Vgl. Mr G.M.J. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, vijfde druk, p.75.
HR, 30-10-2007, nr. 02425/06 E
ECLI:NL:PHR:2007:BB4100
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-10-2007
- Zaaknummer
02425/06 E
- LJN
BB4100
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB4100, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑10‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB4100
ECLI:NL:PHR:2007:BB4100, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB4100
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑12‑2006
- Wetingang
art. 311 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/420
Uitspraak 30‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Recht van verdediging. Het pv ttz. in appel houdt in dat aan verdachte te kennen is gegeven dat op die zitting niet inhoudelijk zou worden ingegaan op het afmaken van kalveren waarna verdachte de zittingszaal heeft verlaten. Vervolgens heeft de AG o.m. onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen runderen gevorderd en heeft het Hof in zijn einduitspraak die runderen verbeurdverklaard. E.e.a. komt komt er op neer dat verdachte in de veronderstelling is gebracht dat de beslissing over de runderen niet ttz aan de orde zou komen, terwijl na het daarop volgende vertrek van verdachte uit de zittingzaal de AG in de gelegenheid is geweest een vordering tot een beslissing over die runderen te doen, het onderzoek ttz. is gesloten en het Hof na deze zitting tot een beslissing over deze runderen is gekomen. Deze gang van zaken is niet in overeenstemming met het mede in art. 311.2 en 4 Sv verankerde recht van verdachte om aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan i.c. leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak
30 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02425/06 E
AM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, van 8 februari 2006, nummer 24/001902-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 27 september 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan" veroordeeld tot stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over zaak B onder 2 en voor zover daarin besloten is tot verbeurdverklaring van drie runderen, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Leeuwarden teneinde opnieuw te beslissen over feit 2 van zaak B en over de opgelegde sancties, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte heeft belemmerd in zijn recht zich te verdedigen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2006 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat ingevolge het interlocutoir arrest van dit hof d.d. 17 november 2005, toen het onderzoek ter terechtzitting werd geschorst.
Het hof vangt - met instemming van de advocaat-generaal en de verdachte - het onderzoek niet opnieuw aan.
Verdachte verklaart zakelijk weergegeven:
(...) Ik kom hier alleen vanwege de drie geëuthanaseerde kalveren.
De voorzitter deelt hierop mede, zakelijk weergegeven:
Vandaag wordt niet inhoudelijk ingegaan op het afmaken van genoemde kalveren.
Verdachte deelt daarop mede, zakelijk weergegeven:
Dan ga ik weer weg.
Hierop verlaat de verdachte de zittingzaal.
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn (aanvullende) vordering voor en legt die aan het hof over. (...) Aanvullend vordert de advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer van de drie inbeslaggenomen runderen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 8 februari 2006 te 13.30 uur."
3.2.2. Het Hof heeft vervolgens in zijn einduitpraak onder meer de drie inbeslaggenomen runderen verbeurdverklaard.
3.3. Een en ander komt er op neer dat de verdachte in de veronderstelling is gebracht dat de beslissing over de drie inbeslaggenomen runderen niet op de terechtzitting van 26 januari 2006 aan de orde zou komen, terwijl na het daarop volgende vertrek van de verdachte uit de zittingzaal de Advocaat-Generaal in de gelegenheid is geweest een vordering tot een beslissing over die runderen te doen, het onderzoek ter terechtzitting is gesloten en het Hof na deze terechtzitting tot een beslissing over deze runderen is gekomen. Deze gang van zaken is niet in overeenstemming met het mede in art. 311, tweede en vierde lid, Sv verankerde recht van de verdachte om aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan in dit geval leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
3.4. Het middel is mitsdien terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M Hart, en uitgesproken op 30 oktober 2007.
Conclusie 30‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Recht van verdediging. Het pv ttz. in appel houdt in dat aan verdachte te kennen is gegeven dat op die zitting niet inhoudelijk zou worden ingegaan op het afmaken van kalveren waarna verdachte de zittingszaal heeft verlaten. Vervolgens heeft de AG o.m. onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen runderen gevorderd en heeft het Hof in zijn einduitspraak die runderen verbeurdverklaard. E.e.a. komt komt er op neer dat verdachte in de veronderstelling is gebracht dat de beslissing over de runderen niet ttz aan de orde zou komen, terwijl na het daarop volgende vertrek van verdachte uit de zittingzaal de AG in de gelegenheid is geweest een vordering tot een beslissing over die runderen te doen, het onderzoek ttz. is gesloten en het Hof na deze zitting tot een beslissing over deze runderen is gekomen. Deze gang van zaken is niet in overeenstemming met het mede in art. 311.2 en 4 Sv verankerde recht van verdachte om aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan i.c. leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak
Nr. 02425/06 E
Mr Machielse
Zitting 4 september 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof Leeuwarden heeft verdachte op 8 februari 2006 voor "overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan" (zaak A, onder 1 en 2, en zaak B onder 1, 2 en 3) veroordeeld, de stillegging van de onderneming van verdachte bevolen voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar en drie runderen verbeurd verklaard.
2. Verdachte heeft cassatie ingesteld en Mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten aanzien van feit 2 van de zaak B de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Het hof heeft, aldus de steller van het middel, het ten laste gelegde feit in zijn geheel bewezenverklaard en geen keuze gemaakt uit alternatieven die voor de strafrechtelijke betekenis van het laste gelegde relevant zijn. Zo heeft het hof niet gekozen uit de alternatieven "al dan niet opzettelijk" en "3, althans een of meer runderen". Van een kennelijke vergissing kan geen sprake zijn omdat volgens de steller van het middel de in de tenlastelegging vermelde wetsartikelen onder feit 2 wel zijn doorgestreept.
3.2. Het middel slaagt. Het hof heeft de keuzes waartoe de tenlastelegging dwingt en die voor de strafrechtelijke betekenis van het verwijt van betekenis zijn links laten liggen.
4.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 1 in zaak A.
Bewezenverklaard is dat:
"hij te en in de gemeente Grootegast op 27 februari 2004, opzettelijk, runderen, welke ouder waren dan 3 werkdagen, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 waren geïdentificeerd heeft gehouden
immers heeft hij toen aldaar runderen - variërende in de leeftijd van enkele weken tot een jaar oud - gehouden welke niet waren voorzien van merken, terwijl deze runderen nog nooit voorzien waren geweest van merken als bedoeld in voornoemde regeling."
Het bewijs van dit feit berust op de volgende bewijsmiddelen:
"Zaken A en B
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 3 november 2005, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik erken dat ik de in zaak A met parketnummer 18-035209-04 en zaak B met parketnummer 18-035315-03 tenlastegelegde feiten heb begaan.
Ik merk de runderen niet altijd. De weet dat de Europese regelgeving mij daartoe wel verplicht. Een paar koeien droegen geen nummer. Het is praktisch onuitvoerbaar. Een koe die net geboren is, kan de eerste dag niet gemerkt worden. Je beschadigt de oren dan te veel en de oren sterven af. De runderen die ik heb zijn bovendien van een kleiner ras. Er zijn meer principiële weigeraars.
Zaak A
Feiten 1 en 2:
2. Een proces-verbaal met nummer 18875, op 27 april 2004 op ambtsbelofte opgemaakt door respectievelijk [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de AID Noord- en Oost-Nederland te Zwolle (pagina's 2 t/m 5), zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verbalisanten, dan wel een hunner:
Op 25 februari 2004 bevonden wij, [verbalisant 1 en 2], ons op het landbouwbedrijf van [verdachte], gelegen te [plaats]. Ter voorbereiding van de controle op de naleving van de bepalingen genoemd in de Regeling identificatie en registratie 2003 heb ik, [verbalisant 1], op 23 februari 2004 het I&R-systeem rund geraadpleegd en een stallijst met de peildatum 23 februari 2004 opgevraagd. De stallijst van het UBN (Uniek Bedrijf Nummer) [001] staat op naam van [verdachte] te [plaats]. Wij zagen dat er op de stallijst runderen waren geregistreerd.
Wij zagen op 25 februari 2004 op voornoemd landbouwbedrijf het volgende:
- drie runderen met naar schatting een leeftijd van een paar weken, die nog niet waren voorzien van merken als bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003;
- een vrouwelijk rund met naar schatting een leeftijd van een jaar, dat niet was en nog nooit voorzien was geweest van merken als bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003;
- drie runderen met een geschatte leeftijd van drie tot zeventien weken, die voorzien waren van merken met ID-codes. Deze drie dieren stonden niet geregistreerd op de stallijst, maar de ID-codes stonden geregistreerd als vrij oormerk, hetgeen betekent dat deze dieren nog niet zijn aangemeld bij het I&R-systeem rund als geboren;
Dit houdt in dat de zeven runderen vermeld bij het eerste tot en met het derde gedachtestreepje wel aanwezig zijn op het UBN [001], maar daar niet onder zijn geregistreerd. Tevens waren er vier dieren aanwezig die nog moesten worden voorzien van oormerken conform de regeling (eerste en tweede gedachtestreepje).
Hierop is met [verdachte] overlegd en besproken dat op 27 februari 2004 wederom een bedrijfsbezoek zal plaatsvinden.
Op 27 februari 2004 heb ik, [verbalisant 2], omstreeks 15:00 uur, het I&R-systeem rund geraadpleegd en zag dat de zeven niet geregistreerde runderen nog niet waren geregistreerd op het UBN [001].
Op 27 februari 2004 bevond ik, [verbalisant 2], mij op het landbouwbedrijf van [verdachte] te [plaats]. [Verdachte] wees mij de plaats waar het rund liep dat op 25 januari (het hof begrijpt 25 januari 2004) nog niet was voorzien van merken. Ik zag dat dit rund was gemerkt met twee merken. Ik, [verbalisant 2], heb [verdachte] erop gewezen dat hij de runderen, waarvan de vastgestelde termijn van drie werkdagen was verstreken, schriftelijk diende te registreren.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit l
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 25 februari 2004 vier runderen niet waren voorzien van merken overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat op 27 februari 2004 één van de vier runderen was voorzien van een merk. Derhalve acht het hof - mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 3 november 2005 - bewezen dat op 27 februari 2004 runderen niet voorzien waren van merken overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003."
4.2. De steller van het middel komt op tegen het gebruik van de verklaring van verdachte zoals weergegeven in bewijsmiddel 1 omdat deze verklaring te weinig specifiek zou zijn. Ik kan dit standpunt niet onderschrijven. Hetgeen in de tenlasteleggingen is omschreven is klaarblijkelijk voor verdachte voldoende duidelijk geweest. Verdachte heeft dan ook geweten wat hij heeft erkend en wel zonder enig voorbehoud. Dat blijkt ook wel uit de inhoud van de uitvoerige verklaring die verdachte op 3 november 2005 in hoger beroep heeft afgelegd, en waarvan het hof een onderdeel heeft geselecteerd voor het bewijs. Het onderdeel waarin de verdachte erkent dat hij de runderen niet altijd merkt lijkt mij ook bruikbaar voor het bewijs omdat het hof in die uitlating kennelijk een bevestiging heeft gelezen van wat verdachte eerder heeft erkend en daarin niet, zoals de steller van het middel leest, heeft hoeven te lezen een bewering van verdachte dat hij zijn runderen juist vaak wel merkte.
4.3. Ook de bezwaren tegen de nadere bewijsoverweging in combinatie met het procesverbaal van de AID kan ik niet delen tegen de achtergrond van de voor het bewijs gebezigde verklaring van verdachte. Op 25 februari 2004 heeft de AID het bedrijf van verdachte bezocht geconstateerd dat daar niet gemerkte runderen gehouden werden. Aan verdachte is toen aangezegd dat twee dagen later opnieuw een bedrijfsbezoek zou plaatsvinden. Het hof heeft dit onderdeel van het bewijsmiddel kennelijk aldus verstaan dat aan verdachte de gelegenheid is gegeven om in die verboden toestand verandering te brengen. Op 27 februari is vervolgens een wijziging geconstateerd, te weten dat een rund gemerkt was. In combinatie met de verklaring die verdachte heeft afgelegd en die als bewijsmiddel 1 is gebezigd heeft het hof uit de procesverbaal kunnen afleiden dat er nog drie ongemerkte runderen aanwezig waren.
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt over de motivering van de verbeurdverklaring van drie runderen. Het hof heeft de verbeurdverklaring als volgt gemotiveerd:
"De door het hof verbeurd te verklaren runderen zijn daarvoor vatbaar. Immers met betrekking tot die runderen is het hiervoor in zaak B, onder l bewezenverklaarde feit begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat zij toebehoren aan verdachte. Het hof heeft daarbij gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken."
In zaak B onder 1 is bewezenverklaard dat:
"hij in de gemeente Grootegast op 6 februari 2003, opzettelijk, 12 runderen, welke ouder waren dan 3 werkdagen, die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 waren geïdentificeerd heeft gehouden
immers heeft hij toen aldaar 12 runderen - variërende in de leeftijd van ongeveer 2 maanden tot ongeveer 19 maanden oud - gehouden welke niet waren voorzien van merken, terwijl deze 12 runderen geen gaten en/of scheuren in de oren hadden die er op konden duiden dat reeds aangebrachte merken verloren waren gegaan."
Het middel betoogt dat de relatie die het hof legt tussen de verbeurdverklaarde runderen en de bewezen verklaarde strafbare feiten op los zand is gebouwd, mede gelet op de uitlatingen daarover gedaan door de AG tijdens het onderzoek ter terechtzitting in appel van 3 november 2005.
5.2. Het arrest van het hof is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Op 3 november 2005 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevangen. Dat onderzoek heeft op 17 november 2005 geleid tot een tussenarrest. Op 26 januari 2006 is het onderzoek ter terechtzitting hervat, zonder dat het opnieuw is aangevangen. Ik maakte daaruit op dat het hof zijn arrest ook heeft gebaseerd op datgene wat op 3 november 2005 is voorgevallen, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat het hof de verklaring die verdachte op 3 november 2005 ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd als zodanig voor het bewijs heeft gebruikt. Het procesverbaal van 3 november 2005 bevat diverse uitlatingen van de AG over de in beslag genomen runderen. Deze runderen komen volgens de AG op de tenlastelegging niet voor en zijn op 12 juni 2003 in beslag genomen. Deze runderen waren niet gemerkt maar dat feit is aan verdachte niet telastegelegd. De AG heeft op 3 november 2005 het hof verzocht geen beslissing te nemen over de in beslag genomen runderen omdat nader onderzoek zou moeten uitwijzen of een schadevergoeding zou moeten worden toegekend of dat een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer zou kunnen volgen. Op 26 januari 2006 heeft de AG ter terechtzitting in hoger beroep onder meer de onttrekking aan het verkeer van de drie in beslag genomen runderen gevorderd.
5.3. Onder deze omstandigheden is de motivering van de beslissing van het hof om de drie runderen verbeurd te verklaren onbegrijpelijk. Er is geen grond om te veronderstellen dat deze runderen iets van doen hebben met het bewezenverklaarde feit in zaak B onder 1.
Het middel is gegrond.
6.1. Het vierde middel klaagt dat het hof verdachte heeft belemmerd in zijn recht om zich te verdedigen. Het middel doelt kennelijk op hetgeen ter terechtzitting van 26 januari 2006 is voorgevallen. Het procesverbaal van de zitting houdt het volgende in:
"Het hof vangt - met instemming van de advocaat-generaal en de verdachte - het onderzoek niet opnieuw aan.
Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen bewindvoerder meegenomen. Ik kom hier alleen vanwege de drie geëuthanaseerde kalveren.
De voorzitter deelt hierop mede, zakelijk weergegeven:
Vandaag wordt niet inhoudelijk ingegaan op het afmaken van genoemde kalveren.
Verdachte deelt daarop mede, zakelijk weergegeven: Dan ga ik weer weg.
Hierop verlaat verdachte de zittingzaal."
Het middel stelt dat aan verdachte de mogelijkheid van verweer ten aanzien van de in beslag genomen runderen is ontnomen omdat de voorzitter de verdachte niet de gelegenheid wilde geven zijn standpunt met betrekking tot de drie afgemaakt runderen aan het hof voor te leggen.
6.2. Duidelijk is dat verdachte het woord wilde voeren over de drie in beslag genomen runderen. De voorzitter heeft dit onderwerp niet tot voorwerp van het debat ter terechtzitting willen maken. Aldus is aan verdachte de mogelijkheid ontnomen om bijvoorbeeld te betogen dat de in beslag genomen runderen niet op de voet van artikel 33a Sr voor verbeurdverklaring vatbaar waren of om aan te voeren dat hij in aanmerking diende te worden gebracht voor een compensatie. Nu het hof zonder meer de drie in beslag genomen runderen heeft verbeurdverklaard is de beslissing van de voorzitter volgens mij in strijd met het beginsel van behoorlijke procesorde dat de verdachte zich moet kunnen uitlaten over de onderwerpen die in het kader van de tegen hem gevoerde strafzaak relevant kunnen zijn. De status van de drie in beslag genomen kalveren was relevant voor de beslissing die het hof over die dieren zou dienen te nemen. De vraag is waartoe deze constatering zal moeten leiden. Men zou kunnen verdedigen dat dit conflict tussen de verdachte en voorzitter zich beperkte tot de beslissing die het hof had te nemen over de drie in beslag genomen kalveren. Het komt mij voor dat ook verdachte dit aldus heeft beleefd. Het gaat niet om een verzuim dat de hele procesvoering infecteert. Vandaar mijn voorstel de consequenties van deze schending van de rechten van de verdediging enkel te richten op de sanctieoplegging.
Dan is de verbeurdverklaring ontoereikend gemotiveerd.
7. Het eerste, derde en vierde middel komen mij gegrond voor. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voorzover het betreft de beslissingen over zaak B onder 2 en voorzover daarin besloten is tot verbeurdverklaring van drie runderen, tot terugwijzing van de zaak naar het hof te Leeuwarden teneinde opnieuw te beslissen over feit 2 van zaak B en over de opgelegde sancties, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Beroepschrift 22‑12‑2006
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 02425/06 E
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van mr J. Goudswaard
in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden met het parketnummer 24-001902-04, uitgesproken op 8 februari 2006.
Middel I
Toelichting
Aan verzoeker is als feit 2 in zaak B tenlastegelegd dat hij in Grootegast, gemeente Grootegast, althans in Nederland, op of omstreeks 6 februari 2003, al dan niet opzettelijk, drie, althans een of meer rund(eren) die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 wa(s)(ren) geïdentificeerd en/of geregistreerd, heeft gehouden, immers heeft hij niet binnen drie werkdagen de minister in kennis gesteld van de geboorte van dat/die rund(eren) op zijn bedrijf.
Het Hof heeft het tenlastegelegde feit in zijn geheel bewezen verklaard en heeft zodoende geen keuze gemaakt tussen de in de tenlastelegging opgenomen alternatieven ‘al dan niet opzettelijk’ en ‘drie, althans een of meer runderen’, terwijl de keuze ten aanzien van de vragen of het tenlastegelegde feit een misdrijf of een overtreding oplevert en of dit eenmaal of meermalen is gepleegd van belang is voor de strafrechtelijke betekenis van dit feit. Daarom is sprake van grondslagverlating.
Verzoeker merkt nog op dat van een kennelijke omissie geen sprake kan zijn, nu de onder het betreffende feit 2 vermelde wetsartikelen wèl zijn doorgestreept.
Middel II
Toelichting
Het Hof heeft om te beginnen tot het bewijs gebezigd de verklaring van verzoeker dat hij erkent de in de zaken A en B tenlastegelegde feiten te hebben begaan. Deze verklaring is echter weinig specifiek, nu de tenlastegelegde feiten een groot aantal alternatieve mogelijkheden bevatten.
Verder is ten aanzien van beide zaken de verklaring van verzoeker gebruikt die erop neerkomt dat hij niet altijd de runderen merkte. Uit deze verklaring valt derhalve af te leiden dat verzoeker zijn runderen vaak wèl merkte.
Als feit 1 van zaak A is — kort samengevat — tenlastegelegd dat verzoeker op of omstreeks 27 februari 2004, althans in de maand februari 2004 opzettelijk vier, althans één of meer niet-gemerkte runderen heeft gehouden en/of verhandeld en/of vervoerd en/of heeft aangevoerd en/of heeft afgeleverd. Bewezenverklaard is — eveneens kort samengevat — dat verzoeker op 27 februari 2004 niet-gemerkte runderen heeft gehouden.
Als bewijsmiddelen zijn opgenomen de verklaring van verbalisanten over een controle op 25 februari 2004, waaruit bleek dat een viertal runderen niet voorzien waren van merken. Voorts de verklaring van één der verbalisanten over een controle op 27 februari 2004, luidend:
‘Op 27 februari 2004 bevond ik, [verbalisant 2], mij op het landbouwbedrijf van [verdachte] te [plaats]. [verdachte] wees mij de plaats waar het rund liep dat op 25 januari (het hof begrijpt 25 januari 2004) nog niet was voorzien van merken. Ik zag dat dit rund was gemerkt met twee merken. (…).’
Verder heeft het hof ten aanzien van feit 1 de volgende nadere bewijsoverweging gegeven:
‘Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 25 februari 2004 vier runderen niet waren voorzien van merken overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat op 27 februari 2004 één van de vier runderen was voorzien van een merk. Derhalve acht het hof — mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 3 november 2005 — bewezen dat op 27 februari 2004 runderen niet voorzien waren van merken overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003.’
Uit de bewijsmiddelen valt echter slechts af te leiden dat op 25 februari 2004 vier runderen niet waren voorzien van merken en dat op 27 februari 2004 één rund wèl gemerkt was. Dat op 27 februari ook andere runderen op merken zijn gecontroleerd en dat op die datum is geconstateerd dat deze niet van merken waren voorzien, blijkt hieruit niet. Derhalve wordt de mogelijkheid niet uitgesloten dat op 27 februari ook de andere runderen inmiddels waren gemerkt. De bewezenverklaring kan dan ook in zoverre niet uit de bewijsmiddelen volgen. De verklaring van verzoeker dat hij het tenlastegelegde erkende is te weinig specifiek om dit bewijsmanco te herstellen. Immers, deze erkenning kan, gelet op de redactie van de tenlastelegging, ook op 25 februari 2004 of een ander tijdstip in die maand en/of op één rund betrekking hebben. Ook verzoekers verklaring dat hij zijn runderen niet altijd merkte kan in dit verband niet redengevend zijn. Kennelijk werden op gezette tijden wèl runderen gemerkt.
Middel III
Toelichting
De gang van zaken rond de door het Hof verbeurdverklaarde runderen was als volgt.
Uit het proces-verbaal terechtzitting van 3 november 2005 blijkt dat de advocaatgeneraal aldaar heeft meegedeeld:
‘(…)De in beslag genomen runderen zijn afgemaakt. Dit kon op grond van de richtlijn. Bewaring van dit beslag kost namelijk teveel. Bovendien was niet na te gaan waar de koeien vandaan kwamen. Deze runderen komen op de tenlastelegging niet voor.’
Op de vraag wanneer de runderen vernietigd waren deelde de advocaat-generaal mee dat zij dit moest opzoeken. Na een korte schorsing deelde de advocaat-generaal voorts mee dat de betreffende runderen op 12 juni 2003 in beslag waren genomen, dat zij niet gemerkt waren en dat dat feit verdachte niet ten laste is gelegd.
Verzoeker, die zijn eigen verdediging voerde, verklaarde over de in beslag genomen koeien:
‘Ik wil u de uitslagen van een DNA-test van de in beslag genomen dieren laten zien. Het betreffen ‘moederschapscontroles runderen’. In de brief van 14 juli 2003 wordt bevestigd dat de runderen nakomelingen van de door mij opgegeven moeders kunnen zijn. Voor identificatie van mijn runderen heb ik geen nummering nodig. Ik weet wie de moeders zijn. De test geeft de uitslag over twee runderen. De derde was niet te beschieten. De in beslag genomen dieren zijn dezelfde dag nog afgevoerd naar Dokkum en afgemaakt. Dat ging allemaal heel snel.
(…)
U heeft de nummers van de drie koeien. Twee waren daadwerkelijk geregistreerd. De brief betreffende de DNA-test heb ik ook aan justitie gestuurd.
(…)
De dieren moeten worden vergoed.’
De advocaat-generaal verzocht het Hof na het voorlezen van haar vordering geen beslissing te nemen over de in beslag genomen runderen. Zij kondigde aan dat na nader onderzoek een schadevergoeding of een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer zou volgen.
Nadat de zaak was aangehouden en op 26 januari 2006 werd hervat in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond, verklaarde verzoeker ter terechtzitting dat hij alleen was gekomen vanwege de drie geëuthanaseerde kalveren.
Toen de voorzitter meedeelde dat die dag niet inhoudelijk zou worden ingegaan op het afmaken van genoemde kalveren, heeft verzoeker de zittingszaal verlaten.
De advocaat-generaal (een ander dan degene die ter zitting van 3 november 2005 was opgetreden), vorderde aanvullend de onttrekking aan het verkeer van de drie inbeslaggenomen runderen.
Het Hof heeft vervolgens de drie betreffende runderen verbeurdverklaard, hiertoe overwegend:
‘De door het Hof verbeurd te verklaren runderen zijn daarvoor vatbaar. Immers met betrekking tot die runderen is het hiervoor in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken dat zij toebehoren aan verdachte. Het hof heeft daarbij gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken.’
Allereerst is 's Hofs oordeel dat met betrekking tot de betreffende runderen het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan, onjuist dan wel onbegrijpelijk. Bewezen is verklaard dat dit feit is begaan op 6 februari 2003, terwijl de betreffende runderen op 12 juni 2003 in beslag zijn genomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van 3 november 2005 tot tweemaal toe verklaard dat deze runderen geen betrekking hebben op de tenlastegelegde feiten en zij kondigde aan om eventueel een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer te doen. Van de door het Hof vastgestelde relatie tussen de betreffende runderen en feit 1 van zaak B blijkt evenmin uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Indien zou worden aangenomen dat van enige relatie met het tenlastegelegde wel sprake is, dan had het Hof naar het oordeel van verzoeker ook in dat geval nader dienen te motiveren waarom het de verbeurdverklaring van de drie runderen heeft uitgesproken, gezien het feit dat het openbaar ministerie over deze drie runderen kennelijk geen eenduidig standpunt had en gezien het terzake gevoerde verweer van verzoeker.
Uit de hierboven weergegeven gang van zaken blijkt dat de advocaat-generaal nader onderzoek wenste ten aanzien van de drie in beslag genomen runderen en dat zij daarbij twee mogelijkheden op het oog had: een vergoeding aan verzoeker — naar moet worden aangenomen na onderzoek in verband met het door hem gevoerde verweer — of een separate vordering tot onttrekking aan het verkeer. Het proces-verbaal terechtzitting van 26 januari 2006 vermeldt niets meer over dit aangekondigde onderzoek: het blijkt niet dat dit heeft plaatsgevonden en evenmin blijkt dat het Hof hieraan een woord heeft gewijd. Vermeld is slechts dat de advocaat-generaal aanvullend de onttrekking aan het verkeer van de drie runderen vorderde.
Voorts heeft verzoeker met betrekking tot deze runderen een verweer gevoerd dat bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als de bestrijding van de stelling dat met betrekking tot deze dieren — of een gedeelte hiervan — een strafbaar feit was begaan.
Onder deze omstandigheden had de verbeurdverklaring een nadere motivering vereist.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is art. 6 EVRM, althans zijn beginselen van behoorlijk procesrecht geschonden doordat het Hof verzoeker heeft belemmerd in zijn recht om zich te verdedigen.
Toelichting
Hierboven werd de gang van zaken tijdens de voortgezette behandeling weergegeven. Verzoeker wilde ter zitting van 26 januari kennelijk de in beslag genomen en vernietigde runderen opnieuw ter sprake brengen, maar hem werd meegedeeld dat op het afmaken van deze runderen niet inhoudelijk zou worden ingegaan. Dit kan niet anders worden opgevat dan als de mededeling dat de inbeslagneming, de vernietiging en de door verzoeker gewenste vergoeding niet meer aan de orde konden worden gesteld. Daarmee werd verzoeker de mogelijkheid tot (verder) verweer op dit punt ontzegd. Nu het Hof niet, zoals ter zitting van 17 november 2005 door de advocaat-generaal was verzocht, zich heeft onthouden van een beslissing omtrent de inbeslaggenomen runderen, maar, zonder verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld zich hierover nader uit te laten, de verbeurdverklaring van deze runderen heeft uitgesproken, is naar het oordeel van verzoeker sprake van schending van art. 6 lid 3 onder c EVRM, althans schending van beginselen van behoorlijk strafprocesrecht.(1)
Deze schriftuur wordt ingediend door mr J. Goudswaard, advocaat te 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
's‑Gravenhage, 22 december 2006
Mr J. Goudswaard
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑12‑2006