RvdW 2008, 327
HR, 11-03-2008, nr. 03267/06
HR 11-03-2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC6140
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 maart 2008
- Magistraten
Mrs. G.J.M. Corstens, W.A.M. van Schendel, W.M.E. Thomassen
- Zaaknummer
03267/06
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
BC6140
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Materieel strafrecht / Sancties
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2008:BC6140, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2008
ECLI:NL:PHR:2008:BC6140, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑03‑2007
- Wetingang
WED art. 26
Essentie
Voor strafbaarheid van art. 26 WED is vereist dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte betrekking heeft op de omstandigheid dat de opsporingsambtenaar bij het doen van de vordering handelde krachtens enig voorschrift van de WED. Verdachte is terecht vrijgesproken, omdat hij zich er niet van bewust was dat het stopteken steunde op de WED.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 oktober 2006, nummer 21/003394-05, in de strafzaak tegen A.J.A.W.V.
Uitspraak
Hoge Raad:
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.