HR, 25-03-2008, nr. 03587/06 H
ECLI:NL:HR:2008:BC4289
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-03-2008
- Zaaknummer
03587/06 H
- LJN
BC4289
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC4289, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC4289
ECLI:NL:HR:2008:BC4289, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑03‑2008; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC4289
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Bij de aanvrage zijn een aantal stukken overgelegd. Daarnaast zijn aan het dossier stukken toegevoegd van een nader onderzoek dat de politie, na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, op last van het OM heeft uitgevoerd n.a.v. een aan de OvJ gerichte faxbrief van aanvrager. De resultaten van dit onderzoek zijn o.m. gerelateerd in ambtsedige pv’s en zijn weergegeven in de conclusie van de AG. De inhoud van de genoemde pv’s en andere geschriften geeft steun aan de stelling dat de aanvrager t.t.v. het delict, waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van persoonsverwisseling.
Nr. 03587/06 H
Mr. Knigge
Zitting: 29 januari 2008
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 10 juli 2006 wegens "Diefstal", bij verstek veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 565,- subsidiair elf dagen hechtenis. Deze veroordeling is onherroepelijk geworden, nu de dagvaarding om op die terechtzitting te verschijnen in persoon is uitgereikt op 23 mei 2006 aan degene die op 23 mei 2006 als verdachte is aangehouden en verhoord.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. E.F.E. Hoekstra, advocaat te Alkmaar.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van persoonsverwisseling, nu de aanvrager niet de persoon is geweest die het in het bovengenoemde vonnis bewezenverklaarde feit heeft begaan.
4. Ter staving van deze stelling zijn bij de aanvrage onder meer de volgende stukken overgelegd:
- een origineel gespreksverslag "overleg Vergrijzing" in Heerhugowaard, d.d. 23 mei 2006, met als tijdstip 15.00 uur - 16.00 uur, met als één van de deelnemers [aanvrager] (aanvrager) die optrad namens de Stichting [A], ondertekend door [aanvrager] en twee anderen (te weten [betrokkene 1] namens de projectgroep [...] en [betrokkene 2] namens de Kamer van Koophandel);
- een krantenbericht over het [A]centrum in [vestigingsplaats], met als foto van één van de bestuursleden, zijnde aanvrager.
- een kopie van een paspoort, met daarop de gegevens van aanvrager, alsmede een pasfoto;
- foto's van aanvrager;
5. Voorts bevinden zich in het aan de Hoge Raad toegezonden dossier de volgende stukken. Kennelijk naar aanleiding van een schrijven van aanvrager d.d. 7 augustus 2006, waarin aanvrager stelt dat hij op 23 mei 2006 niet in de buurt van Enschede is geweest is door het parket te Almelo alsmede door de regiopolitie Twente en Flevoland nader onderzoek ingesteld naar de winkeldiefstal op 23 mei 2006 in de [bedrijf B] te Enschede. Van deze diefstal zijn kleurenfotoprints gemaakt van de dader(s). De mannelijke verdachte heeft zich bediend van de gegevens [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965. Volgens het politieproces-verbaal zijn deze gegevens geverifieerd. Aanvrager heeft een foto van zichzelf ter beschikking gesteld. Deze foto is aangever in de zaak, [betrokkene 3], werkzaam als beveiliger bij de [bedrijf B] te Enschede voorgehouden. Hij heeft vervolgens op 15 september 2006 verklaard dat de man op de foto niet degene was welke hij op 23 mei 2006 had aangehouden (proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie Twente). Voorts is de foto voorgehouden aan één van de politieambtenaren die verdachte op 23 mei 2006 overgedragen hebben gekregen van deze [betrokkene 3]. [Verbalisant 2], agent van politie Twente, verklaart dat zij de man op de foto niet herkent als degene die zij op 23 mei 2006 overgedragen heeft gekregen (proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie Twente, d.d. 13 september 2006). Daarnaast is in dit nadere onderzoek de vrouw gehoord die destijds als medeverdachte is aangehouden en die eveneens op de kleurenfotoprints uit de [bedrijf B] staat. Deze vrouw ([betrokkene 4]) heeft verklaard dat [aanvrager] een bestaand persoon is, een getrouwde man uit [woonplaats] met wie zij destijds "iets" heeft gehad en dat hij degene was met wie zij destijds bij de [bedrijf B] was. Omdat het vermoeden bestond dat de mannelijke persoon op de foto's ene [betrokkene 5] is (die op hetzelfde adres woont of woonde als [betrokkene 4]), is deze persoon eveneens gehoord, op 30 augustus 2006. Hij ontkende dat hij de naam [aanvrager] kende. Van deze persoon is een foto, alsmede een hem betreffende 23 pagina's tellend strafblad aanwezig in het dossier.(1) Daarna is aangever [betrokkene 3] geconfronteerd met een foto van [betrokkene 5]. Hij verklaarde deze persoon voor honderd procent te herkennen als degene die hij op 23 mei 2006 in de [bedrijf B] had aangehouden terzake diefstal (proces-verbaal van [verbalisant 1], brigadier van politie Twente d.d. 24 oktober 2006). Het onderzoek heeft het openbaar ministerie er niet toe gebracht de executie van het vonnis op te schorten, nu volgens het openbaar ministerie niet onomstotelijk vast is komen te staan dat aanvrager niet op 23 mei 2006 in de [bedrijf B] in Enschede was.(2)
6. Nu is voor de gegrondbevinding van een herzieningsaanvraag niet vereist dat onomstotelijk komt vast te staan dat de aanvrager onschuldig is. Voldoende is dat uit de nieuwe gegevens het ernstig vermoeden voortvloeit dat de rechter, als hij van die gegevens op de hoogte was geweest, zou hebben vrijgesproken. Ik merk daarbij op dat de bewijsvoering in de onderhavige zaak ook bepaald niet zodanig is geweest dat daardoor onomstotelijk vaststaat dat de aanvrager de dader was. Dat daderschap berust uitsluitend op de verklaring van de personen die destijds zijn aangehouden. Het verifiëren van de opgegeven persoonsgegevens door de politie houdt kennelijk enkel in dat de opgegeven naam en achternaam alsmede de geboortedatum en -plaats wijzen naar een bestaand persoon. Doordat de dagvaarding aan de verdachte (de aangehouden persoon) op het politiebureau in persoon is uitgereikt, is het voorts praktisch uitgesloten dat de rechter bekend raakt met het valselijk gebruik van aangevers persoonsgegevens (even aangenomen dat daarvan inderdaad sprake is). Die rechter pleegt geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de verdachte zich van andermans persoonsgegevens heeft bediend, en veroordeelt "gewoon" bij verstek. Het is dan nog al wat als degene wiens persoonsgegevens zijn misbruikt en die geen enkele gelegenheid heeft gehad om zich tegen de veroordeling te verweren, onomstotelijk zou moeten aantonen dat hij onschuldig is.
7. De onderhavige zaak legt een zwakte van de Nederlandse strafrechtspleging bloot. Die strafrechtspleging biedt mijns inziens onvoldoende garanties tegen het misbruik van persoonsgegevens. Misschien moet de rechter strenger worden en vrijspreken als de opgegeven persoonsgegevens niet deugdelijk zijn geverifieerd. Maar er zou al veel gewonnen zijn als van de aangehouden verdachte die met de dagvaarding op zak wordt heengezonden, door de politie foto's worden gemaakt en vingerafdrukken worden afgenomen, waartoe art. 61a Sv de mogelijkheid biedt. Dan kan in elk geval achteraf op betrekkelijk eenvoudige wijze worden vastgesteld of een herzieningsaanvrage wegens persoonsverwisseling gegrond is of niet.
8. Terug naar de onderhavige zaak. Bovengenoemde stukken doen het ernstige vermoeden ontstaan dat in casu een andere persoon dan aanvrager zich op 23 mei 2006 in de [bedrijf B] te Enschede aanwezig was en zich heeft bediend van de gegevens van aanvrager. Ik wijs daarbij nog op het volgende.
- Volgens het destijds daarvan opgemaakte proces-verbaal werd de diefstal gepleegd op 23 mei 2006 tussen 15.34 uur en 15.50 uur.
- De handtekening op de akte van uitreiking (inleidende dagvaarding) stemt niet overeen met de handtekening van aanvrager zoals die voorkomt op zijn paspoort en het overgelegde gespreksverslag.
- De foto's van aanvrager (zoals die door hem zijn overgelegd, waaronder de foto op zijn paspoort) en de kleurenfotoprints uit de [bedrijf B] stemmen ook volgens mijn eigen waarneming niet met elkaar overeen.
9. Tegenover dit alles staan de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4]. Ik ben geneigd aan deze verklaringen niet al te veel waarde te hechten. Dit omdat [betrokkene 5] zich zelf zou belasten als hij zou verklaren valse personalia te hebben opgegeven. De mogelijkheid dat hij in zijn leugen wenste te volharden, is dus een reële. De mogelijkheid dat [betrokkene 4] - die gelet op het gemeenschappelijke woonadres "iets" met [betrokkene 5] lijkt te hebben - deze leugen uit loyaliteit met of wellicht angst voor [betrokkene 5] is blijven ondersteunen, is eveneens reëel.(3) Reëler in elk geval dan de mogelijkheid dat de aanvrager - afgaande op het krantenbericht een eerzame burger die veel te verliezen heeft - het door hem overgelegde gespreksverslag zou hebben vervalst. Maar hoe dat ook zij, aan de ernst van het vermoeden dat de rechter bij de huidige stand van zaken niet overtuigd zou zijn geweest van de schuld van aanvrager - en hem dus zou hebben vrijgesproken - doen de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] niet af. Daarvoor is het nieuw gebleken ontlastende materiaal eenvoudig te sterk. (4)
10. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ook het strafblad van aanvrager bevindt zich in het dossier. Daar prijkt alleen de onderhavige zaak op.
2 Kennelijk is aanvrager alleen de uitkomst van het onderzoek medegedeeld bij schrijven van 9 november 2006, en heeft hij niet de onderliggende stukken gekregen. Anders valt niet goed te verklaren waarom aanvrager enkele van deze stukken ook niet als bijlage bij het herzieningsverzoek heeft gevoegd.
3 Uit een zich bij de stukken bevindende emailwisseling en een handgeschreven notitie in onderling verband beschouwd kan worden opgemaakt dat [betrokkene 5] ervan wordt verdacht zijn "vriendin" [betrokkene 4] op 8 augustus 2006 met een mes te hebben gestoken.
4 Voor het bestaan van het vereiste "ernstige vermoeden" is niet vereist dat alle vragen bevredigend zijn beantwoord. De vraag die nog opkomt, is hoe de persoon die als verdachte is aangehouden, dan aan de persoonsgegevens van aanvrager moet zijn gekomen. In het dossier bevindt zich een notitie van een parketmedewerker te Almelo, [betrokkene 6]. [Betrokkene 6] relateert over een telefoontje van aanvrager. Aanvrager heeft te kennen gegeven dat hij inmiddels aangifte heeft gedaan van oplichting, omdat er geld is opgenomen van zijn rekening. Daarbij is kennelijk gebruik gemaakt van zijn paspoort. Hoe dat mogelijk is, blijft onduidelijk.
Uitspraak 25‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Bij de aanvrage zijn een aantal stukken overgelegd. Daarnaast zijn aan het dossier stukken toegevoegd van een nader onderzoek dat de politie, na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, op last van het OM heeft uitgevoerd n.a.v. een aan de OvJ gerichte faxbrief van aanvrager. De resultaten van dit onderzoek zijn o.m. gerelateerd in ambtsedige pv’s en zijn weergegeven in de conclusie van de AG. De inhoud van de genoemde pv’s en andere geschriften geeft steun aan de stelling dat de aanvrager t.t.v. het delict, waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van persoonsverwisseling.
25 maart 2008
Strafkamer
nr. 03587/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 10 juli 2006, nummer 08/800772-06, ingediend door mr. E.F.E. Hoekstra, advocaat te Alkmaar, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, te dezen domicilie kiezende te Alkmaar ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een geldboete van € 565,-, subsidiair 11 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager beroept zich op een alibi en voert daartoe aan dat hij ten tijde van het plegen van het strafbare feit een vergadering had in Heerhugowaard. Voorts wijst hij erop dat de aangehouden verdachte, wiens foto's bij het proces-verbaal van de politie zijn gevoegd, niet lijkt op de aanvrager.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoer- legging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. De aantekening van het mondeling vonnis houdt in dat op 23 mei 2006 een diefstal is gepleegd. De Politierechter heeft recht gedaan op processen-verbaal van de politie die, voor zover hier van belang, inhouden dat het feit is gepleegd in een winkel te Enschede op een tijdstip tussen 15.34 en 15.50 uur en dat de aangever om 15.50 uur een man en een vrouw op verdenking van winkeldiefstal heeft overgeleverd aan ter plaatse gekomen politieambtenaren. Voorts zijn bij die processen-verbaal kleurenafdrukken gevoegd van een met behulp van een videocamerabewakingssysteem gemaakte opname van de aangehouden personen van wie de man zich na de aanhouding heeft bediend van de personalia van de aanvrager.
4.2.1. Bij de aanvrage zijn onder meer overgelegd:
(i) een "gespreksverslag", voorzien van originele handtekeningen van de drie deelnemers, inhoudende dat op 23 mei 2006 te Heerhugowaard van 15.00 tot 16.00 uur een vergadering heeft plaatsgevonden waaraan onder meer [aanvrager] namens de stichting [A] heeft deelgenomen;
(ii) een kopie van een bladzijde met een pasfoto en een handtekening uit een op naam van de aanvrager gesteld paspoort (welke handtekening gelijkt op die onder voornoemd gespreksverslag);
(iii) op papier afgedrukte kleurenfoto's van een man (die gelijkt op de man op de zojuist genoemde pasfoto);
(iv) een uitgeknipt krantenartikel van 20 januari 2007 met een kleurenfoto van een man die volgens een onderschrift zou zijn: [aanvrager], bestuurslid van het [A]centrum in Noord-Holland.
4.2.2. Aan het dossier van de aanvrager zijn stukken toegevoegd van een nader onderzoek dat de politie, na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, op last van het Openbaar Ministerie heeft uitgevoerd naar aanleiding van een aan de Officier van Justitie te Almelo gerichte faxbrief van de aanvrager van 7 augustus 2006. De resultaten van dit onderzoek zijn onder meer gerelateerd in ambts-edige processen-verbaal. Die resultaten zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5. Die houden voor zover hier van belang in:
- dat de aangever alsmede één van de bij de aanhouding van de verdachte betrokken politieambtenaren de aanvrager aan de hand van de van hem verstrekte foto niet herkennen als de aangehouden man;
- dat de aangever wel iemand anders van een foto voor honderd procent herkent als de door hem aangehouden man, zijnde die andere persoon iemand met wie de destijds aangehouden vrouw op hetzelfde adres woonde.
4.3. De inhoud van de hiervoor onder 4.2 genoemde processen-verbaal en andere geschriften geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager ten tijde van het delict, waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.4. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 10 juli 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 maart 2008.