de heupen, capuchon op zijn hoofd - in de buurt van de Westerdijk heeft gelopen en later door de politie is aangehouden.
10. De bewijsmiddelen, gelezen in onderling verband en samenhang, houden in dat de verdachte ten tijde van de aanhouding voldeed aan het signalement van de persoon die nadat een steen was gegooid door een ruit van de schuifpui van een aan de Westerdijk te Utrecht gelegen woning, met iets dat licht gaf stond te rommelen aan de aan de Westerdijk gelegen toegang van de binnenplaats en enkele minuten tevoren na het horen van een raar geluid was weggerend en daarna weer was teruggekomen. Voorts in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de aanhouding over een zaklamp, dus over iets dat licht gaf beschikte, en kennelijk doende was zich toegang tot bedoelde binnenplaats te verschaffen kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte degene was die de bewezenverklaarde poging tot inbraak heeft gepleegd.
11. Het middel faalt.
12. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, m. nt. Sch, rov. 3.41.
Uitspraak 02‑09‑2008
Inhoudsindicatie
(Klacht in cassatie over) betekening appeldagvaarding. 1. Nu het pv ttz niets inhoudt waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding, moet het ervoor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Daarom kan in cassatie worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding (HR LJN AZ8360). 2. De appeldagvaardig is na vergeefse aanbieding op het GBA-adres van verdachte uitgereikt aan de griffier en als gewone brief naar dat adres verzonden. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend is onjuist, noch onbegrijpelijk.
2 september 2008
Strafkamer
nr. S 00888/07
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 5 september 2006, nummer 21/001064-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de "Penitentiaire Inrichting Utrecht" te Utrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 8 maart 2006 - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 759,27 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggend oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt niets in waaruit kan volgen dat de niet gemachtigde raadsman de gelegenheid heeft gehad te klagen over de betekening van de dagvaarding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij die gelegenheid niet heeft gehad. Dat betekent dat in cassatie kan worden geklaagd over de betekening van de appeldagvaarding (vgl. HR 5 juni 2007, LJN AZ8360, NJ 2007, 339).
3.3. De stukken van het geding houden wat betreft de betekening van de appeldagvaarding, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) blijkens een aan het dubbel van de appeldagvaarding gehecht GBA-overzicht van 8 augustus 2006 heeft de verdachte vanaf 12 augustus 2005 ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] ([postcode]) te [plaats A];
(ii) de appeldagvaarding is op 13 juni 2006 tevergeefs aangeboden op het GBA-adres [a-straat 1] te [plaats A];
(iii) omdat niemand op voormeld adres werd aangetroffen, is een bericht van aankomst achtergelaten;
(iv) op 21 juni 2006 is de appeldagvaarding op de voet van art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv door een baliemedewerker van het postkantoor teruggezonden aan het Ressortsparket te Amsterdam;
(v) daarna is de appeldagvaarding, na verificatie van het GBA-adres, op 26 juni 2006 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank uitgereikt;
(vi) de appeldagvaarding is vervolgens op 26 juni 2006 als gewone brief naar het adres [a-straat 1] te [plaats A] verzonden.
3.4. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 september 2008.