HR, 06-11-2007, nr. 02152/06 E
ECLI:NL:HR:2007:BB4838
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-11-2007
- Zaaknummer
02152/06 E
- LJN
BB4838
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB4838, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB4838
ECLI:NL:HR:2007:BB4838, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB4838
- Vindplaatsen
Conclusie 06‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 82.1 Wet toezicht kredietwezen 1992 en bedrieglijke bankbreuk begaan door rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. HR: 81 RO.
Nr. 02152/06
Mr. Vellinga
Zitting: 11 september 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. 'opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging' en 2. 'bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging' veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te motiveren waarom het voorbij is gegaan aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dan wel dat de bewezenverklaring ter zake van feit 1 onvoldoende met redenen is omkleed dan wel dat de motivering van de straf niet aan de eisen van de wet voldoet.
4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"[A] B.V. omstreeks de periode van 28 januari 1997 tot en met 3 mei 2000 te Dordrecht opzettelijk bedrijfsmatig na te noemen al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het hierna te noemen publiek heeft aangetrokken en ter beschikking heeft gekregen en ter beschikking heeft gehad:
publiek: gelden:
[benadeelde partij 1] enige geldenen
[benadeelde partij 2] enige geldenen
[benadeelde partij 3] enige gelden,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan vorenstaande verboden gedraging;"
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 januari 2004 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Ik ben in 1997, na mijn veroordeling wegens het aantrekken van gelden, doorgegaan met dit werk. De B.V. (het hof begrijpt: [A] B.V.) trok telkens opzettelijk bedrijfsmatig geld aan en kreeg dit ter beschikking; dit geld was opvorderbaar.
[Benadeelde partij 1] heeft geld ingelegd. Ik heb hem uitbetaald, waarna hij nog meer geld heeft ingelegd. Dat laatste bedrag heeft hij niet meer teruggekregen. Het kan zo zijn dat de [benadeelde partij 1 en 2] en [benadeelde partij 3] bedragen hebben ingelegd. Het geld droegen de inleggers aan mij af, dan kregen ze een bevestigingsbrief. Ik was degene die zei hoe het moest; ik had de leiding.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2005 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Mensen stapten vrijwillig bij mij binnen en legden geld in. Ze gaven dit geld aan mij of mijn personeel. Dit was personeel van [A] B.V. De mensen gaven dus formeel geld aan de B.V. Het is ook de B.V. die het geld heeft belegd en telefonisch contact met de mensen heeft onderhouden. Wanneer mensen geld inlegden, ontvingen zij binnen veertien dagen een bevestiging van de B.V. van hun belegging.
(...)
5. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, regio Zuid-West, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 9 september 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere opsporingsambtenaar (als bijlage GE07.02 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 9 september 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik ben bij [A] B.V. in dienst geweest vanaf 1996. U vraagt mij wie de leiding had bij [A] B.V. Dat is [verdachte]. Ik kreeg mijn opdrachten van [verdachte].
6. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 9 september 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], (als bijlage AB01.01 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 2 augustus 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]:
[benadeelde partij 1]: Ik heb in 1997 21.900 gulden belegd bij [verdachte]. Op de papieren van [verdachte] stond [A] B.V.
[benadeelde partij 2]: In 1997 heb ik in totaal 12.300 gulden belegd bij [verdachte]. Uit de kwitantie die ik u overhandig, blijkt dat ik op 23 juni 1997 5000 gulden heb ingelegd. Ik heb nog een zelfde kwitantie, maar dan gedateerd 14 juli 1997.
7. Een geschrift, zijnde een contractoverzicht van de door [benadeelde partij 1] bij [A] B.V. afgesloten contracten in het 'Australische systeem'. Dit geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven:
[benadeelde partij 1]
Contractoverzicht Australië
Datum Aantal Status
15-08-9710 Eruit gekomen op 19-12-1997
19-12-9715 Lopende contracten
19-12-97 9 Lopende contracten
8. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 13 augustus 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], (als bijlage AB02.01 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 13 augustus 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van [benadeelde partij 3]:
Ik denk dat ik omstreeks september 1997 bij [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats A] ben geweest. Je kon in een Nederlands, Duits en Amerikaans beleggingssysteem geld inleggen. Het Nederlandse systeem was het meest rendabel, zo werd verteld door [verdachte]. Het systeem heet [B] en [verdachte] deed alles onder zijn B.V., [A] B.V. Je kon per contract 230 gulden inleggen waarop je een verdrievoudigd bedrag terugkreeg. In september 1997 heb ik NLG 690, (drie contracten) aangekocht bij [verdachte]. Bijna een jaar later, op 15 juli 1998 heb ik opnieuw geld ingelegd. Dit keer NLG 9.200,- . Ik heb nooit iets uitgekeerd gekregen. Ik heb in totaal NLG 9.890,- ingelegd."
6. Bij pleidooi in hoger beroep heeft verdachtes raadsman erop gewezen dat de onderhavige strafzaak beperkt is tot de activiteiten die de verdachte heeft ontplooid in het kader van [A] B.V. en voorts uiteengezet dat de verdachte na een eerdere veroordeling de activiteiten van [A] B.V. heeft afgebouwd. Dit brengt de raadsman tot de volgende conclusies:
32. Ten aanzien van [benadeelde partij 1] moet dan ook worden vastgesteld dat hij in het Nederlandse, Engelse en Duitse systeem heeft geparticipeerd vóór de veroordeling van [verdachte] in maart 1997. Alleen zijn deelname in augustus en september 1997 aan het Australische systeem kan binnen de omlijning van de thans voorliggende dagvaarding nog als het aantrekken van gelden door [A] BV worden aangemerkt. De investering in het [...] heeft niet met [A] BV te maken.
(...)
33. (...) Binnen het bereik van de dagvaarding die nu voorligt, kan alleen de deelname van [benadeelde partij 2] aan het Australische systeem worden gezien als het aantrekken van gelden door [A] BV in de periode nadat [verdachte] in maart 1997 was veroordeeld. Dan gaat het om de aankoop van vijf contracten.
34. Dan blijft over [benadeelde partij 3]. In september 1997 heeft hij drie contracten aangekocht in het Australische systeem. Dat is dus na de veroordeling van [verdachte] in maart 1997 gebeurd. Volgens [benadeelde partij 3] heeft hij bijna een jaar later, in juli 1998, maar liefst 40 contracten gekocht in het Nederlandse systeem. Het geld daarvoor, 9.200 gulden, heeft hij aan [betrokkene 1] afgedragen. Met deze participatie is iets raars aan de hand. Het Nederlandse systeem was immers al lang gesloten in juli 1998. Daarover zijn alle deelnemers, en dus ook [benadeelde partij 3], per brief van 10 juni 1998, geïnformeerd. Van deze inleg heeft [benadeelde partij 3] geen bevestigingsbrief gekregen, hoewel in de algemene voorwaarden van [A] BV met zoveel woorden is gemeld dat die bevestigingsbrief een noodzakelijke voorwaarde voor inschrijving in een systeem is. [Benadeelde partij 3] is bovendien de enige die meer dan een jaar na sluiting van het Nederlandse systeem zou hebben ingelegd. Dat kan niet kloppen. De enige verklaring die [verdachte] kan bedenken is dat het door [benadeelde partij 3] betaalde bedrag door een ander voor eigen doeleinden is aangewend. Dat bevestigt zijn indruk dat zijn broer op eigen houtje activiteiten ondernam, waarover zij later ruzie hebben gekregen. De nadrukkelijk kenbaar gemaakte sluiting van het Nederlandse systeem en het ontbreken van een bevestigingsbrief tonen hoe dan ook aan dat het bedrag van 9.200 gulden niet door [A] BV is aangetrokken en dus niet aan deze vennootschap - en via die weg aan [verdachte] als feitelijk leidinggever - kan worden toegerekend. Ook voor [benadeelde partij 3] blijft dan slechts de bescheiden inleg in het Australische systeem over."(1)
7. Kennelijk heeft het Hof hetgeen verdachtes raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de betekenis van de verklaringen van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] voor het bewijs niet aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De raadsman laat immers onbesproken hoe zijn betoog verenigbaar is met de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] dat op de papieren stond " [A] B.V." respectievelijk dat [verdachte] alles deed onder zijn B.V., te weten [A] B.V. Daar komt nog bij dat het Hof maar ten dele is afgeweken van het standpunt van verdachtes raadsman, dat immers inhoudt dat een deel van de volgens genoemde getuigen ingelegde gelden niet aan [A] B.V. kan worden toegeschreven en heeft het Hof door als bewijsmiddel 7 de door [benadeelde partij 1] bij [A] B.V. in het Australische systeem afgesloten contracten voor het bewijs te bezigen het betoog van verdachtes raadsman juist gevolgd voor zover dat inhoudt dat het Australische systeem door [A] B.V. langer is voortgezet dan de andere beleggingssystemen.
8. Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat herbeleggen niet als aantrekken van gelden kan worden gezien wordt miskend dat pas tot herbelegging kan worden overgegaan wanneer de belegger beslist de tot uitkering gekomen gelden daarvoor te bestemmen zoals hij ook beslist over het beleggen van nog niet eerder belegde gelden en er dus geen reden is herbeleggen niet te zien als het aantrekken van gelden.
9. Gelet op de uitdrukkelijke verwijzing in de bewijsmiddelen 6, 7 en 8 naar [A] B.V. is anders dan het middel kennelijk ingang wil doen vinden de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat het aantrekken van gelden etc. heeft plaatsgevonden door [A] B.V. voldoende met redenen omkleed.
10. Ten slotte wordt in de toelichting gewezen op hetgeen verdachtes raadsman bij pleidooi in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de op te leggen straf:
"45. Strikt genomen, heeft de rechtbank terecht het in eerste aanleg gevoerde verweer over het ne bis in idem-beginsel verworpen. Maar ergens wringt het wel. Als wordt onderkend dat deze strafzaak uitsluitend gaat over datgene wat zich binnen [A] BV heeft afgespeeld, dan moet worden vastgesteld dat verreweg het meeste geld is aangetrokken in de periode vóór 25 maart 1997. Het aantrekken van gelden door [A] BV na 25 maart 1997 is beperkt gebleven tot het Australische systeem. Ten tijde van die veroordeling waren ook reeds de boekhoudkundige problemen bekend.
46. En toch heeft de officier van justitie er toen bewust niet voor gekozen de onderneming stil te leggen, hoewel toen al werd voorzien dat het systeem zichzelf zou opblazen. Dan is het wel wat wrang dat [verdachte] nu wordt aangesproken voor de relatief beperkte activiteiten die na die veroordeling nog binnen [A] BV hebben plaatsgevonden.
47. Voor [verdachte] is dat vanzelfsprekend extra wrang, gelet op de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. Waar in de eerste strafzaak werd volstaan met een geldboete, zou volgens de rechtbank nu een gevangenisstraf van drie jaren gepast zijn. Wanneer de omvang van het geld dat voor 25 maart 1997 is ingelegd wordt vergeleken met de aangetrokken gelden van na die datum, vind ik dat een onbegrijpelijk verschil. Daar komt hoe dan ook bij dat de feiten al lang geleden zouden zijn begaan.
48. Wanneer uw gerechtshof dan ook tot een veroordeling komt, verzoek ik de opgelegde straf aanmerkelijk te matigen en een werkstraf te overwegen. Volgens mij bestaat daarvoor de ruimte indien wordt onderkend dat het in deze zaak alleen gaat om [A] BV. Ik zeg het daarom tot besluit nog één keer: andere projecten, zoals het [...] en [...], vallen buiten het kader van deze tenlastelegging en mogen daarom niet tot de hoge straf leiden die de rechtbank heeft opgelegd."
11. Volgens de toelichting op het middel ligt hierin een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt besloten waarvan het Hof in de strafmotivering is afgeweken zonder tot uitdrukking te brengen waarom, dan wel betekent hetgeen aldus bij pleidooi is aangevoerd dat de motivering van de opgelegde straf onbegrijpelijk is.
12. Het Hof heeft de opgelegde gevangenisstraf als volgt gemotiveerd:
"De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, als feitelijke leidinggever van zijn bedrijf, geld van particulieren aangetrokken met de mededeling dat hij dit geld voor hen zou beleggen, waarbij er grote winsten konden worden gemaakt. Dat hij iets hiervan heeft belegd, is niet gebleken en niet aannemelijk. Aanvankelijk heeft de verdachte aan sommige beleggers gelden uitgekeerd, maar na verloop van tijd kon hij de oorspronkelijke door particulieren ingelegde gelden niet meer aan hen uitkeren, laat staan met winst. Aldoende heeft de verdachte een aantal particuliere beleggers benadeeld en heeft hij niet alleen - in sommige gevallen zeer grote - financiële schade toegebracht aan consumenten, maar heeft hij ook het vertrouwen in het kredietwezen beschadigd.
Daarenboven heeft de verdachte feitelijke leiding gegeven aan het door zijn bedrijf niet voldoen aan de verplichting om een deugdelijke administratie te voeren, waardoor na de faillietverklaring van het bedrijf de verplichtingen jegens schuldeisers op grond van de toen bestaande - ondeugdelijke - administratie niet konden worden vastgesteld. Daardoor is de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 januari 2006, al eens is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, gepleegd kort voordat feit 1 is begaan, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten voort te zetten.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
13. Aan dit onderdeel van het middel ligt de stelling ten grondslag dat het Hof de verdachte heeft afgerekend op zijn activiteiten voor de tenlastegelegde periode en/of op niet tenlastegelegde feiten. Voor die stelling is in de overwegingen van het Hof geen grondslag te vinden.
14. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
15. Het tweede middel houdt in dat het Hof niet heeft voldaan aan de in art. 359 lid 2 Sv verwoorde plicht te motiveren waarom hij is voorbijgegaan aan twee ten aanzien van het bewijs van het onder 2 bewezenverklaarde ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdachte.
16. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
[A] B.V., welke rechtspersoon bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 3 mei 2000 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 1 januari 2000 tot en met 3 mei 2000 te Dordrecht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15a van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, immers heeft zij geen deugdelijke administratie gevoerd, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging;"
17. Het middel heeft in de eerste plaats het oog op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de bruikbaarheid van de verklaringen van de curator [betrokkene 3] en diens assistent [betrokkene 4] voor het bewijs:
"37. (...) [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben zich in hun verklaringen vooral gebaseerd op de bevindingen van [C] accountants. [C] accountants had in ieder geval de beschikking over de door [betrokkene 2] aangeleverde stukken. Die stukken hadden met name betrekking op de deelnemersadministratie. [C] accountants had niet de beschikking over alle administratie die zich bij [D] ([getuige 2]) bevond. Die administratie is pas later in beslag genomen (AH012). [Getuige 2] heeft uitgelegd waarom niet alles aan de curator is gegeven: de curator zou niet hebben gevraagd om de administratie van [B] en daarom zouden de daarop betrekking hebbende stukken niet aan de curator zijn verstrekt, Op die opmerkelijke houding behoef ik niet nader in te gaan, om vast te stellen dat de bevindingen van [C] accountants, en daarmee de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4], op onvolledige informatie zijn gebaseerd.
38. Dat betekent niet dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat de administratie wel aan de vereisten voldeed. Het betekent wel dat een bewijsrechtelijke onderbouwing van het onder 2 ten laste gelegde feit niet kan worden gebaseerd op [betrokkene 3], [betrokkene 4] en het rapport van [C] accountants."
18. Het Hof heeft de ondeugdelijkheid van de administratie van [A] B.V. gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
3. Een geschrift, zijnde een een aangifte door [E] advocaten, d.d. 15 november 2001, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 3], curator (als bijlage AA01.01 gevoegd bij het hoofdproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, regio Zuid-West, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 6 december 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [betrokkene 3], curator:
Ik doe aangifte van bedrieglijke bankbreuk.
[Verdachte] heeft naar mijn mening geen deugdelijke administratie en boekhouding gevoerd in de zin van artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek. Er werd namelijk niet bijgehouden welke uitgaven werden gedaan en ten behoeve waarvan deze werden gedaan. De bedrijfskosten kunnen dan ook niet worden vastgesteld. Voorts werd niet bijgehouden welke personen of bedrijven verplichtingen hadden ten aanzien van [verdachte]. Evenmin werd bijgehouden welke verplichtingen [verdachte] had en ten aanzien van wie. Hoewel er zeer veel contant geld is omgegaan in [verdachte], is er nooit een kasboek bijgehouden. Zodoende blijkt in elk geval niet uit de administratie wat de verplichtingen van [verdachte] zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van werknemers, toeleveranciers e.d. Ook de rechten zijn niet bijgehouden, zoals wel verplicht is gesteld bij artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek.
(...)
4. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, regio Zuid-West, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 13 oktober 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere opsporingsambtenaar (als bijlage VE01.01 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 14 (het hof begrijpt: 13) oktober 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 2]:
U vraagt mij hoe het zit met het pand aan de [b-straat] te [plaats B]. Ik kan u daarover verklaren dat bij [verdachte] alles door elkaar liep. Formeel was dat het vestigingsadres van [A] B.V., maar hij had er maar twee kamertjes. Vanuit de [a-straat 1] (het hof begrijpt: te [plaats A]) opereerde [verdachte] feitelijk.
(...)
10. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Rotterdam, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 5 november 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], en een andere opsporingsambtenaar (als bijlage VE04.01 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 5 november 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Ik ben interim directeur van [D] B.V. ([D] B.V.). [D] doet vanaf medio 1997 de boekhouding voor [A] B.V. De administratie die [verdachte] had was een grote troep. Er werd nooit iets vastgelegd in de administratie van de inkomende geldstromen. Ik zag alleen kostenfacturen. Ik kon geen journaalposten maken. Ik kon nooit aangeven waar de gelden vandaan kwamen. Wij hebben de administratie die wij kregen steeds ontvangen en opgeborgen. Het enige wat wij deden was het voorbereidende coderen. Zodra [verdachte] over de brug kwam met de rest van de administratie (de inkomende geldstromen) konden wij de administratie verder boeken. Dat is nooit gebeurd. Eigenlijk werkte [verdachte] het gewoon tegen dat wij de administratie zouden gaan voeren.
11. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Rotterdam, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 23 juli 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (als bijlage GE01.01 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 23 juli 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik heb mij als stagiair bij het advocatenkantoor [E] bezig gehouden met het faillissement van [A] B.V. De administratie die door [betrokkene 2] aan de curator [betrokkene 3] gegeven is, geeft geen compleet beeld van de rechten en verplichtingen van de onderneming [A] B.V.
Er is geen verantwoording in te vinden wat er met al het inleggeld is gebeurd. Het betrof met name inschrijf-formulieren.
12. Het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Rotterdam, team Opsporing Financieel Rijswijk, dossiernummer 02-002256, d.d. 13 november 2002, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (als bijlage VE02.03 gevoegd bij het onder 3 vermelde hoofdproces-verbaal). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 13 november 2002 tegenover deze opsporings-ambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte:
Met betrekking tot de administratie van [A] B.V. realiseer ik mij nu dat deze niet de schoonheidsprijs verdient. Ik heb een probleem met lezen en schrijven. Dit is een reden voor mij om mijn administratie waar mogelijk uit te besteden aan derden. Als u mij zegt dat te allen tijde gedurende de levensloop van mijn B.V. de rechten en verplichtingen moeten blijken, ben ik het met u eens dat dat in het geval van [A] B.V. niet altijd het geval zal zijn geweest.
19. Zoals deze bewijsmiddelen laten zien heeft het Hof zich het betoog van verdachtes raadsman aangetrokken en het bewijs van de ontoereikendheid van de boekhouding mede gebaseerd op de verklaring van [getuige 2], uit welke verklaring tevens blijkt dat het achterhouden van stukken door [getuige 2] geen reden geeft aan de juistheid van de verklaringen van de curator en [betrokkene 4] te twijfelen. Van het verwerpen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt door het Hof is dus geen sprake.
20. Voorts wordt gesteld dat het Hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaring van [getuige 2] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, ongemotiveerd heeft verworpen. Ter terechtzitting in hoger beroep, aldus de toelichting op het middel, is aangevoerd dat de redengeving van [getuige 2] voor het niet kunnen maken van journaalposten, namelijk dat er geen inkomende geldstromen waren en de wel ontvangen kostenfacturen niet konden worden geboekt zonder zicht op inkomende geldstromen, onzinnig was. Bij pleidooi in hoger beroep (punt 42) is erop gewezen dat de werkelijke reden voor de ondeugdelijke administratie was gelegen in het feit dat [getuige 2] niet betaald kreeg.
21. Hetgeen aldus zijdens de verdachte is aangevoerd doet niet af aan de verklaring van [getuige 2] dat de administratie van [A] B.V. niet op orde was. De bewering van verdachtes raadsman dat [getuige 2] geen werk heeft gemaakt van de door [verdachte] aan hem uitbestede boekhouding omdat [getuige 2] niet betaald kreeg, vindt tot op zekere zelfs bevestiging in de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2] dat de verdachte eigenlijk gewoon tegenwerkte dat [getuige 2] de administratie deed. Van afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als door het middel bedoeld is dus geen sprake.
22. Het middel faalt.
23. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
24. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Pleitnota in hoger beroep, p. 10, 11
Uitspraak 06‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 82.1 Wet toezicht kredietwezen 1992 en bedrieglijke bankbreuk begaan door rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. HR: 81 RO.
6 november 2007
Strafkamer
nr. 02152/06 E
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 25 januari 2006, nummer 22/003670-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 november 2007.