HR, 06-11-2007, nr. 02642/06
ECLI:NL:HR:2007:BB4949
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-11-2007
- Zaaknummer
02642/06
- LJN
BB4949
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB4949, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB4949
ECLI:NL:HR:2007:BB4949, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB4949
- Vindplaatsen
Conclusie 06‑11‑2007
Inhoudsindicatie
De in art. 413.1 eerste volzin Sv voorgeschreven termijn van 10 dgn is niet in acht genomen. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van die termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van verdachte en blijkens het p-v van de terechtzitting in hoger beroep verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ttz. o.g.v. art. 413.1 Sv jo. art. 265.3 Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ttz. echter voortgezet nadat verstek was verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert (vgl. HR LJN AD7800).
Nr. 02642/06
Mr. Vellinga
Zitting: 11 september 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 26 juli 2006 wegens 'diefstal door twee of meer verenigde personen' veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het derde middel klaagt dat het Hof in eerste instantie heeft volstaan met het opmaken van een aantekening mondeling arrest overeenkomstig het bepaalde in art. 426 Sv hoewel zich in casu het geval voordoet van art. 425, lid 3 onder d Sv en dus ingevolge het eerste lid van art. 426 Sv niet had mogen worden volstaan met een aantekening als bedoeld in laatstgenoemde bepaling.
4. Aan de schriftuur is gehecht een overeenkomstig het bepaalde in art. 426 lid 1 Sv opgemaakte 'Aantekening mondeling arrest' dat naast enkele administratieve gegevens en de personalia van de verdachte de datum van de uitspraak, de kwalificatie, de pleegdatum en plaats, de toepasselijke wettelijke voorschriften en het dictum vermeldt. Dit stuk is getekend door de raadsheer van de enkelvoudige kamer.
5. In het onderhavige geval kon reeds daarom niet worden volstaan met een aantekening van het vonnis als bedoeld in art. 426 Sv omdat het arrest bij verstek is gewezen, de dagvaarding niet in persoon is betekend, zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte bekend was(1), en de benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd (art. 426 lid 1 jo 425 lid 4 onder d, Sv).
6. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof waarin een aantekening van het mondeling arrest is opgenomen.
7. Dit arrest voldoet niet aan de eisen die Boek II, Titel VI, vierde afdeling van het Wetboek van Strafvordering op straffe van nietigheid stelt aan een rechterlijke uitspraak en die op grond van art. 415 Sv ook voor de uitspraak in hoger beroep gelden, ook niet wanneer in aanmerking wordt genomen dat art. 425 lid 4 onder c Sv bepaalt dat het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen. Zoals in de toelichting op het middel wordt opgemerkt is in dit arrest immers verzuimd de keuze voor de opgelegde vrijheidsstraf te motiveren (art. 359 lid 6 Sv jo. art. 2 sub h Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep, Besluit van 2 oktober 1996, Stb. 197(2)).
8. Het voorgaande betekent dat ik niet toekom aan de vraag of het gesignaleerde ongeoorloofde opmaken van een aantekening mondeling arrest als bedoeld in art. 426 lid 1 Sv kan worden geheeld door aantekening van het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting overeenkomstig het bepaalde in art. 425, leden 3 en 4 Sv.(3) In het onderhavige geval kan dat immers reeds daarom niet omdat de aantekening van het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting niet aan de op straffe van nietigheid voorgeschreven wettelijke eisen voldoet en dus nietig is. Anders gezegd, of nu wordt uitgegaan van de aantekening mondeling arrest als bedoeld in art. 426 lid 1 Sv of van de aantekening van het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting, het arrest is hoe dan ook nietig.
9. Het middel slaagt.
10. Nu het derde middel slaagt, kan bespreking van de overige middelen achterwege blijven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De verdachte heeft op 16 augustus 2006 beroep in cassatie laten instellen tegen het arrest van 26 juli 2006, dus meer dan veertien dagen na de uitspraak. Dat wijst er niet op dat hij van de dag van de terechtzitting op de hoogte was.
2 Vgl. Kamerstukken II, 2000-2001, 22 878, nr. 3, p. 29 voor toepasselijkheid van deze regeling op de berechting door de enkelvoudige kamer in hoger beroep, die ten tijde van de totstandkoming van de Regeling beperkt was tot berechting in hoger beroep van - kort gezegd - een aantal gevallen van rijden onder invloed c.a.
3 Zie daarover mijn ambtgenoot Machielse in zijn conclusie bij HR 30 januari 2007, LJN AZ0262, NJ 2007, 97.
Uitspraak 06‑11‑2007
Inhoudsindicatie
De in art. 413.1 eerste volzin Sv voorgeschreven termijn van 10 dgn is niet in acht genomen. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van die termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van verdachte en blijkens het p-v van de terechtzitting in hoger beroep verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ttz. o.g.v. art. 413.1 Sv jo. art. 265.3 Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ttz. echter voortgezet nadat verstek was verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert (vgl. HR LJN AD7800).
6 november 2007
Strafkamer
nr. 02642/06
SG/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 juli 2006, nummer 23/000012-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 5 december 2005 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft geschorst.
3.2. Aan het dubbel van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2006 is gehecht een akte van uitreiking. Die akte houdt in dat op 4 juli 2006 is getracht die dagvaarding uit te reiken op het adres [a-straat 1] in [plaats A], dat aldaar niemand werd aangetroffen en dat die dagvaarding na terugzending aan de afzender op 18 juli 2006 is uitgereikt ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam, waarna een afschrift is verzonden aan eerdergenoemd adres.
3.3. Daaruit volgt dat de in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht is genomen. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van die termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep de verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413, eerste lid, Sv in verbinding met art. 265, derde lid, Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek was verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert (vgl. HR 12 februari 2002, LJN AD7800, NJ 2002, 286).
3.4. De klacht is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 6 november 2007.