HR, 01-04-2008, nr. 03650/06 H
ECLI:NL:PHR:2008:BC5938
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-04-2008
- Zaaknummer
03650/06 H
- LJN
BC5938
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC5938, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑04‑2008; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC5938
ECLI:NL:PHR:2008:BC5938, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC5938
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Een ambtsbericht en een brief van de OvJ geven i.c. steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de Pr. ware deze met de f&o bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
1 april 2008
Strafkamer
nr. 03650/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 10 januari 2003, nummer 16/116181-02, ingediend en schriftelijk toegelicht door mr. K. Ramdhan, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en ter zake van 2 subsidiair en 3 subsidiair telkens opleverende "opzetheling" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. In de aanvrage wordt aangevoerd dat niet de aanvrager maar zijn broer, te weten [betrokkene], de strafbare feiten heeft begaan. Ter staving wordt verwezen naar een eerdere aanvrage tot herziening van de aanvrager, welke de Hoge Raad bij arrest van 16 mei 2006, LJN AX4369, gegrond heeft verklaard omdat vermoedelijk sprake was van een persoonsverwisseling.
4.2. Het voornoemde arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"3.2. Bij de stukken bevindt zich een brief aan de Procureur-Generaal van de plaatsvervangend Hoofdofficier van Justitie te Utrecht van 9 februari 2006, waarin deze onder verwijzing naar een aangehechte nota van 6 februari 2006 van mr. A.C. Bijlsma, Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te Utrecht, de herziening verzoekt te bevorderen van het tegen de betrokkene op 12 oktober 2004 onder parketnummer 306124-04 door de Politierechter gewezen vonnis. De genoemde nota houdt onder meer het volgende in:
"Hierbij vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Uit het strafdossier tegen [aanvrager], parketnummer 16/306124-04, blijkt dat een persoon, genaamd [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] is aangehouden ter fine van executie van een onherroepelijk bij verstek gewezen vonnis door de politierechter te Utrecht op 12 oktober 2004, inhoudende ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Verzoeker is op 7 januari 2005 door de regiopolitie Zaanstad/Zaanstreek aangehouden ter executie van dit vonnis en daartoe overgebracht naar het politiebureau aldaar en vervolgens geplaatst in het huis van bewaring te Alkmaar. De raadsman van verzoeker, heeft bij schrijven van 10 januari 2005 de officier van justitie te Utrecht verzocht de executie van het hiervoor bedoelde vonnis te schorsen en verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen, daartoe stellende dat er sprake zou zijn van persoonsverwisseling.
De officier van justitie heeft terstond het huis van bewaring verzocht aan te geven of een persoon met de gegevens van [aanvrager], voornoemd in het huis van bewaring was ingesloten. Daartoe is de registratiekaart met bijbehorende foto van de gedetineerde [aanvrager] per fax ter beschikking gesteld van de officier van justitie. Vergelijking van de door het huis van bewaring ter beschikking gestelde foto en de bij de regiopolitie Utrecht ter beschikking staande foto's van [aanvrager] en [betrokkene], leverde op dat de ingesloten persoon [aanvrager] betrof.
Onderzoek, mondelinge en schriftelijke bevestiging per e-mail door de regiopolitie Utrecht, district Paardenveld, leverde op dat niet [aanvrager], doch [betrokkene] degene is die is aangehouden ter zake het strafbare feit waarvan de politierechter te Utrecht op 12 oktober 2004 vonnis wees. Het gegeven dat [betrokkene] reeds gedurende jaren zich bediende van de naam van zijn broer [aanvrager], was bij de regiopolitie Utrecht bekend, doch niet ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie te Utrecht.
Op 12 januari 2005 is verzoeker op bevel van de officier van justitie te Utrecht onmiddellijk in vrijheid gesteld en is de verdere executie van dit vonnis geschorst."
4.3.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Advocaat-Generaal door de regiopolitie Utrecht een onderzoek ingesteld. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een ambtsbericht van de Officier van Justitie, mr. P.A. van Logten, van 27 november 2007. Het ambtsbericht houdt voor zover hier van belang in:
- dat op 17 oktober 2002 een man is aangehouden die opgaf te zijn genaamd [aanvrager];
- dat niet is gebleken dat de opgegeven personalia van de verdachte gecontroleerd zijn;
- dat naar het oordeel van de Officier van Justitie het onderzoek van de zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de Politierechter op de hoogte was geweest van de persoonsverwisseling.
4.3.2. Voorts heeft de Hoofdofficier van Justitie, mr. M.C.W.M. van Nimwegen, in een brief aan het College van procureurs-generaal van 14 december 2007 laten weten dat niet meer te achterhalen is of de identiteit van de verdachte destijds aan de hand van "een foto of dacty" is gecontroleerd en dat het raadplegen van het politieregister Bedrijfsprocessensysteem (BPS) op dit punt geen uitsluitsel heeft kunnen geven.
4.4. Het hiervoor onder 4.2 weergegevene, het onder 4.3.1 vermelde ambtsbericht en de onder 4.3.2 vermelde brief geven steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.5. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 10 januari 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 april 2008.
Conclusie 01‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Een ambtsbericht en een brief van de OvJ geven i.c. steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de Pr. ware deze met de f&o bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
Nr. 03650/06 H
Mr. Knigge
Zitting: 5 februari 2008
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij uitspraak van de Politierechter te Utrecht van 10 januari 2003 wegens "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en "opzetheling, meermalen gepleegd" bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam.
3. Ter openbare behandeling van de aanvrage op 29 januari 2008 heeft de raadsman van aanvrager pleitaantekeningen overgelegd, welke inhoudelijk overeen komen met de aanvrage.
4. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling, nu de aanvrager niet de persoon is geweest die de in het bovenstaande vonnis bewezenverklaarde feiten heeft begaan. Aangevoerd wordt dat het diens broer, [betrokkene], is, die de persoonsgegevens van aanvrager gebruikt.
5. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een executiebevel betreffende het vonnis van 10-01-2003 van de Politierechter te Utrecht, ingaand op 22 november 2006;
- een brief d.d 22 november 2006 van de raadsman van aanvrager aan de Officier van Justitie inhoudende dat aanvrager niets met de zaak te maken heeft gehad, dat het kennelijk weer een zaak is van de broer van aanvrager, [betrokkene], die al vaker misbruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van aanvrager, en dat deze kwestie bij het parket Utrecht bekend is. Voorts schrijft de raadsman dat hij een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad zal indienen met betrekking tot het vonnis van de Politierechter te Utrecht van 10-01-2003, onder verwijzing naar de zaak met parketnummer 16/301124-04 (lees: 16/306124-04);
- een brief d.d. 24 november 2006 van de raadsman van aanvrager aan de executie Officier van Justitie inhoudende dat hij nog geen antwoord heeft gehad op zijn fax van 22 november 2006, en waarin hij nogmaals benadrukt dat de broer van aanvrager, [betrokkene], zich lange tijd in de regio Utrecht heeft schuldig gemaakt aan drugsgerelateerde feiten, en bij zijn aanhouding iedere keer de naam van aanvrager heeft opgegeven. Voorts schrijft de raadsman dat aanvrager hiervan aangifte heeft gedaan bij de politie en verschillende keren hierover heeft geschreven, gebeld en overleg gehad met het parket, evenals de raadsman zelf;
- een "Formulier bericht van uitschrijving" inhoudende dat aanvrager op 27 november 2006 is uitgeschreven uit het Huis van Bewaring te Haarlem wegens "onmiddellijke invrijheidstelling";(1)
- een arrest van de Hoge Raad van 16 mei 2006, nr. 00565/06 H, gewezen op een vordering tot herziening van het tegen aanvrager op 12 oktober 2004 onder parketnummer 306124-04 door de Politierechter te Utrecht gewezen vonnis, gedaan door de Procureur-Generaal. De Procureur-Generaal voert daartoe, onder verwijzing naar een nota van de Officier van Justitie te Utrecht, aan dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De betreffende nota houdt onder meer in dat uit onderzoek was gebleken dat niet [aanvrager], doch [betrokkene] degene was die is aangehouden ter zake van het strafbare feit waarvan de Politierechter op 12 oktober 2004 vonnis had gewezen en dat het gegeven, dat [betrokkene] reeds gedurende jaren zich bediende van de naam van zijn broer [aanvrager], bij de regiopolitie bekend was, doch niet ter kennis gebracht was van het Openbaar Ministerie te Utrecht. De Hoge Raad heeft de vordering tot herziening gegrond verklaard;
- een brief d.d. 27 januari 2006 van het College van procureurs-generaal aan mr. Ramdhan, de raadsman van aanvrager, inhoudende dat het College van oordeel is dat vast is komen te staan dat de politie opzettelijk is misleid door de verdachte [betrokkene] in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van de Politierechter van 12 oktober 2004, alsmede dat de regiopolitie Utrecht heeft verzuimd de Officier van Justitie nader te informeren over de aangifte op 27 augustus 2004(2) van aanvrager over het misbruik van zijn persoonsgegevens en over hetgeen de politie uit onderzoek was gebleken, waardoor de Officier dit ook niet bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft meegenomen. Hierin ziet het College aanleiding aanvrager een schadevergoeding toe te kennen wegens onrechtmatige detentie tussen 7 en 12 januari 2005.
6. Ik heb de Officier van Justitie verzocht nader onderzoek te doen naar de identiteit van de op 17 oktober 2002 aangehouden persoon, welke aanhouding heeft geleid tot het vonnis van de Politierechter van 10 januari 2003, waarvan herziening wordt verzocht. Dit heeft geresulteerd in een ambtsbericht van de behandelend Officier van Justitie te Utrecht mw. mr. P.A. van Logten en in een ambtsbericht van de Hoofdofficier van Justitie te Utrecht mr. M.C.W.M. van Nimwegen.
7. Het ambtsbericht van de behandelend Officier van Justitie houdt -voor zover voor de aanvrage van belang- het volgende in:
"Op 17 oktober 2002 is een man aangehouden die opgaf te zijn genaamd [aanvrager].
Op geen enkele wijze blijkt dat de opgegeven personalia van de verdachte gecontroleerd zijn door de verbalisant.
In een eerdere herzieningsprocedure heeft de politie te Utrecht de kwestie nader onderzocht en op 30 augustus 2005 een aandachtsvestiging via het intranet van de politie doen uitgaan waarin wordt vermeld dat [betrokkene] al jaren misbruik maakt van de identiteit van zijn broer [aanvrager].
Naar mijn oordeel zou het onderzoek der zaak destijds niet hebben geleid tot een veroordeling, indien de Politierechter te Utrecht toen bekend was geworden, dat een ander, te weten [betrokkene], het feit zou hebben begaan en dat deze [betrokkene] destijds bij zijn aanhouding de personalia van [aanvrager] zou hebben opgegeven. Dit gegeven was niet bekend ten tijde van de berechting."(3)
8. Het ambtsbericht van de Hoofdofficier van Justitie bevat -voorzover voor de aanvrage van belang- het volgende:
"Naar aanleiding van uw verzoek om inlichtingen en advies in zake het herzieningsverzoek van mr Ramdhan, namens zijn cliënt [aanvrager], doe ik u bij deze het ambtsbericht van officier van justitie Van Logten toekomen.
Ik kan mij verenigen met de inhoud van dit ambtsbericht en verwijs kortheidshalve naar de inhoud hiervan.
Ik voeg hier nog aan toe dat naar aanleiding van het herzieningsverzoek aan de politie Utrecht is gevraagd of nu nog te achterhalen is of de identiteit van de verdachte destijds aan de hand van een foto of dacty is gecontroleerd. Gebleken is dat dit niet meer te achterhalen is. Ook het raadplegen van het politieregister BPS heeft op dit punt geen uitsluitsel kunnen geven.
Nu niet meer is vast te stellen of destijds de identiteit van [aanvrager] is gecontroleerd en gelet op het feit dat bekend is dat [betrokkene] veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de personalia van zijn broer [aanvrager], ben ik van mening dat nu niet meer met zekerheid kan worden gesteld dat de juiste persoon is veroordeeld, de zaak voor herziening in aanmerking dient te komen."
9. Uit het politieproces-verbaal in het dossier dat ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Politierechter waarvan herziening wordt gevraagd blijkt inderdaad niet of en hoe de identiteit van de aangehouden persoon is gecontroleerd. De aangehouden persoon heeft steeds zelf verklaard [aanvrager] te zijn. Die verklaring vormt de wankele basis waarop de veroordeling van aanvrager berust.
10. Zaken als de onderhavige leggen een zwakte van de Nederlandse strafrechtspleging bloot. Die strafrechtspleging biedt mijns inziens onvoldoende garanties tegen het misbruik van persoonsgegevens. Misschien moet de rechter strenger worden en vrijspreken als de opgegeven persoonsgegevens niet deugdelijk zijn geverifieerd. Maar er zou al veel gewonnen zijn als van de aangehouden verdachte die met de dagvaarding op zak wordt heengezonden, door de politie foto's worden gemaakt en vingerafdrukken worden afgenomen, waartoe art. 61a Sv de mogelijkheid biedt. Dan kan in elk geval achteraf op betrekkelijk eenvoudige wijze worden vastgesteld of een herzieningsaanvrage wegens persoonsverwisseling gegrond is of niet.
11. Zoals uit de ambtsberichten blijkt, is van de mogelijkheid om identiteitscontrole door middel van foto's of vingerafdrukken mogelijk te maken, destijds geen gebruik gemaakt. Het enige aangrijpingspunt dienaangaande staat op p. 006 van het politieproces-verbaal, zijnde een omschrijving van de aangehouden persoon, inhoudende: "De verdachte [betrokkene] had onder andere kort grijzend steil haar en hij was ongeveer 175 cm. lang".(4)
12. Door het ontbreken van deugdelijke controlemogelijkheden, staat in deze zaak niet als een paal boven water dat van aanvragers personalia misbruik is gemaakt. Enige aarzeling is in deze zaak (welke aarzeling overigens duidelijk niet wordt gedeeld door de Hoofdofficier en behandelend Officier) dan ook voorstelbaar. Die aarzeling wordt gevoed door een zin in de aanvrage, inhoudende: "Met de zaken gepleegd in de regio Utrecht (cursivering door mij, Kn) had verzoeker niets te maken". De vraag die opkomt bij het lezen daarvan is: met welke zaken dan wel?
13. In het strafdossier bevinden zich een paar Uittreksels Justitiële Documentatie, één van 9 december 2002 en één van 24 november 2006. Daaruit blijkt dat aanvrager (althans ik ga er van uit dat de zaken gepleegd in en rond Purmerend in ieder geval aan aanvrager kunnen worden toegeschreven) tussen 1988 en 2006 een aantal maal is veroordeeld wegens Opiumwetdelicten en verkeersdelicten, en dat een keer een vervolging wegens heling is geseponeerd. Aanvrager is derhalve geen onbeschreven blad.
14. Daar staat tegenover dat de enige veroordelingen wegens diefstal/heling vermeld in die Uittreksels feiten betreffen gepleegd in Utrecht. (5) Bij één van die veroordelingen is duidelijk gebleken dat in die zaak de broer van aanvrager was aangehouden en de persoonsgegevens van aanvrager heeft opgegeven. Bij deze zaak ligt dat minder duidelijk, maar dat komt toch in de eerste plaats doordat de identiteit van de aangehouden persoon destijds niet is gecontroleerd. Het is de zwakte van deze bewijsvoering die maakt, dat betrekkelijk snel ernstige twijfel kan rijzen aan de juistheid van de veroordeling. Ik merk daarbij op dat de wet niet eist dat aanvragers onschuld komt vast te staan. Voldoende is als door nieuwe gegevens het ernstig vermoeden rijst dat de rechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken als hij daarvan op de hoogte was geweest.
15. Gelet op de eerdere herziening en op de omstandigheid dat, blijkens de bij de aanvrage overgelegde brief van het college van procureurs-generaal, de politie te Utrecht op 30 augustus 2004 een aandachtsvestiging via het intranet van de politie heeft doen uitgaan waarin wordt vermeld dat [betrokkene] al jaren misbruik maakt van de identiteit van zijn broer [aanvrager], meen ik dat de mogelijkheid dat het inderdaad de broer van aanvrager was die destijds is aangehouden, dermate groot is dat zij serieus genomen moet worden.
16. Het voorgaande doet mijns inziens het ernstig vermoeden ontstaan dat de Politierechter bij bekendheid hiermee de aanvrager zou hebben vrijgesproken.
17. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In het zaakdossier bevindt zich een schrijven d.d. 24 november 2006 van de officier van justitie Van Logten aan het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen met het verzoek in de zaak tegen aanvrager de executie op te willen schorten met ingang van 24 november 2006 in afwachting van de beslissing op een ingediend herzieningsverzoek bij de Hoge Raad omtrent persoonswisseling voor een periode van 6 maanden.
2 In de brief wordt regelmatig het jaartal 2005 gebruikt waar 2004 wordt bedoeld, hetgeen de helderheid van de brief niet ten goede komt.
3 De Officier van Justitie formuleert het hier mijns inziens wel heel stellig, nu niet meer kan worden vastgesteld welke persoon op 17 oktober 2002 daadwerkelijk is aangehouden.
4 Gerede kans natuurlijk dat aanvrager en zijn broer, gelet op hun gemeenschappelijke genenpool, beiden kort grijzend steil haar hebben en ongeveer 175 cm lang zijn, maar ik had toch graag beschikt over de foto's die de politie, blijkens het dossier, van de beide broers heeft.
5 Het Uittreksel van 24 november 2006 bevat nog twee Utrechtse veroordelingen: een (onherroepelijk) vonnis van de Politierechter van 17 juni 2004 waarbij de verdachte wegens schuldheling is veroordeeld tot 1 week voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar en een (onherroepelijk) vonnis van de Politierechter van 19 maart 2003 waarbij de verdachte wegens opzetheling is veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf.