HR, 13-11-2007, nr. S 01984/07 CW
ECLI:NL:HR:2007:BA9173, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2007
- Zaaknummer
S 01984/07 CW
- LJN
BA9173
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Milieurecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA9173, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA9173
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU9264
ECLI:NL:HR:2007:BA9173, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA9173
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2005:AU9264, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NJ 2008, 147 met annotatie van N. Keijzer
NJ 2008, 147 met annotatie van N. Keijzer
NbSr 2007/439
Conclusie 13‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Cassatie in belang der wet. Euratom. Functionele immuniteit. Het hof heeft n.a.v. een beklagprocedure ex art. 12 Sv de OvJ bevolen de vervolging van Euratom voort te zetten, betrekking hebbende op overtredingen van een of meer van de vergunningsvoorwaarden en van andere milieudelicten. Het hof heeft in zijn beschikking een te nauwe maatstaf aangelegd. Het gaat erom of de desbetreffende gedragingen onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan Euratom opgedragen taken en niet, zoals het hof klaarblijkelijk als maatstaf heeft genomen, of Euratom haar taken ook kan uitoefenen zonder strafbare feiten te begaan. HR vernietigt in het belang der wet de bestreden beschikking.
Nr. 01984/07 CW
Mr. Fokkens
Parket, 3 juli 2007
Vordering tot cassatie in het belang der wet
Euratom
Inleiding
1. Deze vordering tot cassatie in het belang der wet is gericht tegen de beschikking van het Hof te Amsterdam van 21 december 2005, rolnummer 13.097278-2004, LJN AU9264; NJFS 2006, 93 gegeven op een schriftelijk beklag als bedoeld in art. 12 Sv van de Stichting Greenpeace Nederland.(1) Daarbij heeft het Hof de voortzetting van de vervolging van Euratom gelast. Een gewaarmerkt afschrift van de beschikking leg ik hierbij over, alsmede het procesdossier.
2. Tegen de beschikking staat geen gewoon beroep in cassatie open.(2) Cassatie in het belang der wet is wel mogelijk.(3)
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Euratom is gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting van de Economische strafkamer van de Rechtbank te Alkmaar van 25 maart 2004. De dagvaarding betreft een zevental feiten die te maken hebben met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, vestiging Petten, welke Euratom als rechtspersoon drijft. Dit Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het gebied van de Kernenergie (hierna: GCO) is opgericht op de voet van art. 8 van het hieronder nader te bespreken Euratomverdrag. Uit de tenlastegelegde feiten blijkt voorts dat aan Euratom vergunningen zijn verleend in verband met door het GCO te verrichten werkzaamheden.
4. Nadat de dagvaarding was ingetrokken, heeft de Officier van Justitie bij brief van 21 juli 2005 laten weten Euratom niet (verder) te vervolgen omdat hij naar zijn oordeel 'geen vervolgingsrecht (meer) heeft'. Vervolgens heeft het Hof te Amsterdam, na een door Stichting Greenpeace Nederland op de voet van art. 12 Sv ingediend beklag, de Officier van Justitie bevolen de vervolging van Euratom voort te zetten ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft. Nu er onzekerheid bestaat over het antwoord op de vraag of Euratom immuniteit geniet, is het van belang dat de Hoge Raad die vraag beantwoordt, voordat gevolg wordt gegeven aan het bevel tot voortzetting van de vervolging.(4)
Beschikking van het Hof
5. Het Hof heeft het verweer van Euratom dat zij immuniteit geniet, verworpen. Vervolgens heeft het Hof het beklag van de Stichting Greenpeace Nederland gegrond verklaard en de voorzetting van de vervolging van Euratom gelast. Daartoe heeft het Hof overwogen:
'6.1 Op 29 september en 1 oktober 2003 heeft onder de onderzoeksnaam Esdoorn een milieucontrole door de politie plaatsgevonden op de onderzoekslocatie Petten, gemeente Zijpe N-H. Op genoemde onderzoekslocatie zijn vier instellingen/bedrijven actief. Naast GCO, de instelling van Euratom, zijn dat de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), de v.o.f. Nuclear Research and Consultancy Group (NRC) en Mallinckrodt Medical B.V. (Mallinckrodt). Bij het onderzoek is een aantal overtredingen geconstateerd van voorschriften van de aan betrokkenen afgegeven milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet, op grond waarvan het Openbaar Ministerie heeft besloten om tot dagvaarding van betrokkenen over te gaan voor de zitting van de Meervoudige Economische Strafkamer van de Rechtbank te Alkmaar van 25 maart 2004. Namens Euratom is een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend op grond van de stelling dat Euratom strafrechtelijke immuniteit geniet. De dagvaarding tegen Euratom is daags voor de zitting ingetrokken teneinde verder te kunnen onderzoeken of Euratom strafrechtelijke immuniteit geniet. De intrekking heeft geleid tot kamervragen, welke zijn behandeld in het mondelinge vragenuur van de Tweede Kamer op 7 december 2004. Daarbij is door de Minister van Justitie naar voren gebracht dat eventuele vragen over de reikwijdte van de immuniteit aan het Europese Hof moeten worden voorgelegd.
ECN, NRC en Mallinckrodt zijn ieder bij vonnis van 25 maart 2005 terzake van een deel van de aan hen telastegelegde misdrijven veroordeeld tot een geldboete van euro 25.000. De officier van justitie, die telkens oplegging van een aanmerkelijk hogere boete had geëist, heeft hoger beroep ingesteld. De zaken zijn nog niet in hoger beroep behandeld.
Aan Euratom is een kennisgeving niet verdere vervolging van 21 juli 2005 betekend.
Van verdere vervolging van Euratom is afgezien, omdat er naar het oordeel van het openbaar ministerie geen vervolgingsrecht (meer) bestond.
Tot dit oordeel is het openbaar ministerie gekomen op basis van een onderzoek, waarbij naast het Openbaar Ministerie te Alkmaar, het College van procureurs-generaal, het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken zijn geweest. Dit onderzoek zou hebben uitgewezen dat Euratom op grond van het Euratomverdrag, het Fusieverdrag (hierna: het Verdrag), het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965 (hierna: het Protocol) en de Zetelovereenkomst van 25 juli 1961 (hierna de Zetelovereenkomst) strafrechtelijke immuniteit geniet.
Klaagster is van mening dat Euratom geen immuniteit toekomt van strafvervolging door de Nederlandse autoriteiten voor op Nederlands grondgebied door haar instelling GCO gepleegde strafbare feiten. Zij voert hiertoe onder meer aan dat niet de Europese Gemeenschap maar de lidstaten van de Europese Gemeenschap beschikken over de bevoegdheid inzake de strafwetgeving en de regels inzake strafvordering en wijst daarbij op vaste rechtspraak van het Hof van Justitie en op literatuur.
Klaagster baseert haar standpunt op het Verdrag, het Protocol, de Zetelovereenkomst, alsmede de daarbij behorende Bijlage III (hierna: Bijlage III) en de daaraan voorafgaande notawisseling van diezelfde datum tussen de Nederlandse regering en de Commissie van Euratom (hierna: Notawisseling). Voorts beroept klaagster zich op het EVRM.
Daarnaast is klaagster van mening dat, indien het hof op grond van immuniteitsoverwegingen zou menen geen bevel tot verdere vervolging te kunnen geven, de immuniteitsvraag aan het Hof van Justitie zou moeten worden voorgelegd als prejudiciële vraag.
Euratom is van mening dat strafvervolging niet mogelijk is, nu zij strafrechtelijke immuniteit geniet. Euratom baseert zich daarbij evenals klaagster op het Verdrag, het Protocol, de Zetelovereenkomst en Bijlage III. Zij voert daarnaast nog aan artikel 8 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook Euratom verwijst naar jurisprudentie en literatuur.
Euratom ziet geen reden tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Europese Hof, nu het antwoord op de immuniteitsvraag evident zou zijn.
Afgezien van de immuniteit is Euratom van mening dat strafvervolging thans niet meer opportuun is aangezien door Euratom een verbetertraject is ingezet, waardoor het aantal overtredingen is teruggebracht tot een zeer beperkt aantal, waarbij niet kan worden gesproken van verhoogde milieurisico's.
6.2 Het hof overweegt als volgt.
6.3 Het GCO is een door de toenmalige Commissie van Euratom krachtens artikel 8, lid 1, van het Euratomverdrag opgericht onderzoekscentrum op het gebied van de kernenergie. Met het oog op de vestiging van een inrichting van het GCO in Petten (hierna: het Centrum) is tussen de Nederlandse Staat en Euratom op 25 juli 1961 de zogeheten Zetelovereenkomst gesloten. Op grond van artikel 16 van de Zetelovereenkomst dient de wijze van handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Gelet op het bepaalde in de aanhef van Bijlage III zijn het Centrum, zijn werkzaamheden en het daarvoor in aanmerking komende personeel onderworpen aan de bepalingen van het Verdrag en het Protocol, alsook aan de toepassingsbepalingen zoals vastgelegd in de Notawisseling.
6.4 Het Verdrag houdt in (artikel 28 Fusieverdrag, overeenkomstig het tevoren geldende artikel 191 Euratomverdrag) dat de Europese gemeenschappen - en derhalve in casu Euratom - overeenkomstig de bepalingen van het Protocol op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak. Deze laatste zinsnede houdt een relevante beperking in van de immuniteit, nu het moet gaan om zogenaamde functionele immuniteit. Daar waar het activiteiten betreft die passen in de functievervulling van Euratom, kan op die immuniteit een beroep worden gedaan. Bij de activiteiten waarop het beklag betrekking heeft, gaat het - indien bewijsbaar - om veelvuldige en geenszins onbetekenende overtredingen van wetten en regels door het Centrum, zijnde een inrichting van het onder Euratom ressorterende GCO. Het Centrum kan worden beschouwd als een werkmaatschappij van Euratom, die deelneemt aan het privaatrechtelijke verkeer op gelijke voet met andere inrichtingen zoals ECN, NRC en Mallinckrodt en evenals die andere inrichtingen gehouden is de daarbij geldende regels na te leven. Het correct moeten naleven van die regels kan niet als een belemmering worden gezien, welke niet zou mogen gelden voor Euratom en wel voor die andere inrichtingen. In dit kader door het Centrum begane overtredingen kunnen nimmer vallen onder de functievervulling van Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen. Immers niet kan worden gesteld dat de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum. Toelichting waaruit iets anders zou moeten worden afgeleid ontbreekt. Omdat aan Euratom slechts functionele immuniteit toekomt kan haar belang, gelegen in het feit dat zij beducht is om zich voor een strafrechter in een gastland te moeten verantwoorden, geen toereikende grond opleveren om te oordelen dat haar immuniteit toekomt.
Aan het Verdrag kan dan ook geen strafrechtelijke immuniteit van Euratom worden ontleend.
Aan het Protocol kan strafrechtelijke immuniteit evenmin worden ontleend, nu daarin weliswaar ingevolge artikel 6 aan de instellingen van de Europese gemeenschappen diplomatieke status wordt toegekend voor communicatiedoeleinden, maar overigens op geen enkele wijze hun strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt uitgesloten.
6.5 Daarentegen is in de Zetelovereenkomst voorzien (artikel16) dat de handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Daarvan zijn in casu de artikelen 1 tot en met 5 relevant, waarin - kort samengevat - wordt bepaald dat zal worden bevorderd dat de Nederlandse wetgeving binnen het centrum zal worden nageleefd, dat de Nederlandse autoriteiten op verzoek van of in overleg met de Commissie dan wel haar gemachtigde de nodige maatregelen zullen treffen tot handhaving van de Nederlandse wet, dat de Nederlandse justitiële autoriteiten in de gelegenheid zullen worden gesteld op te treden en dat medewerking zal worden verleend aan inspecties.
6.6 Uit de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake milieubescherming in het strafrecht van 13 maart 2001 en de daarbij behorende toelichting volgt dat deze Europese instellingen strafrechtelijke sancties soms nodig achten en van oordeel zijn dat de lidstaten dienen zorg te dragen voor strafwetgeving met evenredige en afschrikkende straffen en dat strafrechtelijk onderzoek en vervolging bij de rechterlijke instanties van de lidstaten berusten.
In het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht wordt vastgelegd dat de lidstaten ruime rechtsmacht moeten vestigen om te voorkomen dat natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden vervolgd en dat de lidstaten moeten zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
Zo al ten tijde van de totstandkoming van Verdrag en Protocol niet zou zijn gedacht aan mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen naar communautair recht en als gevolg daarvan zou zijn verzuimd uitdrukkelijk strafrechtelijke immuniteit op te nemen voor de instellingen van de Europese gemeenschappen, blijkt wel uit het voorgaande dat nadien ruimschoots aandacht is besteed aan de rechtspersoon in het strafrecht en dat de verantwoordelijkheid in dezen uitdrukkelijk is neergelegd bij de lidstaten zonder enige uitzondering voor de instellingen van de Europese Gemeenschappen.
6.7 Nu - in aanmerking genomen dat overleg met de Commissie heeft plaatsgehad als bedoeld in Bijlage III - noch uit de hiervoor besproken regels noch uit enige andere het hof bekende (geschreven of ongeschreven) rechtsregels strafrechtelijke immuniteit voor Europese instellingen kan worden afgeleid en derhalve in casu geen sprake kan zijn van in het volkenrecht erkende uitzonderingen als bedoeld in artikel 8 Wetboek van Strafrecht, is het hof van oordeel dat ten aanzien van Euratom geen strafrechtelijke immuniteit geldt.
6.8 Het hof kan de immuniteitsvraag niet aan het (Europese) Hof van Justitie voorleggen op de voet van artikel 18 van de Zetelovereenkomst, dan wel op de voet van beginsel 8 van de Annex bij de Notawisseling. Uit de Zetelovereenkomst vloeit geen strafrechtelijke immuniteit van Euratom voort, zodat zich geen geschil omtrent de rechten en verplichtingen van partijen, voortvloeiend uit "deze overeenkomst" zoals bedoeld in artikel 18 van de Zetelovereenkomst voordoet. De in de genoemde Annex neergelegde beginselen houden niet in dat aan Euratom strafrechtelijke immuniteit toekomt, zodat zich geen geschil betreffende de uitlegging of de toepassing van de "voorgaande beginselen" zoals bedoeld in beginsel 8 van de Annex voordoet.
6.9 Er is ook geen aanleiding om het Hof van Justitie in het kader van de onderhavige beklagzaak te benaderen met een verzoek om uitspraak te doen over de immuniteitsvraag bij wege van prejudiciële beslissing op de voet van artikel 234 van het EG-verdrag. Gezien de stukken die zich in het dossier van deze zaak bevinden en gelet op hetgeen namens de klaagster, namens Euratom en door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, laat het onderzoek in het kader van de onderhavige beklagzaak - ook voorzover door het hof ambsthalve ondernomen - geen andere gevolgtrekking toe dan dat vooralsnog moet worden vastgesteld dat de juiste toepassing van het hier aan de orde zijnde gemeenschapsrecht zo evident is dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan.
6.10 Aan de opportuniteit van strafvervolging staat het inmiddels ingezette verbetertraject niet in de weg. Nu de andere drie inrichtingen wel terzake van soortgelijke overtredingen zijn vervolgd en inmiddels ook in eerste aanleg veroordeeld, is ook uit het oogpunt van rechtsgelijkheid vervolging van Euratom aangewezen. Dat het uitgangspunt van loyaliteit tussen de gaststaat Nederland en Euratom daaraan in de weg zou staan, vermag het hof niet in te zien.
6.11 Een en ander leidt tot de beslissing dat tot verdere vervolging van Euratom moet worden overgegaan.
6.12 Het hof merkt nog op dat denkbaar is dat in de loop van de berechting van Euratom alsnog feiten naar voren zullen komen, die de strafrechter aanleiding geven zich ten aanzien van de immuniteitsvraag tot het Hof van Justitie te wenden op de voet van artikel 234 van het EG-verdrag. De strafrechter zal zonodig hebben te beoordelen of zodanig geval zich voordoet'.
6. Kort gezegd komt het oordeel van het Hof erop neer dat aan Euratom immuniteit is toegekend, maar dat deze in casu niet van toepassing is omdat het een functionele immuniteit betreft en de betreffende strafbare feiten niet kunnen vallen onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen.
Internationale regelgeving over immuniteit Euratom
7. De stelling van Euratom dat haar immuniteit toekomt, berust op art. 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dat thans als volgt luidt:
'De Gemeenschap geniet, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn ter vervulling van haar taak.'
8. De tekst van art. 191 is terug te voeren op art. 76 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal 1951, Trb. 1951, 82, luidende:
'De Gemeenschap geniet op het grondgebied der deelnemende Staten de voor de uitoefening van haar taken nodige immuniteiten en voorrechten, overeenkomstig de bepalingen, die in een bij dit Verdrag gevoegd Protocol zijn omschreven.'
9. Een vergelijkbare bepaling is vervolgens, behalve in het genoemde Verdrag tot oprichting van Euratom (1957), opgenomen in art. 28 lid 1 van het zogenoemde Fusie-Verdrag (1965). Op grond van dit Fusie-Verdrag verviel art. 191 van het Verdrag tot oprichting van Euratom. Bij het Verdrag van Amsterdam is het Fusie-Verdrag ingetrokken en werd art. 191 met ingang van 1 mei 1999 wederom opgenomen in het Verdrag tot oprichting van Euratom.(5)
10. De aan Euratom toegekende immuniteit is nader geregeld in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (Trb. 1965,130), in het bijzonder in de artikelen 1 en 12 van het Protocol. De aanhef van het Protocol en de betreffende bepalingen luiden als volgt:
De Hoge Verdragsluitende Partijen:
Overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 76 van het Verdrag, de Gemeenschap op de grondgebieden van de deelnemende Staten de immuniteiten en voorrechten geniet, welke nodig zijn voor de vervulling van haar taak overeenkomstig de bepalingen van het Protocol,
zijn omtrent het volgende overeengekomen:
Art. 1
'De gebouwen en terreinen van de Gemeenschappen zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Gemeenschappen kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.'
(...)
Art. 12 aanhef en onder a):
'De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:
a) vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Gemeenschappen, en voorts op de bevoegdheid van het Hof om uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschappen en hun ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd.'
11. Voorts is van belang de tussen Euratom en Nederland gesloten Zetelovereenkomst.(6) In die Zetelovereenkomst wordt weliswaar niet met zoveel woorden bepaald dat de Gemeenschap immuniteit toekomt, maar de wijze waarop een en ander is uitgewerkt en door de Nederlandse regering is toegelicht, wijst erop dat er wel degelijk sprake is van immuniteit. In art. 16 van de Zetelovereenkomst is bepaald dat de wijze van handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Deze bijlage stelt vast dat het Centrum te Petten deel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het gebied van de Kernenergie als bedoeld in art. 8 Euratom Verdrag zodat dit Centrum, zijn werkzaamheden en het daarvoor in aanmerking komende personeel onderworpen zijn aan de bepalingen van het Euratom Verdrag, het Protocol betreffende de Voorrechten en Immuniteiten en aan de toepassingsbepalingen zoals vastgelegd in de briefwisseling van 25 juli 1961 tussen de Nederlandse Regering en de Commissie van Euratom.
12. Deze bepalingen kunnen aldus worden opgevat dat ze niet slechts rekening houden met de onschendbaarheid van de terreinen waarin het Protocol voorziet, maar uitgaan van een verdergaande immuniteit die Euratom als zodanig toekomt. Dit laatste blijkt ook de opvatting van de Nederlandse regering te zijn. In de Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet van de Zetelovereenkomst is met betrekking tot art. 16 het volgende opgemerkt:
'Volgens het Protocol betreffende Voorrechten en Immuniteiten, gevoegd bij het Euratomverdrag (Trb. 1957, 97 en 255), geniet Euratom onschendbaarheid. Met het oog hierop is in bijlage III een regeling uitgewerkt over de wijze, waarop de Nederlandse wetgeving zal worden gehandhaafd, voor zover de gang van zaken binnen het centrum daarbij betrokken is. In deze regeling is gestreefd naar een praktische oplossing van het vraagstuk hoe, met handhaving van de in het protocol aan Euratom toegekende onschendbaarheid, de Nederlandse autoriteiten de nodige armslag kan worden gegeven om de controlerende en inspecterende taak, hun bij de wet toegekend, te vervullen, en om, indien zulks noodzakelijk mocht zijn, binnen het centrum te kunnen optreden.'(7)
13. In de Nota naar aanleiding van het eindverslag met betrekking tot diezelfde Goedkeuringswet is op de vraag of de Regering na de inwerkingtreding van de overeenkomst nog enige bevoegdheid zal bezitten ten aanzien van het terrein van Euratom geantwoord:
'In dit verband zij er met nadruk op gewezen, dat de Nederlandse wetgeving ook binnen het centrum van Euratom zal moeten worden nageleefd; slechts bestaat, zoals in de memorie van toelichting op dit wetsontwerp [...] werd vermeld, een zekere beperking bij de uitvoering van het controlerecht door de Nederlandse instanties, zulks wegens de aan Euratom toekomende onschendbaarheid.'(8)
14. Ten aanzien van de immuniteit van de gemeenschappen zelf is de regeling van het Euratomverdrag en het Protocol minder expliciet dan het het VN Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisatie (1947)(9) voor de organisaties van de VN is. Dit verdrag is van belang nu moet worden aangenomen dat de bepalingen inzake de immuniteit die aan de Gemeenschappen is toegekend, zijn gebaseerd op de voorschriften uit dit VN Verdrag.(10)
15. Art. III § 4 van het VN Verdrag luidt als volgt:
Art. III § 4
'De gespecialiseerde organisaties, haar eigendommen en bezittingen, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zijn vrijgesteld van rechtsvervolging, behoudens wanneer zij in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van haar immuniteit. Het is echter wel verstaan, dat afstand van immuniteit zich niet uitstrekt tot enige maatregel van tenuitvoerlegging.'
Art. III § 5
'De gebouwen en de terreinen van de Verenigde Naties zijn onschendbaar. De eigendommen en bezittingen van de gespecialiseerde organisaties, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zijn vrijgesteld van onderzoek, vordering, confiscatie, onteigening of van iedere andere vorm van ingrijpen, hetzij door optreden van uitvoerende, [rechterlijke] of wetgevende aard.'
16. Het ontbreken van een bepaling waarin uitdrukkelijk immuniteit aan Euratom wordt verleend, zoals art. III § 4 van het VN Verdrag voor de gespecialiseerde organisaties bepaalt,(11) kan worden verklaard aan de hand van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: VEG)(12). Art. 240 VEG bepaalt dat de geschillen waarbij de Gemeenschap partij is, behoudens de bevoegdheid die bij het VEG aan het HvJ EG wordt verleend, niet uit dien hoofde onttrokken zijn aan de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties. Een gelijkluidende bepaling is opgenomen in art. 155 Euratom. Uit deze bepaling inzake de bevoegdheid van nationale rechterlijke instanties volgt dat de Gemeenschap geen algehele immuniteit toekomt.(13) De bevoegdheid van nationale gerechten blijft onaangetast zolang het HvJ EG niet bevoegd verklaard is.(14)
17. Hiermee wijkt de regeling met betrekking tot de Gemeenschap dus af van die van andere internationale organisaties. Dat wordt ook duidelijk gesteld in de conclusie van A-G Gulmann voor de zaak SGEEM en R. Etroy t. Europese Investeringsbank:
'[6.] Het Verdrag gaat dus uit van het beginsel, dat de bij het Verdrag opgerichte instellingen en organen geen immuniteit van jurisdictie genieten. Een vordering kan voor de nationale rechter worden gebracht, tenzij zij volgens het Verdrag bij het Hof van Justitie moet worden ingesteld.
7. Ook op dit punt verschilt de communautaire rechtsorde duidelijk van de regels die gelden voor internationale organisaties. Het is gebruikelijk, dat staten bij de oprichting van internationale organisaties daaraan een vérstrekkende immuniteit van jurisdictie verlenen, die geldt ongeacht of die organisatie iure imperii of iure gestionis handelen.'(15)
18. In verband met de onderhavige zaak is daarbij van belang dat art. 178 EG het HvJ EG exclusief bevoegd verklaart inzake niet-contractuele aansprakelijkheid. De verklaring voor deze exclusieve bevoegdheid is volgens Muller dat een uitspraak van een nationale rechter - in geval van niet-contractuele aansprakelijkheid - veelal een uitspraak betekent over het beleid van de EG (16).
19. Uit de bewoordingen van art. 240 EG alsmede van art. 178 EG blijkt dat daarmee de civielrechtelijke aansprakelijkheid is geregeld. Dit wordt bevestigd in de Memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van het VEG:
'Zoals reeds hierboven werd vermeld, heeft de Gemeenschap rechts- en handelingsbevoegdheid naar intern recht der deelnemende Staten. Zij neemt deel aan het rechtsverkeer in de deelnemende Staten en kan uit dien hoofde ook aansprakelijk worden gesteld voor haar gedragingen.
Voor de regeling van de aansprakelijkheid ex contractu van de Gemeenschap verwijst het eerste lid van artikel 215 naar het op de overeenkomst toepasselijke recht. Welk nationaal recht dit is, wordt door de regels van het internationaal privaatrecht bepaald. Ten aanzien van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap bevat artikel 215, tweede lid, een verwijzing naar de aan de interne rechtstelsels der deelnemen Staten gemeenschappelijke beginselen. Blijkens artikel 178 is het Gerechtshof der Gemeenschap bij uitsluiting bevoegd in dezen over de aansprakelijkheid der Gemeenschap te oordelen; aan het Gerechtshof is dus de taak toebedeeld de gemeenschappelijke regels van aansprakelijkheid te ontwikkelen.'(17)
20. Het lijkt mij duidelijk dat het hier uitsluitend gaat over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Gemeenschap en dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de Gemeenschap ten aanzien van strafrechtelijke aansprakelijkheid geen immuniteit zou genieten. Wel kan deze regeling van de civielrechtelijke aansprakelijkheid verklaren waarom geen algehele immuniteit aan Euratom is toegekend in het Euratomverdrag en het Protocol en de regeling op dit punt afwijkt van het VN-Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisatie (1947). Daarbij is vermoedelijk de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de EG over het hoofd gezien. Dat daarvoor weinig aandacht bestond, valt te verklaren uit het feit dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van samenwerkingsverbanden c.q. rechtspersonen in de meeste verdragsluitende staten ofwel non-existent ofwel in het algemeen nauwelijks ontwikkelt was en in het bijzonder niet ten aanzien van de staat en internationale organisaties. Engeland, waar dit anders lag, was geen partij.
Rechtspraak
21. Aan het Hof van Justitie voor de Europese Gemeenschappen is de vraag of Euratom als zodanig immuniteit geniet tot nu toe niet voorgelegd. Wel heeft het Hof zich, in zaken die betrekking hebben op ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschap, uitgesproken over de strekking van de in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de EG aan de Gemeenschap toegekende voorrechten en immuniteiten. Met die voorrechten en immuniteiten wordt, aldus het HvJ EG, beoogd dat de Gemeenschap en haar ambtenaren hun officiële werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid overeenkomstig hun taak kunnen uitoefenen.
22. In de zaak Sayag tegen Leduc, die betrekking had op een verkeersovertreding begaan door de voor Euratom werkzame ambtenaar Sayag, overwoog het HvJ EG:
'dat met de hierboven geciteerde bepalingen, waar zij [...] de rechterlijke bevoegdheid der Lid-Staten uitsluiten, wordt beoogd de officiële werkzaamheden van de Gemeenschap en haar ambtenaren aan de criteria van het interne recht der Lid-Staten te onttrekken, opdat zij in volledige onafhankelijkheid overeenkomstig de taak van de Gemeenschap kunnen worden uitgeoefend'.(18)
23. In deze overwegingen geeft het Hof mijns inziens duidelijk aan dat de bepalingen over immuniteiten niet alleen betrekking hebben op de genoemde personen en op de bevoegdheden tot het instellen van onderzoek bij de Gemeenschap en haar organen, maar ook op de immuniteit van de Gemeenschap zelf in relatie tot haar officiële werkzaamheden. Die uitleg ligt, afgezien van de bewoordingen van art. 76 VEG (en de daarmee overeenstemmende artikelen uit de latere verdragen) en de aanhef van het Protocol, ook daarom voor de hand, omdat een regeling waarbij de ambtenaar die de werkzaamheden uitvoert immuniteit krijgt en aan -kort gezegd - de gebouwen immuniteit wordt verleend, maar de instelling zelf geen immuniteit wordt toegekend tegen strafrechtelijke aansprakelijkheid innerlijk niet consistent zou zijn. Beide in art. 1 en 12 Protocol omschreven immuniteiten passen immers niet in een regeling die de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Gemeenschap zelf onverlet zou laten.
24. Deze uitleg van de regeling van de immuniteit van de Gemeenschap past ook bij de rechtspraak van de Hoge Raad, die heeft aangenomen dat een internationale organisatie krachtens internationaal gewoonterecht immuniteit toekomt. In de zaak van Spaans tegen het Iran-United States Claims Tribunal overwoog hij dat:
'volgens huidig ongeschreven volkenrecht een internationale organisatie in beginsel niet is onderworpen aan de rechtsmacht van de rechter van de gastheerstaat ter zake van alle geschillen welke onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan die organisatie opgedragen taken'.(19)
25. Destijds was geen overeenkomst gesloten waarin de voorrechten en immuniteiten welke het Tribunaal in Nederland geniet waren vastgelegd. (20) Wel had de Nederlandse regering eerder verklaard dat zij ervan uitgaat dat het Tribunaal hier te lande gerechtigd is tot 'de ten aanzien van volkenrechtelijke organisaties gebruikelijke immuniteit van rechtsmacht nodig voor de volvoering van de taken waartoe de organisatie is opgericht'.(21) Ook de Rechtbank Maastricht heeft, in een ontslagzaak tussen Eckhardt en Eurocontrol, aangenomen dat Eurocontrol krachtens internationaal gewoonterecht immuniteit toekomt, hoewel het betreffende verdrag daarin niet voorziet.(22)
26. Het Zwitserse Bundesgericht erkent eveneens de immuniteit van internationale organisaties. In zijn arrest van 21 december 1992 stelt hij dat internationale organisaties een absolute en volledige immuniteit genieten: 'Les organisations internationales bénéficient d'une immunité absolue et complète, ne comportant aucune restriction'.(23) Daarmee overstijgt de overweging het besliste geval. Dit had betrekking op de Organisation Européenne pour la Recherche Nucléaire (CERN). In de betreffende overeenkomst tussen CERN en Zwitserland was bepaald dat CERN de gebruikelijke immuniteiten en voorrechten geniet: 'jouit des immunités et privilèges habituellement reconnus aux organisations internationales dans la mesure nécessaire à l'accomplissement de leurs fonctions.'(24) Internationale organisaties genieten, met andere woorden, gewoonlijk een absolute en volledige immuniteit.
27. Dit wordt bevestigd in een thans bij het Zwitserse parlement aanhangig wetsvoorstel inzake door Zwitserland als gaststaat te verlenen voorrechten en immuniteiten. Dit Gaststaatgesetz zal voorzien in een raamwerk waarbij immuniteiten aan internationale organisaties kunnen worden toegekend 'von der Gerichtsbarkeit und der Vollstreckung'. Die heeft blijkens de toelichting ook betrekking op immuniteit van strafvervolging:
'Auch die Immunität von der straf-, zivil- und verwaltungsrechtlichen Gerichtsbarkeit und Vollstreckung soll den Gaststaat daran hindern, auf institutionelle Begünstigte oder bei ihnen in offizieller Eigenschaft tätige Personen Druck auszuüben, indem sie diese gerichtlich belangen und damit ihre Fähigkeit zur Ausübung ihres Mandats einschränken.'(25)
Functionele immuniteit
28. Uit deze beslissingen en de daarvoor gegeven motivering alsmede het Zwitserse wetsvoorstel kan worden afgeleid dat in de rechtspraak functionele immuniteit voor internationale organisaties het overwegende uitgangspunt is.(26) Nu noch uit de tekst van art.191 Euratomverdrag en het Protocol, noch uit de parlementaire stukken ten aanzien van de goedkeuringswetten VEG en Euratomverdrag blijkt dat het doel van de regeling was ten aanzien van de immuniteit van de Gemeenschap andere uitzonderingen dan die ten aanzien van de contractuele aansprakelijkheid te maken, kan ervan worden uitgegaan dat ten aanzien van de strafrechtelijke aansprakelijkheid de Gemeenschap de voor internationale organisaties gebruikelijk immuniteit geniet.
29. Voorts wijs ik nog op een uitspraak van het EHRM [GC] in de zaak Waite en Kennedy t. Duitsland. Daarin wees het EHRM op het belang van immuniteiten voor internationale organisaties.
'[T]he court points out that the attribution of privileges and immunities to international organisations is an essential means of ensuring the proper functioning of such organisations free from unilateral interference by individual governments.
The immunity from jurisdiction commonly accorded by States to international organisations under the organisations' constituent instruments or supplementary agreements is a long-standing practice established in the interest of the good working of these organisations.'(27)
30. Volledigheidshalve vermeld ik dat ook in de literatuur in het algemeen wordt aangenomen dat een internationale organisatie zoals Gemeenschap immuniteit toekomt voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar functie.(28) De ratio van de functionele immuniteit is de noodzaak voor een internationale organisatie c.q. de Gemeenschap om die functie onafhankelijk uit te kunnen oefenen. Zij zou daarbij met name niet beïnvloed moeten kunnen worden door de staat waar de organisatie is gevestigd. Het zou de vertrouwensband met de deelnemende staten schaden indien één van de lidstaten (de vestigingsstaat) het functioneren van de organisatie zou kunnen beïnvloeden.(29)
31. Met het Amsterdamse Hof ben ik van mening dat Euratom functionele immuniteit geniet, dat wil mijns inziens zeggen dat Euratom immuniteit geniet voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn begaan in het kader van haar officiële werkzaamheden, zoals het Hof van Justitie de immuniteit omschrijft in Sayag t. Leduc.
32. Het Euratomverdrag zet de taak van Euratom als volgt uiteen. De Gemeenschap heeft tot taak, aldus art. 1 lid 2, 'door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de Lid-Staten en de ontwikkeling van de betrekkingen met andere landen'. In art. 2 wordt nader aangegeven wat de Gemeenschap voor de vervulling van haar taak moet doen. Daaronder valt onder meer 'het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de verspreiding van technische kennis'.(30) Daartoe is overeenkomstig art. 8 een Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie opgericht. Dit Centrum draagt onder meer zorg voor de uitvoering van de onderzoekprogramma's, zo bepaalt art. 8 lid 2. Ter vervulling van haar taak zijn Euratom voorrechten en immuniteiten toegekend. De vraag is of de feiten ten aanzien waarvan de voortzetting van de vervolging is bevolen, dienen ter vervulling van de taak van Euratom.
33. Het oordeel van het Hof komt er kort en zakelijk samengevat op neer dat Euratom geen immuniteit toekomt,omdat zij haar functie ook had kunnen uitoefenen zónder zich aan de betreffende feiten schuldig te maken en omdat niet valt in te zien dat Euratom in de taakuitoefening zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van wetten en regels door het Centrum. Dat is een te beperkt criterium. Zoals hiervoor onder verwijzing naar enkele schrijvers uiteen is gezet, heeft de functionele immuniteit ten doel te voorkomen dat de vestigingsstaat het functioneren van de organisatie kan beïnvloeden. Deze moet haar taak onafhankelijk kunnen uitoefenen. Indien de vestigingsstaat vermoedt dat in het kader van de officiële werkzaamheden van de organisatie strafbare feiten zijn begaan, kan zij in contact treden met de organisatie, die geheel of gedeeltelijk afstand kan doen van de haar toekomende immuniteiten. Zij kan niet tot vervolging overgaan omdat naar haar oordeel die strafbare feiten onnodig zijn begaan. De immuniteit heeft juist ten doel te voorkomen dat de vestigingsstaat dat oordeel aan zich zou trekken, omdat daarmee de staat van vestiging de werkwijze van de internationale organisatie zou kunnen beïnvloeden.
34. Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging onder de functionele immuniteit valt, moet als criterium worden aangelegd of de gedraging werd verricht 'ter behartiging van' of 'ter vervulling van' die functie. Deze criteria zijn in de rechtspraak in Nederland destijds aan de orde geweest in de voor Pikmeer 2 gewezen arresten inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid van gemeenten en andere openbare lichamen. Daarin is aangenomen dat het vellen van een houtopstand geschiedde ter behartiging van een bij of krachtens de wet aan de Streekgewest Oostelijk Zuid-Limburg in het bijzonder opgedragen overheidstaak.(31) Eveneens werd aangenomen dat de gemeente Boarnsterhim bij het storten van verontreinigde baggerspecie optrad ter vervulling van een in de wet opgedragen bestuurstaak.(32)Of die taak op de juiste wijze werd vervuld kwam daarbij niet aan de orde.
Middel van cassatie
35. Daarmee kom ik tot het volgende middel van cassatie:
Het Hof heeft in zijn hierboven weergegeven beschikking het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen verzuimd door te oordelen dat aan Euratom geen immuniteit van strafvervolging toekomt op grond van art. 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. De overweging dat de door het Centrum begane overtredingen nimmer kunnen vallen onder de functievervulling van Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen en dat niet kan worden gesteld dat de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum, geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting, althans is deze zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het betreft hier immers overtredingen van voorschriften van de aan Euratom afgegeven milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet en derhalve activiteiten die in het kader van de vervulling van de taken van Euratom zijn begaan, waarbij het voor het al dan niet toekennen van immuniteit niet van belang is of de betreffende overtredingen al dan niet hadden kunnen worden vermeden zonder de taakuitoefening te belemmeren of te bemoeilijken.
36. Ik heb mij nog de vraag gesteld of de Hoge Raad alvorens te beslissen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie zou moeten stellen. Ik meen dat die vraag ontkennend kan worden beantwoord. Gelet op de tekst van artikel 191 Euratomverdrag en de tekst van het Protocol, en gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie over immuniteiten, zoals ik deze hierboven heb weergegeven, kan er geen redelijke twijfel over bestaan dat aan Euratom immuniteit toekomt ten aanzien van haar officiële werkzaamheden. Evenmin kan naar mijn mening worden betwijfeld dat de in het beklag bedoelde feiten zijn begaan binnen het kader van die officiële werkzaamheden. Ik kom dan ook tot de conclusie dat kan worden afgezien van het stellen van prejudiciële vragen.
37. Op grond van het vorenstaande vorder ik dat de Hoge Raad het bestreden arrest van het Hof te Amsterdam in het belang der wet zal vernietigen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 NTER 2006/7, p. 160 m.nt. M.I. Veldt-Foglia.
2 HR 18 oktober 1994, NJ 1995, 118.
3 HR 25 juni 1996, NJ 1996, 714.
4 Vgl. HR 18 september 2001, NJ 2002, 559 inzake D.D. Bouterse.
5 Art. 8 onder I.14 Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten, Amsterdam 2 oktober 1997, Trb. 1998, 11; i.w.tr. op 1 mei 1999, Trb. 2002, 153, p. 7.
6 Voluit: Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) betreffende de vestiging te Petten van een inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek op het gebied van de kernenergie, Brussel 25 juli 1961, Trb. 1961, 142; i.w.tr. op 30 oktober 1962, Trb. 1963, 13.
7 Kamerstukken II 1961/62, 6593, nr. 3, p. 3 r.k.
8 Kamerstukken II 1961/62, 6593, nr. 7, p. 2 l.k.
9 Convention on the Privileges and Immunities of the Specialized Agencies, Algemene Vergadering Verenigde Naties Resolutie 179(II) van 21 november 1947, Stb. J [1949] 67.
10 Kamerstukken II 1950/51, 2228, nr. 3, p. 45. In die zin ook de door de Duitse regering gegeven toelichting bij de goedkeuringswet Bundesrat Drucksache 146/57 Begründung (ongenummerd): 'Die Bestimmungen der beiden übereinstimmenden Protokolle entsprechen im wesentlichen den üblichen Regelungen von Vorrechten und Immunitäten internationaler Organisationen.
11 De Internationale Organisatie voor Atoomenergie is eveneens als zodanig uitdrukkelijk van rechtsvervolging vrijgesteld: 'The Agency, its property and assets, wherever located and by whomsoever held, shall enjoy immunity from every form of legal process except in so far as in any particular case it has expressly waived its immunity. It is, however understood that no waiver of immunity shall extend to any measure of execution.', Article III, section 3 Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, Wenen 1 juli 1959, Trb. 1965.
12 Trb. 1957, 91; Trb. 1957, 249.
13 Von der Groeben/Schwarze, Kommentar zum Vertrag über die Europäische Union und zur Gründung der Europäischen Gemeinschaft, Art. 240 Rndnr. 8 (Gaitanides).
14 Streinz/Ehricke, EUV/EGV, Art. 240 EGV Rndnr. 1.
15 Société générale d'entreprise électro-mécaniques (SGEEM) en R. Etroy tegen Europese Investeringsbank, HvJ EG 2 december 1992, C-370/89, Jur. 1992-10, I-6233.
16 A.S. Muller, International Organizations and their Host States, diss. Leiden, 1995, p. 157.
17 Kamerstukken II 1956/57, 4725, nr. 3, p. 40 r.k.
18 Sayag t. Leduc, HvJ EG 11 juli 1968, nr. 5/68, VR 1971, nr. 14, p. 37. Zie inzake art. 1 Protocol ook HvJ EG rov. 9.NV Generale Bank t. Commissie EG, HvJ EG 11 april 1989, Jur. 1989, p. 858 'de werking en onafhankelijkheid van de Gemeenschap hinderen'; Cotecna Inspection SA t. Commissie EG, HvJ EG 29 mei 2001, Jur. P. I-4221 'artikel 1 [...] dient te voorkomen, dat de werking en de onafhankelijkheid van de Gemeenschappen worden geschaad'; Zwartveld, HvJ EG 13 juli 1990, NJ 1990, 725 'de door het Protocol aan de EG toegekende voorrechten en immuniteiten [hebben] enkel een functioneel karakter, in zoverre zij bedoeld zijn om te voorkomen dat de Gemeenschappen in hun werking en onafhankelijkheid worden belemmerd'.
19 HR 20 december 1985, NJ 1986, 438 rov. 3.3.4. Vgl. P.A. Nollkaemper, Kern van het publiekrecht, Den Haag: Boom 2005, p. 228 nr. 375 waar hij opmerkt dat deze uitspraak weinig navolging heeft gevonden en dat in het algemeen wordt aangenomen dat immuniteit alleen geldt op basis van een door staten bij verdrag aanvaarde rechtsplicht. De Europese Commissie verklaarde het beroep van Spaans niet-ontvankelijk: Spaans t. Nederland [dec.], nr. 12516/86, D&R 58, p. 119 (12 december 1988).
20 Op 24 september 1990 is de overeenkomst in werking getreden zoals vervat in de Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de President van het 'Iran-United States Claims Tribunal' inzake het toekennen van voorrechten en immuniteiten aan het Tribunaal, Den Haag 6 en 24 september 1990, Trb. 1990, 150.
21 HR 20 december 1985, NJ 1986, 438 onder verwijzing naar Aanhangsel Handelingen II 1982/83, p. 283/84.
22 Rechtbank Maastricht 12 januari 1984, NIPR 1985, nr. 275: 'Vooreerst stelt de Rechtbank vast, dat in het Verdrag zelf geen uitdrukkelijke immuniteit van rechtspraak is gegeven. Doch nu daarbij is gesticht een internationaal publiekrechtelijke rechtspersoon, aan wie in het belang van de veiligheid der luchtvaart boven de gebieden der lidstaten, door die staten een beperkte soevereiniteit wordt overgedragen, vloeit daaruit op grond van het internationaal gewoonterecht voort, dat haar immuniteit van rechtspraak toekomt, in zoverre deze voor het uitoefenen van haar publiekrechtelijke dienst noodzakelijk is'; NYIL XVI (1985), p. 464-471.
23 Bundesgericht 21 december 1992, BGE 118 Ib 562, p. 564-565. Bevestigd door Bundesgericht 2 juli 2004, BGE 130 I 312, p. 321-323.
24 Art. 2 Accord entre le Conseil Fédéral Suisse et l'Organisation Européenne pour la Recherche Nucléaire pour déterminer le statut juridique de cette Organisation en Suisse, Recueil Systématique 0.192.122.42.
25 Art. 2 lid 1 onder a in verband met art. 3 lid 1 onder b GStG, Bundesblatt 2006 71, 72; Entwurf zu einem Bundesgesetz über die von der Schweiz als Gaststaat gewährten Vorrechte, Immunitäten und Erleichterungen sowie financiellen Beträge (Gaststaatgesetz, GStG), Bundesblatt 2006, 8017, 8045.
26 Uitdrukkelijk anders evenwel Hof van Cassatie 12 maart 2001, nr. S.99.0103.F, p. 11 'Overwegende dat er geen algemeen beginsel van het internationaal publiek recht [...] bestaat dat de immuniteit van rechtsmacht vastlegt van de internationale organisaties ten aanzien van de Staten die hen hebben opgericht of erkend'.
27 Waite en Kennedy t. Duitsland [GC], nr. 26083/94, § 63, ECHR 1999-I.
28 A.S. Muller, International Organizations and their Host States, diss. Leiden, z.p., 1995, p. 151; Ch. Dominicé, L'immunité de jurisdiction et d'execution des organizations internationales, RdC 1984-IV, p. 145-238 op p. 220; H.G. Schermers & N.M. Blokker, International Institutional Law, Boston-Leiden: Martinus Nijhoff 2003, nr. 1608 en 1611. I. Seidl-Hohenvelders & G. Loibl, Das Recht der Internationalen Organisationen einschließlich der Supranationalen Gemeinschaften, Keulen-Berlijn-Bonn-München: Carl Heymanns 1996, Rn. 1907 stellen 'Internationale Organisationen genießen dagegen für alle ihre Handlungen Immunität', maar uit hun betoog blijkt dat het in feite ook bij hen om functionele immuniteit gaat.
29 Seidl-Hohenveldern/Loibl, Rn 1901.
30 Art. 2 aanhef en onder a) Euratomverdrag.
31 HR 9 juni 1992, NJ 1992, 794 rov. 5.2.
32 HR 23 april 19996, NJ 1996, 513 rov. 6.4.
Uitspraak 13‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Cassatie in belang der wet. Euratom. Functionele immuniteit. Het hof heeft n.a.v. een beklagprocedure ex art. 12 Sv de OvJ bevolen de vervolging van Euratom voort te zetten, betrekking hebbende op overtredingen van een of meer van de vergunningsvoorwaarden en van andere milieudelicten. Het hof heeft in zijn beschikking een te nauwe maatstaf aangelegd. Het gaat erom of de desbetreffende gedragingen onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan Euratom opgedragen taken en niet, zoals het hof klaarblijkelijk als maatstaf heeft genomen, of Euratom haar taken ook kan uitoefenen zonder strafbare feiten te begaan. HR vernietigt in het belang der wet de bestreden beschikking.
13 november 2007
Strafkamer
Nr. S 01984/07 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 2005, nr. R2004/337/12Sv, op een beklag als bedoeld in art. 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND, gevestigd te Amsterdam.
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft bevolen dat de Officier van Justitie bij de Rechtbank te Alkmaar de vervolging van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), gevestigd te Petten, gemeente Zijpe, zal voortzetten ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
2. Het cassatieberoep
2.1. De voordracht en vordering tot cassatie in het belang der wet van de Procureur-Generaal Fokkens strekken ertoe dat de Hoge Raad de bestreden beschikking in het belang der wet zal vernietigen. De voordracht en vordering zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. Bij de Hoge Raad zijn schriftelijke commentaren op de voordracht en vordering ingekomen van de raadsman van Greenpeace, mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat te Amsterdam, alsmede van de raadsman van Euratom, mr. A.J.P. Tillema, advocaat te Amsterdam.
3. Feiten en procesgang
3.1. Euratom drijft te Petten onder de naam Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie (hierna: GCO of het Centrum) een inrichting in het kader waarvan haar vergunningen zijn verleend op grond van (thans) de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Het Centrum is opgericht op de voet van art. 8 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van 25 maart 1957, Trb. 1957, 75 en 92 (hierna: het Euratomverdrag).
Wegens verdenking van - kort gezegd - overtreding van één of meer van de vergunningsvoorwaarden en van andere milieudelicten is Euratom gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Economische strafkamer van de Rechtbank te Alkmaar van 25 maart 2004. Nadat de dagvaarding was ingetrokken, heeft de Officier van Justitie bij kennisgeving van 21 juli 2005 medegedeeld Euratom niet (verder) te vervolgen omdat hij naar zijn oordeel geen vervolgingsrecht (meer) heeft. Vervolgens heeft het Gerechtshof te Amsterdam, na een door Greenpeace op de voet van art. 12 Sv ingediend beklag, de Officier van Justitie bevolen de vervolging van Euratom voort te zetten ter zake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
3.2. De feiten waarop het beklag betrekking heeft, staan omschreven in de tenlastelegging die aan dit arrest is gehecht.
4. Wettelijk kader
(i) Het Euratomverdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
- Art. 1:
"De Gemeenschap heeft tot taak, door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de Lid-Staten en de ontwikkeling van de betrekkingen met andere landen."
- Art. 2:
"Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeenschap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:
a) het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de verspreiding van technische kennis,
(...)."
- Art. 8, eerste lid:
"Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité richt de Commissie een Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie op. Het Centrum draagt zorg voor de uitvoering van de onderzoekprogramma's en van de overige taken, welke de Commissie aan het Centrum toevertrouwt."
- Art. 191:
"De Gemeenschap geniet, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten welke nodig zijn ter vervulling van haar taak."
(ii) Het in voormeld art. 191 Euratomverdrag bedoelde Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese
Gemeenschappen (hierna: het Protocol) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
- Art. 1:
"De gebouwen en terreinen van de Gemeenschappen zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Gemeenschappen kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard."
- Art. 12:
"De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:
a) vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Gemeenschappen, en voorts op de bevoegdheid van het Hof om uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschappen en hun ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd."
5. Beschikking van het Hof
De beschikking van het Hof houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"6.3 Het GCO is een door de toenmalige Commissie van Euratom krachtens artikel 8, lid 1, van het Euratomverdrag opgericht onderzoekscentrum op het gebied van de kernenergie. Met het oog op de vestiging van een inrichting van het GCO in Petten (hierna: het Centrum) is tussen de Nederlandse Staat en Euratom op 25 juli 1961 de zogeheten Zetelovereenkomst gesloten. Op grond van artikel 16 van de Zetelovereenkomst dient de wijze van handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Gelet op het bepaalde in de aanhef van Bijlage III zijn het Centrum, zijn werkzaamheden en het daarvoor in aanmerking komende personeel onderworpen aan de bepalingen van het Verdrag en het Protocol, alsook aan de toepassingsbepalingen zoals vastgelegd in de Notawisseling.
6.4 Het Verdrag houdt in (artikel 28 Fusieverdrag, overeenkomstig het tevoren geldende artikel 191 Euratomverdrag) dat de Europese gemeenschappen - en derhalve in casu Euratom - overeenkomstig de bepalingen van het Protocol op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak. Deze laatste zinsnede houdt een relevante beperking in van de immuniteit, nu het moet gaan om zogenaamde functionele immuniteit. Daar waar het activiteiten betreft die passen in de functievervulling van Euratom, kan op die immuniteit een beroep worden gedaan. Bij de activiteiten waarop het beklag betrekking heeft, gaat het - indien bewijsbaar - om veelvuldige en geenszins onbetekenende overtredingen van wetten en regels door het Centrum, zijnde een inrichting van het onder Euratom ressorterende GCO. Het Centrum kan worden beschouwd als een werkmaatschappij van Euratom, die deelneemt aan het privaatrechtelijke verkeer op gelijke voet met andere inrichtingen zoals ECN, NRC en Mallinckrodt en evenals die andere inrichtingen gehouden is de daarbij geldende regels na te leven. Het correct moeten naleven van die regels kan niet als een belemmering worden gezien, welke niet zou mogen gelden voor Euratom en wel voor die andere inrichtingen. In dit kader door het Centrum begane overtredingen kunnen nimmer vallen onder de functievervulling van Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen. Immers niet kan worden gesteld dat de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum. Toelichting waaruit iets anders zou moeten worden afgeleid ontbreekt. Omdat aan Euratom slechts functionele immuniteit toekomt kan haar belang, gelegen in het feit dat zij beducht is om zich voor een strafrechter in een gastland te moeten verantwoorden, geen toereikende grond opleveren om te oordelen dat haar immuniteit toekomt.
Aan het Verdrag kan dan ook geen strafrechtelijke immuniteit van Euratom worden ontleend.
Aan het Protocol kan strafrechtelijke immuniteit evenmin worden ontleend, nu daarin weliswaar ingevolge artikel 6 aan de instellingen van de Europese gemeenschappen diplomatieke status wordt toegekend voor communicatiedoeleinden, maar overigens op geen enkele wijze hun strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt uitgesloten.
6.5 Daarentegen is in de Zetelovereenkomst voorzien (artikel16) dat de handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Daarvan zijn in casu de artikelen 1 tot en met 5 relevant, waarin - kort samengevat - wordt bepaald dat zal worden bevorderd dat de Nederlandse wetgeving binnen het centrum zal worden nageleefd, dat de Nederlandse autoriteiten op verzoek van of in overleg met de Commissie dan wel haar gemachtigde de nodige maatregelen zullen treffen tot handhaving van de Nederlandse wet, dat de Nederlandse justitiële autoriteiten in de gelegenheid zullen worden gesteld op te treden en dat medewerking zal worden verleend aan inspecties.
6.6 Uit de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake milieubescherming in het strafrecht van 13 maart 2001 en de daarbij behorende toelichting volgt dat deze Europese instellingen strafrechtelijke sancties soms nodig achten en van oordeel zijn dat de lidstaten dienen zorg te dragen voor strafwetgeving met evenredige en afschrikkende straffen en dat strafrechtelijk onderzoek en vervolging bij de rechterlijke instanties van de lidstaten berusten.
In het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht wordt vastgelegd dat de lidstaten ruime rechtsmacht moeten vestigen om te voorkomen dat natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden vervolgd en dat de lidstaten moeten zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.
Zo al ten tijde van de totstandkoming van Verdrag en Protocol niet zou zijn gedacht aan mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen naar communautair recht en als gevolg daarvan zou zijn verzuimd uitdrukkelijk strafrechtelijke immuniteit op te nemen voor de instellingen van de Europese gemeenschappen, blijkt wel uit het voorgaande dat nadien ruimschoots aandacht is besteed aan de rechtspersoon in het strafrecht en dat de verantwoordelijkheid in dezen uitdrukkelijk is neergelegd bij de lidstaten zonder enige uitzondering voor de instellingen van de Europese Gemeenschappen.
6.7 Nu - in aanmerking genomen dat overleg met de Commissie heeft plaatsgehad als bedoeld in Bijlage III - noch uit de hiervoor besproken regels noch uit enige andere het hof bekende (geschreven of ongeschreven) rechtsregels strafrechtelijke immuniteit voor Europese instellingen kan worden afgeleid en derhalve in casu geen sprake kan zijn van in het volkenrecht erkende uitzonderingen als bedoeld in artikel 8 Wetboek van Strafrecht, is het hof van oordeel dat ten aanzien van Euratom geen strafrechtelijke immuniteit geldt."
6. Beoordeling van het middel
6.1. Het middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat Euratom geen immuniteit van jurisdictie toekomt.
6.2. Zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat Euratom op grond van art. 191 Euratomverdrag in verbinding met het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, in Nederland zogenoemde functionele immuniteit geniet. Dat wil zeggen dat aan Euratom immuniteit van jurisdictie toekomt voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn begaan in het verband van haar officiële werkzaamheden opdat die werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid overeenkomstig haar taak kunnen worden uitgeoefend (vgl. HvJEG 11 juli 1968, nr. 5/68, Verkeersrecht 1971, 14).
6.3. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat Euratom ten aanzien van de in de tenlastelegging omschreven feiten geen immuniteit toekomt, klaarblijkelijk als maatstaf aangelegd of Euratom haar taken ook had kunnen uitoefenen zonder die feiten te begaan. Het Hof heeft immers in zijn hiervoor onder 5 weergegeven rechtsoverweging 6.4 doorslaggevend geacht of "de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum".
6.4. Die maatstaf is niet juist, want te beperkt. Het gaat immers erom of de desbetreffende gedragingen onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan Euratom opgedragen taken. De aan Euratom verweten gedragingen, zoals deze zijn omschreven in de tenlastelegging, betreffen overtredingen van voorschriften van de aan het Centrum afgegeven milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet, alsmede andere overtredingen van de milieuwetgeving. Deze gedragingen kunnen bezwaarlijk anders worden gezien dan als gedragingen die onmiddellijk verband houden met de aan Euratom opgedragen taken. Daartoe strekt de functionele immuniteit zich dan ook uit.
6.5. Het middel is terecht voorgesteld.
7. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt in het belang der wet de bestreden beschikking.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 november 2007.