HR, 25-09-2007, nr. 01950/06
ECLI:NL:HR:2007:BA7658
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-09-2007
- Zaaknummer
01950/06
- LJN
BA7658
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA7658, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA7658
ECLI:NL:HR:2007:BA7658, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7658
- Vindplaatsen
Conclusie 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Hetgeen door de AG bij het Hof is aangevoerd heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een voldoende stellige en duidelijke vordering tot het (doen) horen van een getuige. Die vordering houdt immers slechts in dat het "aanbeveling" verdient om aangeefster als getuige te horen indien het Hof enige twijfel koestert omtrent de herkenning van verdachte door aangeefster.
Nr. 01950/06
Mr Machielse
Zitting 12 juni 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 20 maart 2006 vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en de verdachte voor het subsidiaire "schuldheling" veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 250,- subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het Ressortsparket te 's-Gravenhage, heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op het subsidiaire verzoek van de advocaat-generaal bij het hof, inhoudende een vordering tot het horen van de aangeefster.
3.2. Het arrest van het hof houdt, voor zover het de vrijspraak van het primair tenlastegelegde betreft, het volgende in:
"Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof neemt hier over hetgeen in het te vernietigen vonnis is overwogen met betrekking tot het primair tenlastegelegde."
3.3. In het vernietigde vonnis had de rechtbank het volgende overwogen:
"Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft dienaangaande de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Aangeefster heeft bij haar aangifte op 6 mei 2003 geen signalement kunnen geven van de mannen die haar beroofd hebben. Zij heeft verklaard dat toen zij haar slot van haar snorfiets wilde losmaken zij voelde dat er aan haar schouder werd getrokken. Zij keek om en zag drie jongens om haar heen staan. Dat was het eerste moment dat zij deze personen zag. Direct daaropvolgend kreeg zij een klap tegen haar hoofd en is zij gevallen. Dit alles duurde volgens aangeefster nog geen seconde en ging ontzettend snel allemaal. Zij heeft naar eigen zeggen nauwelijks de gelegenheid gehad om de personen die haar aanvielen goed te bekijken. In dit licht bevreemdt het ten zeerste dat aangeefster bijna een jaar na de aangifte echter wel een tot in de kleinste details nauwkeurig signalement van deze mannen heeft gegeven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de herkenning van verdachte door aangeefster dan ook niet betrouwbaar genoeg om tot het bewijs van het onder 1 primair telastgelegde feit te worden gebezigd.
(...)"
3.4. In het schriftelijke requisitoir van de advocaat-generaal bij het hof is het volgende opgenomen:
"Subsidiaire vordering
Mocht het hof tijdens de beraadslaging enige twijfel koesteren omtrent de herkenning door aangeefster van de verdachte, dan verdient het naar het oordeel van het openbaar ministerie aanbeveling bij tussenarrest het onderzoek te heropenen en aangeefster als getuige ter terechtzitting te horen."
3.5. Het arrest van het hof bevat geen bijzondere overwegingen aangaande deze vordering. Het hof heeft deze subsidiaire "vordering" kennelijk niet opgevat als een vordering als bedoeld in art. 330 juncto art. 415 Sv, hetgeen ik niet onbegrijpelijk acht. Naar mijn idee is de "vordering" door de formulering "het verdient aanbeveling" te vrijblijvend gesteld.
Als het openbaar ministerie de (subsidiaire) stelling had willen innemen dat het hof bij een eventueel overwogen vrijspraak de aangeefster moet horen, dan had het openbaar ministerie dit uitdrukkelijk, stellig en ondubbelzinnig duidelijk moeten maken, zonder een formulering als dat "het aanbeveling of de voorkeur verdient".(1)
4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 11 november 2003, LJN AL6822 (nr. 00607/03, niet gepubliceerd), waarin het "verzoek" was gedaan met de formulering "in overweging geven". Zie ook de conclusie vóór HR 16 november 2004, LJN AR3217 en HR 29 maart 2005, LJN AS6009 (onvoldoende stellig).
Uitspraak 25‑09‑2007
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Hetgeen door de AG bij het Hof is aangevoerd heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een voldoende stellige en duidelijke vordering tot het (doen) horen van een getuige. Die vordering houdt immers slechts in dat het "aanbeveling" verdient om aangeefster als getuige te horen indien het Hof enige twijfel koestert omtrent de herkenning van verdachte door aangeefster.
25 september 2007
Strafkamer
nr. 01950/06
SY/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 maart 2006, nummer 22/004129-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 27 juni 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "schuldheling" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet heeft beslist op de subsidiaire vordering van het Openbaar Ministerie strekkende tot het horen van de aangeefster als getuige.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte requisitoiraantekeningen, heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar - voor zover hier van belang - het volgende aangevoerd:
"Subsidiaire vordering
Mocht het hof tijdens de beraadslaging enige twijfel koesteren omtrent de herkenning door aangeefster van de verdachte, dan verdient het naar het oordeel van het openbaar ministerie aanbeveling bij tussenarrest het onderzoek te heropenen en aangeefster als getuige ter terechtzitting te horen."
3.3.1. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof neemt hier over hetgeen in het te vernietigen vonnis is overwogen met betrekking tot het primair tenlastegelegde."
3.3.2. Het door het Hof vernietigde vonnis van de Rechtbank houdt, voor zover van belang, in:
"Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft dienaangaande de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld. Aangeefster heeft bij haar aangifte op 6 mei 2003 geen signalement kunnen geven van de mannen die haar beroofd hebben. Zij heeft verklaard dat toen zij haar slot van haar snorfiets wilde losmaken zij voelde dat er aan haar schouder werd getrokken. Zij keek om en zag drie jongens om haar heen staan. Dat was het eerste moment dat zij deze personen zag. Direct daaropvolgend kreeg zij een klap tegen haar hoofd en is zij gevallen. Dit alles duurde volgens aangeefster nog geen seconde en ging ontzettend snel allemaal. Zij heeft naar eigen zeggen nauwelijks de gelegenheid gehad om de personen die haar aanvielen goed te bekijken. In dit licht bevreemdt het ten zeerste dat aangeefster bijna een jaar na de aangifte echter wel een tot in de kleinste details nauwkeurig signalement van deze mannen heeft gegeven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de herkenning van verdachte door aangeefster dan ook niet betrouwbaar genoeg om tot het bewijs van het onder 1 primair telastgelegde feit te worden gebezigd."
3.4. Hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof is aangevoerd heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een voldoende stellige en duidelijke vordering tot het (doen) horen van een getuige. Die vordering houdt immers slechts in dat het "aanbeveling" verdient om de aangeefster als getuige te horen indien het Hof enige twijfel koestert omtrent de herkenning van de verdachte door de aangeefster.
3.5. Het middel mist dus feitelijk grondslag en is daarom tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.