HR, 11-03-2008, nr. 00236/07
ECLI:NL:PHR:2008:BC6232
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-03-2008
- Zaaknummer
00236/07
- LJN
BC6232
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC6232, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC6232
ECLI:NL:PHR:2008:BC6232, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC6232
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
N-o verdachte in cassatie. Gelet op art. 432.1.c en 432.3 Sv had verdachte binnen 14 dagen na ‘s Hofs einduitspraak van 26-4-2006 beroep in cassatie moeten instellen. Nu verdachte blijkens de stukken op 26-10-2006 beroep in cassatie heeft ingesteld, kan hij in dat beroep niet worden ontvangen.
11 maart 2008
Strafkamer
nr. 00236/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van 26 april 2006, nummer 20/010567-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank, sector kanton te Breda, van 21 januari 2005 - de verdachte ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van vier weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 februari 2006:
"De voorzitter deelt aanstonds mede dat van de kant van verdachte een telefonisch verzoek is gedaan om aanhouding van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting daar hij vanwege autopech verhinderd is heden ter terechtzitting te verschijnen.
De voorzitter, gehoord de advocaat-generaal, schorst om voormelde reden, het onderzoek ter terechtzitting, tot de terechtzitting van woensdag 15 maart te 09.30 uur."
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2006:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
De voorzitter schorst vervolgens (...) het onderzoek tot de terechtzitting van woensdag 26 april 2006 te 09.30 uur (...)"
(iii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2006:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit."
3.2. Uit het hiervoor weergegevene moet worden afgeleid:
a) dat de verdachte tevoren bekend was met de terechtzitting van het Hof van 1 februari 2006,
b) dat op die terechtzitting het onderzoek voor bepaalde tijd is geschorst tot de terechtzitting van 15 maart 2006,
c) dat op de terechtzitting van 15 maart het onderzoek voor bepaalde tijd is geschorst tot de terechtzitting van 26 april 2006,
d) dat het Hof na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2006 uitspraak heeft gedaan.
Gelet op art. 432, eerste lid aanhef en onder c en derde lid aanhef, Sv had de verdachte binnen veertien dagen na de einduitspraak van 26 april 2006 van het Hof beroep in cassatie moeten instellen. Nu de verdachte blijkens de stukken op 26 oktober 2006 beroep in cassatie heeft ingesteld, kan hij in dat beroep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 maart 2008.
Conclusie 11‑03‑2008
Inhoudsindicatie
N-o verdachte in cassatie. Gelet op art. 432.1.c en 432.3 Sv had verdachte binnen 14 dagen na ‘s Hofs einduitspraak van 26-4-2006 beroep in cassatie moeten instellen. Nu verdachte blijkens de stukken op 26-10-2006 beroep in cassatie heeft ingesteld, kan hij in dat beroep niet worden ontvangen.
Nr. 00236/07
Mr. Vellinga
Zitting: 15 januari 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij verstek wegens "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot vier weken hechtenis. Voorts heeft het Hof de verdachte de bevoegdheid ontzegd om gedurende zes maanden motorrijtuigen te besturen.
2. Namens verdachte heeft mr. P. Schölte, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. Aan een bespreking van deze middelen kom ik echter niet toe, gelet op het volgende.
3. De eerste terechtzitting in hoger beroep vond plaats op 1 februari 2006. Op deze terechtzitting is het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 15 maart 2006. Ter terechtzitting van 15 maart 2006 is het onderzoek wederom geschorst, nu tot de terechtzitting van 26 april 2006. Op 26 april 2006 is de zaak inhoudelijk behandeld en heeft het Hof uitspraak gedaan.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 februari 2006 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt aanstonds mede dat van de kant van verdachte een telefonisch verzoek is gedaan om aanhouding van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting daar hij vanwege autopech verhinderd is heden ter terechtzitting te verschijnen. De voorzitter, gehoord de advocaat-generaal, schorst om voormelde reden, het onderzoek ter terechtzitting, tot de terechtzitting van woensdag 15 maart te 09:30 uur."
5. Hieruit kan worden afgeleid dat de dag van de terechtzitting van 1 februari 2006 de verdachte tevoren bekend was. Dit brengt mee dat de verdachte, gelet op het bepaalde in art. 432 lid 1 aanhef en onder c Sv, binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof beroep in cassatie had moeten instellen. Dat het onderzoek tweemaal is geschorst doet hieraan niet af, nu het schorsingen voor bepaalde tijd betrof.(1) Nu de verdachte pas op 26 oktober 2006 beroep in cassatie heeft doen instellen tegen het arrest van 26 april 2006, kan hij dus in zijn beroep niet worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 20 april 2004, LJN: A03444, welke betrekking heeft op een vergelijkbare situatie in hoger beroep (art. 408 Sv).