HR, 22-01-2008, nr. 02884/06 B
ECLI:NL:PHR:2008:BB8980
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2008
- Zaaknummer
02884/06 B
- LJN
BB8980
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BB8980, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BB8980
ECLI:NL:PHR:2008:BB8980, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BB8980
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑02‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2008, 300 met annotatie van P.A.M. Mevis
NbSr 2008/76
NJ 2008, 300 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Retentierecht klager. In de overwegingen van de Rb ligt besloten dat zij ervan is uitgegaan dat klager de bromfiets te goeder trouw heeft verkregen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 3:120 3e lid BW de bezitter te goeder trouw het recht geeft de afgifte van een goed op te schorten totdat de rechthebbende hem de t.b.v. het goed gemaakte kosten heeft vergoed, welk retentierecht niet tenietgaat in geval door een strafrechtelijk beslag (vgl. HR DD 96.328), is het oordeel van de Rb dat het namens klager aangevoerde niet in de weg staat aan de teruggave van de bromfiets aan de bestolen eigenaar, niet begrijpelijk.
22 januari 2008
Strafkamer
nr. 02884/06 B
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen van 18 mei 2006, nummer RK 06/130, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door de klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking omschreven bromfiets.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M.N.M. van der Zande, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. Blijkens de toelichting bedoelt het middel onder meer erover te klagen dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het retentierecht van de klager.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling door de raadkamer heeft de raadsman van de klager onder meer het volgende aangevoerd:
"Bij teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, is de hoofdregel van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing: teruggave aan degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen. In Tekst en Commentaar wordt aangegeven dat de eigenaar van het goed het betere recht heeft. Eerst op 25 september 2005 is aangifte van diefstal van de scooter gedaan. Betrokkenen hebben echter op 11 oktober 2005 en 23 november 2005 informatie opgevraagd omtrent de scooter. Toen is niet gebleken dat de scooter als gestolen was opgegeven. Op 20 november 2005 heeft de politie in het kader van een algemene controle de gegevens van de scooter nagetrokken. Betrokkenen hebben een bekeuring gehad, maar de scooter is op dat moment niet in beslag genomen. Er is valse aangifte gedaan van diefstal. Wat was de hoedanigheid van de scooter ten tijde van de koop? De scooter liep niet. Betrokkenen hebben € 550,- geïnvesteerd in de scooter. Deze kosten dienen te worden vergoed. Het retentierecht, zoals neergelegd in artikel 3:120, derde lid, van het
Burgerlijk Wetboek, wordt doorkruist als de scooter teruggaat naar de eigenaar. Betrokkenen zijn te goeder trouw geweest en hun recht dient dan ook te prevaleren. De oorspronkelijke eigenaar kan de scooter civielrechtelijk terugvorderen."
3.3. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Motivering
1. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming is op 20 november 2005 door de Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, Divisie Executieve Ondersteuning Team Verkeershandhaving, onder klager [klager] inbeslaggenomen een bromfiets van het merk Aprilla (kleur zwart, type SR 50cc DIETEC, gemerkt [AAA-000]).
2. De officier van justitie heeft bij brief van 6 maart 2006 aan klagers het voornemen de bromfiets aan de bestolen eigenaar terug te geven kenbaar gemaakt.
(...)
5. Klagers zijn van mening dat zij rechtmatig eigenaar zijn geworden van de bromfiets, in de zin dat er sprake is van een geldige titel (koopovereenkomst), de levering heeft plaatsgevonden en er was een beschikkingsbevoegde vervreemder. Voorzover de beschikkingsbevoegdheid bij de vervreemder zou ontbreken, dan beroepen klagers zich op artikel 3:86 lid 1 BW, namelijk dat zij de onbevoegdheid van de vervreemder niet kenden en niet behoorden te kennen. Derhalve wordt door klagers teruggave van de bromfiets aan hen gevraagd.
6. De rechtbank is van oordeel dat de bromfiets dient te worden teruggegeven aan de bestolen eigenaar. Ervan uitgaande dat klagers ten tijde van de levering waren aan te merken als verkrijgers te goeder trouw in de zin van artikel 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank desalniettemin van oordeel, dat nu het zich laat aanzien dat klagers de bromfiets niet hebben verkregen van een vervreemder als bedoeld in lid 3 aanhef en sub a van genoemd wetsartikel, de teruggave aan de bestolen eigenaar, zoals voorgenomen door de officier van justitie, redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond."
3.4. Blijkens het hiervoor onder 3.2 weergegeven proces-verbaal heeft de klager bij de behandeling van het klaagschrift doen aanvoeren dat hij de bromfiets te goeder trouw heeft verkregen en dat hij mitsdien een retentierecht heeft in verband met de door hem ten behoeve van die bromfiets gemaakte kosten.
In haar hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen ligt besloten dat de Rechtbank ervan is uitgegaan dat de klager de bromfiets te goeder trouw heeft verkregen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 3:120, derde lid, BW de bezitter te goeder trouw het recht geeft de afgifte van een goed op te schorten totdat de rechthebbende hem de ten behoeve van het goed gemaakte kosten heeft vergoed, welk retentierecht niet tenietgaat in geval door een strafrechtelijk beslag (vgl. HR 21 mei 1996, DD 96.328), is het oordeel van de Rechtbank dat het namens de klager aangevoerde niet in de weg staat aan de teruggave van de bromfiets aan de bestolen eigenaar, niet begrijpelijk.
3.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem,
opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2008.
Conclusie 22‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Retentierecht klager. In de overwegingen van de Rb ligt besloten dat zij ervan is uitgegaan dat klager de bromfiets te goeder trouw heeft verkregen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 3:120 3e lid BW de bezitter te goeder trouw het recht geeft de afgifte van een goed op te schorten totdat de rechthebbende hem de t.b.v. het goed gemaakte kosten heeft vergoed, welk retentierecht niet tenietgaat in geval door een strafrechtelijk beslag (vgl. HR DD 96.328), is het oordeel van de Rb dat het namens klager aangevoerde niet in de weg staat aan de teruggave van de bromfiets aan de bestolen eigenaar, niet begrijpelijk.
Griffienr. 02884/06 B
Mr Wortel
Zitting:30 oktober 2007
Conclusie inzake:
[klager]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Zutphen waarbij een klaagschrift, namens verzoeker en een andere persoon ingediend naar aanleiding van de mededeling dat de officier van justitie voornemens is een onder verzoeker inbeslaggenomen bromfiets aan een derde terug te geven, ongegrond is verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr M.N.M. van der Zande, advocaat te Apeldoorn, een schriftuur houdende één cassatiemiddel ingediend.
3. In de bestreden beschikking is overwogen, voor zover hier van belang:
"(...)
(2) De officier van justitie heeft bij brief van 6 maart 2006 aan klagers het voornemen de bromfiets aan de bestolen eigenaar terug te geven kenbaar gemaakt.
(...)
(5) Klagers zijn van mening dat zij rechtmatig eigenaar zijn geworden van de bromfiets, in de zin dat er sprake is van een geldige titel (koopovereenkomst), de levering heeft plaatsgevonden en er [...] een beschikkingsbevoegde vervreemder [was]. Voor zover de beschikkingsbevoegdheid bij de vervreemder zou ontbreken, [...] beroepen klagers zich op artikel 3:86 lid 1 BW, namelijk dat zij de onbevoegdheid van de vervreemder niet kenden en niet behoorden te kennen. Derhalve wordt door klagers teruggave van de bromfiets aan hen gevraagd.
(6) De rechtbank is van oordeel dat de bromfiets dient te worden teruggegeven aan de bestolen eigenaar. Ervan uitgaande dat klagers ten tijde van de levering van de bromfiets waren aan te merken als verkrijgers te goeder trouw in de zin van artikel 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat, nu het zich laat aanzien dat klagers de bromfiets niet hebben verkregen van een vervreemder als bedoeld in lid 3 aanhef en sub a van genoemd wetsartikel, de teruggave aan de bestolen eigenaar, zoals voorgenomen door de officier van justitie, redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard."
4. Hiertegen wordt in (de toelichting op) het middel aangevoerd dat de in het eerste lid van art. 116 Sv neergelegde hoofdregel luidt dat een inbeslaggenomen voorwerp (indien het belang van de strafvordering niet langer vergt dat het beslag gehandhaafd blijft) aan de beslagene wordt teruggeven, terwijl het derde lid van art. 116 Sv geen verplichting inhoudt maar een bevoegdheid schept. Afgifte aan een bestolen eigenaar is volgens art. 3: 86, eerste lid BW slechts aan de orde indien die eigenaar zijn eigendom opeist, terwijl bij de behandeling in raadkamer door en namens verzoeker is betoogd dat hem niets bekend is omtrent een vermoedelijk rechthebbende die zijn eigendom opeist. Ik begrijp deze klacht aldus dat niet begrijpelijk is waarom de Rechtbank uitvoering heeft gegeven aan de in art. 116, derde lid Sv gegeven bevoegdheid.
5. Bovendien, zo wordt gesteld, is de Rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan verzoekers betoog dat hij voor vele honderden euro's aan de inbeslaggenomen bromfiets heeft opgeknapt, en daarom volgens art. 3:120, derde lid BW de afgifte van de bromfiets mag opschorten totdat deze kosten hem zijn vergoed.
6. In de overweging dat de officier van justitie het voornemen heeft aangekondigd de inbeslaggenomen bromfiets aan de bestolen eigenaar terug te geven ligt besloten dat die bestolen eigenaar is achterhaald, zodat vastgesteld kan worden dat er een rechthebbende is die zijn eigendom kan opeisen.
Het achterwege blijven van een (afzonderlijk gemotiveerde) beslissing op het beroep op art. 3:120, derde lid BW behoeft niet tot cassatie van de bestreden beschikking te voeren omdat dit verweer slechts verworpen had kunnen worden. De enkele omstandigheid dat de bromfiets in beslag is genomen brengt immers mee dat verzoeker het feitelijk bezit van de bromfiets heeft verloren, zodat hij geen beroep meer kan doen op het in de zojuist aangehaalde bepaling neergelegde retentierecht.
7. Het middel faalt zodat ik concludeer tot verwerping van het beroep.
Naar mijn oordeel leent het middel, en daarmee ook het beroep, zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Beroepschrift 21‑02‑2007
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats], draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van de Rechtbank te Zutphen, uitgesproken op 18 mei 2006 onder parketnummer RK 06/130:
Middel:
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De rechtbank heeft ten onrechte, althans op onjuiste en/of ontoereikende gronden, geoordeeld dat het redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is dat de bromfiets wordt teruggegeven aan de bestolen eigenaar, nu het zich laat aanzien dat verzoeker de bromfiets niet heeft verkregen van een vervreemder als bedoeld in artikel 3:86 lid 3 aanhef en sub a van het Burgerlijk Wetboek. Het beklag is daardoor ten onrechte ongegrond verklaard.
Toelichting:
De rechtbank gaat er terecht van uit dat verzoeker ten tijde van de levering van de bromfiets was aan te merken als verkrijger te goeder trouw in de zin van artikel 86 lid 1 BW, echter zij stelt (impliciet) dat verzoeker zich in dit geval niet kan beroepen op bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder.
De hoofdregel van artikel 116 lid 1 Wetboek van Strafvordering is dat teruggaaf dient plaats te vinden aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, dus i.c. aan verzoeker. Uit artikel 116 lid 3 Wetboek van Strafvordering volgt dat het openbaar ministerie tot teruggaaf kán beslissen aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit dit artikel vloeit dus geen verplichting tot teruggaaf voort. Verzoeker heeft ter zitting bij de rechtbank aangegeven dat hij er niet mee bekend is dat de vermoedelijke rechthebbende de bromfiets op enig moment als zijn eigendom heeft opgeëist, en dit is verder ook niet gebleken. Volgens artikel 86 lid 3, aanhef, van het Burgerlijk Wetboek moet van opeising sprake zijn om afgifte te verkrijgen. Het ligt naar de mening van verzoeker niet voor de hand om in het kader van een strafrechtelijke inbeslagneming andere dan civielrechtelijke normen te hanteren voor de vraag wie als rechthebbende van de bromfiets moet worden beschouwd en hoe die rechthebbende in bezit van die bromfiets dient te komen.
De rechtbank heeft dit miskend. Daarnaast heeft klager ter zitting aangegeven dat hij voor honderden euro's kosten heeft gemaakt om die bromfiets re repareren en te verfraaien.
Als er al sprake is van terechte opeising van die bromfiets door de rechthebbende, dan nog kan verzoeker die afgifte volgens civiel recht opschorten op grond van artikel 3:120 lid 3 Burgerlijk Wetboek wegens het niet ontvangen van een vergoeding voor de door hem gemaakte kosten.
Dat retentierecht van verzoeker wordt door de beslissing van de rechtbank terzijde gesteld.
Naar de mening van verzoeker kan onder deze omstandigheden echter niet weer gelden dat teruggaaf van de bromfiets wegens het betere recht van de bestolen eigenaar niet reeds op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord is, zodat de hoofdregel van artikel 116 lid 1 Wetboek van Strafvordering dient te worden toegepast en de bromfiets aan klager dient te worden teruggegeven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. M.N.M. van der Zande, advocaat te Apeldoorn, kantoorhoudende te Apeldoorn aan de Regentesselaan 9 (Postbus 103200, 7301 GH), die bij deze verklaart tot deze ondertekeing en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Apeldoorn, 21 februari 2007
M.N.M. van der Zande [, namens deze I.N. Schalken]