HR, 08-07-2008, nr. 08/01327 H
ECLI:NL:HR:2008:BD6365
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-07-2008
- Zaaknummer
08/01327 H
- LJN
BD6365
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD6365, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑07‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd kan niet een ernstig vermoeden wekken a.b.i. art. 457.1.2 Sv. De beslissingen van het UWV, die erop neerkomen dat een te hoge WAO-uitkering is gedaan, maar dat de door aanvrager teveel ontvangen WAO-uitkering niet meer door het UWV wordt teruggevorderd, kunnen niet afdoen aan het feit dat aanvrager niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen om de bedoelde formulieren volledig en naar waarheid in te vullen.
8 juli 2008
Strafkamer
nr. 08/01327 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 november 2004, nummer 23/001925-04, ingediend door mr. M.C.A. Stoop, advocaat te Heerhugowaard, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 27 november 2003 - de aanvrager ter zake van 1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 2. "op grond van bij de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken en daarbij opzettelijk een valse opgave doen, danwel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgen" en 3. "in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij wist dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2°, van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvrager is veroordeeld ter zake van hetgeen hiervoor onder 1 is weergegeven, omdat hij, zakelijk weergegeven, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om formulieren ten behoeve van de vaststelling van zijn recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering volledig en naar waarheid in te vullen door daarop niet te vermelden dat hij royalty's ontving wegens door hem geschreven (school)boeken.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat dezaak destijds niet zou hebben geleid tot de veroordeling van de aanvrager, althans tot toepassing van een minder zware strafbepaling, indien het Hof bekend was geweest met een op 23 februari 2007 aan de aanvrager toegezonden beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de door het UWV aan de aanvrager gerichte brief van 14 januari 2008.
Voormelde beslissing houdt in, kort gezegd, dat aanvragers bezwaar tegen de beslissing van 21 juni 2002 inzake de verlaging van de WAO-uitkering gegrond wordt verklaard, met dien verstande dat de WAO-uitkering over de periode 1998 en 1999 wordt betaald naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% en dat het bedrag van de terugvordering wegens door de aanvrager teveel ontvangen WAO-uitkering opnieuw zal worden berekend. Vorenbedoelde brief houdt in, kort gezegd, dat het nadien door het UWV opnieuw vastgestelde bedrag van de terugvordering over de periode 1 januari 1996 tot 1 juni 2002 ad € 14.233,77 niet meer door het UWV zal worden teruggevorderd, aangezien dit bedrag door de afdeling AG/invorderen niet is gespecificeerd en het UWV daarom bedoelde terugvordering niet kan onderbouwen.
3.3. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd (hiervoor in 3.2 weergegeven) kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. De beslissingen van het UWV, die erop neerkomen dat een te hoge WAO-uitkering is gedaan, maar dat de door de aanvrager teveel ontvangen WAO-uitkering over de periode 1 januari 1996 tot 1 juni 2002 ten bedrage van € 14.233,77 niet meer door het UWV wordt teruggevorderd, kunnen niet afdoen aan het feit dat de aanvrager niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen om de bedoelde formulieren volledig en naar waarheid in te vullen.
3.4. Voor zover aan het aangevoerde de opvatting ten grondslag ligt dat ingeval het door het bewezenverklaarde veroorzaakte nadeel achteraf geringer blijkt te zijn dan ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bij het Hof bekend was, dit aan de veroordeling van de aanvrager tot straf in de weg zou hebben gestaan, geldt dat die opvatting onjuist is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 juli 2008.