HR, 10-06-2008, nr. 08/01460 Hs
ECLI:NL:HR:2008:BD3432
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-06-2008
- Zaaknummer
08/01460 Hs
- LJN
BD3432
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD3432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2008; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder dat resultaat de feitenrechter o.g.v. het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter aanvrager zou hebben vrijgesproken en is derhalve sprake van een omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2º Sv. I.c. kan de bewezenverklaarde diefstal uit een auto van o.m. een hoeveelheid snoepgoed ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef redelijkerwijs uit het beschikbare bewijsmateriaal worden afgeleid, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof aanvrager zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
10 juni 2008
Strafkamer
nr. 08/01460 Hs
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 18 augustus 2004, nummer 21/001863-04 ingediend door mr. R.J. Skála, advocaat te Haren, namens:
[aanvrager] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 8 maart 2004 - de aanvrager ter zake van onder meer 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken en tot betaling van een bedrag aan de benadeelde partij zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet tot een veroordeling ter zake van de onder 1 tenlastegelegde diefstal zou hebben geleid, althans tot toepassing van een minder zware strafbepaling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 27 april 2007 van het Arrondissementsparket te Almelo gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC 8789).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt gevraagd onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 juni 2003, te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een aan de Castorweg geparkeerd staande personenauto (VW Golf) heeft weggenomen een zonnebril en een autoradio/CD-speler en een CD-wisselaar en een hoeveelheid snoepgoed, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van een valse sleutel."
5.2. Het Hof heeft overeenkomstig art. 365a, eerste lid, Sv volstaan met het opmaken van een verkort arrest. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op dat arrest ontbreekt dus. De Politierechter in de Rechtbank Almelo, die eveneens onder meer het onder 1 tenlastegelegde bewezen heeft verklaard, heeft wel een 'aanvulling verkort vonnis' opgemaakt waarin de door de Politierechter gebezigde bewijsmiddelen zijn weergegeven. Uit die door de Politierechter gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid aan welke bewijsmiddelen het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde kan hebben ontleend. Het betreft blijkens het vonnis van de Politierechter de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, danwel een of meer hunner:
"De verbalisanten omschreven in het proces-verbaal van aanhouding, werden op 18 juni 2003 door het Regionale Meldkamercentrum gestuurd naar de Peckedam te Hengelo (O), alwaar een Turks uitziende man gekleed in een rode jas en met zwart haar, op dat moment bezig was een auto open te breken. Op het moment dat verbalisanten nabij de Peckedam reden zagen zij een Turks persoon welke de kleding droeg overeenkomstig het opgegeven signalement, fietsen. Verdachte werd aangehouden op de Deurningerstraat, nabij de Peckedam. In de fouillering van verdachte [aanvrager] werd een rol pepermunt extra strong, een zakje antiflu en een pakje kauwgom aangetroffen. Op woensdag 18 juni 2003 werd door [benadeelde partij] wonende [a-straat 1] te [woonplaats] aangifte gedaan terzake diefstal door middel van braak in haar personenauto. Aangeefster gaf onder andere te kennen dat goederen zoals bovenomschreven en die waren aangetroffen in de fouillering van verdachte, waren weggenomen. Na confrontatie herkende aangeefster de aangetroffen goederen voor 100%.
Door de afdeling technische recherche van de Politie Twente werd een stekker van de autoradio die was weggenomen uit de personenauto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] veiliggesteld.
Op donderdag 19 juni 2003 werd door de brigadier [verbalisant 1], speurhondenbegeleider van de regiopolitie Twente een geuridentificatieproef voorbereid op de aangetroffen stekker. Verdachte [aanvrager] werkte vrijwillig aan deze geuridentificatieproef mee.
Op maandag 23 juni 2003 werd door speurhondenbegeleider [verbalisant 1], een geuridentificatieproef uitgevoerd."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij]:
"Op 18 juni 2003 tussen 02:00 uur en 09:00 is er in mijn personenauto, een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [AA-00-BB], ingebroken. Op 17 juni 2003 om 21:00 uur had ik mijn personenauto geparkeerd voor onze woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] en slotvast afgesloten. Op laatstgenoemd tijdstip merkte mijn echtgenoot dat er in mijn auto was ingebroken. Beide portieren van de auto waren geopend. Uit de auto is mijn zonnebril, de autoradio cd-speler en cd-wisselaar, beiden weggenomen. Ook zijn er uit het opbergvak van het linkerportier snoepjes weggenomen, namelijk antiflu, bruine snoepjes met een oranje papiertje, pepermunt extra strong en een pakje kauwgom. De genoemde personenauto is mijn eigendom en niemand had het recht of de toestemming om in de auto in te breken en de genoemde goederen weg te nemen en zich deze toe te eigenen.
U toont mij nu een zak antiflu, een pakje kauwgom en een rolletje pepermunt. Ik kan u zeggen dat ik deze goederen voor de volle 100% herken als mijn eigendom. Dit zijn onder andere goederen die afkomstig zijn uit mijn personenauto waarover ik sprak in mijn aangifte."
c. een proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], speurhondenbegeleider, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, betreffende een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond [...]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
"Conclusie
Gezien het gedrag en de werkwijze van [...] bleek mij, [verbalisant 1], dat [...] geurovereenkomst waarnam tussen, het corpus delicti (stekker) en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte:
[aanvrager]."
5.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat zonder het resultaat van de, hiervoor in 5.2 onder c. vermelde, geuridentificatieproef, inhoudend dat de desbetreffende speurhond een geurovereenkomst waarnam tussen de aanvrager en de stekker van de autoradio die zich bevond in de auto welke met valse sleutels is geopend, de aanvrager niet zou zijn veroordeeld voor de diefstal.
5.4. Ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef kan echter redelijkerwijs uit het beschikbare bewijsmateriaal worden afgeleid dat de aanvrager zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde diefstal uit de desbetreffende auto van onder meer een hoeveelheid, in de aangifte aan de hand van specifieke kenmerken omschreven, snoepgoed. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van politie (dossierpagina 004) blijkt dat bij de politie de melding binnenkwam dat een man bezig was kleine auto's open te breken op een straat nabij de weg waar de onderhavige auto stond, dat deze man, die later de aanvrager bleek te zijn, voldeed aan het opgegeven signalement en bij het naderen van de politie wegvluchtte.
Dit betekent dat het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval zich hier niet voordoet, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 juni 2008.