HR, 11-12-2007, nr. 02608/06
ECLI:NL:PHR:2007:BB5376
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-12-2007
- Zaaknummer
02608/06
- LJN
BB5376
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB5376, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB5376
ECLI:NL:PHR:2007:BB5376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB5376
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Conclusie AG: Afwijzing verzoek op de grond dat geen adres bekend is en geen uitzicht bestaat dat de getuige binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden getraceerd en ttz. zal verschijnen is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de raadsman heeft betoogd dat van de getuige in ieder geval bekend was dat zij in Palestina is geboren en dat bij de IND meer over haar bekend moest zijn. HR: 81RO
11 december 2007
Strafkamer
nr. 02608/06
IB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 maart 2006, nummer 24/000613-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 11 december 2007.
Conclusie 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Conclusie AG: Afwijzing verzoek op de grond dat geen adres bekend is en geen uitzicht bestaat dat de getuige binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden getraceerd en ttz. zal verschijnen is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de raadsman heeft betoogd dat van de getuige in ieder geval bekend was dat zij in Palestina is geboren en dat bij de IND meer over haar bekend moest zijn. HR: 81RO
Griffienr. 02608/06
Mr Wortel
Zitting:18 september 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker ter zake van (1) "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven" en (2 subsidiair) "diefstal" is veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur houdende één cassatiemiddel ingediend.
3. Er wordt over geklaagd dat het Hof ten onrechte of op ontoereikende gronden heeft geweigerd een door de verdediging verlangde getuige op te roepen, althans de verklaring van die getuige ten onrechte voor het bewijs is gebruikt omdat de verdediging haar niet heeft kunnen (doen) ondervragen terwijl dat gemis niet toereikend is gecompenseerd.
4. Het gaat om de persoon, [getuige 1], die aangifte heeft gedaan van de feiten die ten laste van verzoeker bewezen zijn verklaard, er kort gezegd op neerkomend dat de aangeefster door verzoeker en enkele andere personen is gegijzeld en verzoeker zich bij die gelegenheid eigendommen van de aangeefster (portemonnaie, mobieltje) heeft toegeëigend.
5. De behandeling in hoger beroep is aangevangen ter terechtzitting van 12 december 2005. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang:
"De raadsman verzoekt het woord te mogen voeren en doet dat, na verkregen toestemming als volgt, zakelijk weergegeven
Zoals u weet, heb ik de advocaat-generaal verzocht om vier getuigen op te roepen, te weten [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 1]. De advocaat-generaal heeft mijn verzoek geweigerd, voor zover het om de eerste drie getuigen gaat. Voor wat betreft [getuige 1] is de advocaat-generaal het met mij eens dat zij gehoord moet worden. Zij heeft haar verklaringen bij de politie zonder tolk afgelegd. Het is daarom de vraag of de aangifte van [getuige 1] wel juist op papier is gezet. Zonder verificatie is het voor mij geen betrouwbare verklaring.
De advocaat-generaal reageert daarop als volgt, zakelijk weergegeven:
Ik vindt het van belang om [getuige 1] te horen. Het probleem is echter dat zij op 30 september 2004 met onbekende bestemming vertrokken is uit het AZC in Amersfoort. Daarom is zij niet opgeroepen. Ik denk dat de conclusie getrokken kan worden dat het zinloos is haar op te roepen. Ik zal mij in een later stadium uitlaten over het gebruik van haar verklaring als bewijsmiddel.
De raadsman deelt daarop mede, zakelijk weergegeven:
Ik raad u aan om bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te informeren en niet bij het AZC. Bij de IND moet er méér over haar bekend zijn. We weten dat haar geboorteland Palestina is. Ze moet te vinden zijn.
[getuige 3] kan verklaren dat [getuige 1] bereid was om voor € 500,- haar aangifte in te trekken. [Getuige 2] kan verklaren dat [getuige 5], die belastend over cliënt heeft verklaard, onder druk verhoord is. [Getuige 5] heeft dat aan [getuige 2] verteld. Overigens heeft [getuige 5] 60 uur werkstraf voor deze zaak gekregen.
De voorzitter stelt vast dat de getuigen in eerste aanleg niet zijn gehoord (...)
(...)
Het hof trekt zich terug in raadkamer (...) Na terugkeer in de zittingzaal deelt de voorzitter het standpunt van het hof mee, welke als volgt luidt:
(...)
Gelet op de informatie van de advocaat-generaal over het met onbekende bestemming vertrokken zijn van [getuige 1] wijst het hof het verzoek van de raadsman ook op dit punt af. Het hof deelt echter de mening van de raadsman en de advocaat-generaal dat er twijfel mogelijk is over de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaringen, nu zij buiten aanwezigheid van een tolk haar verklaring in de Engelse taal heeft afgelegd. Teneinde de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] beter te kunnen beoordelen, wenst het hof dat [getuige 5] als getuige wordt gehoord, nu hij [in] de woning aanwezig was tijdens de gebeurtenissen waarover [getuige 1] heeft verklaard. "
6. De behandeling in hoger beroep is voortgezet ter terechtzitting van 14 maart 2006. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is [getuige 5] op die zitting verschenen en gehoord. Hij heeft onder meer verklaard dat hij zelf reeds was veroordeeld als mededader van de aan verzoeker tenlastegelegde feiten, (naar aanleiding van een brief die hij eerder aan het Hof had gestuurd) dat hij in verband met zijn verschijning als getuige vreesde voor zichzelf en zijn gezinsleden, en dat verzoeker in verband met diens rol als getuige druk op hem had uitgeoefend. Verder is de getuige uitgebreid over de toedracht van het tenlastegelegde feit gehoord.
7. In de bestreden uitspraak is overwogen
"Anders dan de raadsman ter zitting heeft betoogd acht het hof de verklaring van aangeefster [getuige 1] - voor zover deze is gebezigd voor het bewijs van het ten laste gelegde - betrouwbaar. Het hof komt tot dat oordeel gelet op het feit dat haar verklaring op essentiële punten overeenstemt met de verklaring van getuige [getuige 5], zoals die ter zitting van het hof is afgelegd. Verder vindt haar verklaring (deels) bevestiging in de verklaringen van de getuige die aangeefster op 19 juli 2004 als eerste heeft opgevangen en de getuige die heeft verklaard over de worsteling tussen aangeefster en (de mede)verdachte op het balkon van de woning. Daarnaast heeft een arts bij aangeefster enig letsel vastgesteld."
8. De hierboven weergegeven passage uit het proces-verbaal van de op 12 december 2005 gehouden terechtzitting zal aldus verstaan moeten worden dat van de oproeping van [getuige 1] is afgezien op de in art. 288, eerste lid, aanhef en onder a Sv genoemde grond: geen adres meer bekend en geen uitzicht dat de getuige binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden getraceerd en vervolgens ter zitting zal verschijnen.
Dat is niet onbegrijpelijk, waaraan niet afdoet dat de raadsman betoogde dat van de getuige in ieder geval bekend was dat zij in Palestina is geboren en er bij de IND méér over haar bekend moest zijn. Die mededeling - zo al juist - impliceerde niet dat de getuige binnen aanvaardbare termijn achterhaald en met succes opgeroepen zou kunnen worden.
9. Voorts is 's Hofs oordeel dat de verklaring van [getuige 1] toelaatbaar bewijsmateriaal vormt, ofschoon deze getuige in geen enkel stadium van het geding in bijzijn van de verdediging kon worden gehoord, aangezien het verhoor van [getuige 5], licht heeft kunnen werpen op de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] afgelegde verklaring en de inhoud van die verklaring bovendien bevestiging vindt in de verklaringen van twee andere getuigen en de bevindingen van een arts, niet onbegrijpelijk. Dat wordt niet anders door hetgeen in de toelichting op het middel ten opzichte van [getuige 5] wordt gesteld, aangezien de waardering van zulke omstandigheden aan de feitenrechter is voorbehouden en er in cassatie vanuit gegaan moet worden dat het Hof met die omstandigheden bekend was.
10. Het middel faalt derhalve, zodat ik concludeer tot verwerping van het beroep.
Naar mijn oordeel leent het enige middel, en daarmee ook het beroep, zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,