HR, 11-09-2007, nr. 01440/06
ECLI:NL:PHR:2007:BA5807
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-09-2007
- Zaaknummer
01440/06
- LJN
BA5807
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA5807, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5807
ECLI:NL:PHR:2007:BA5807, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA5807
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/360
Uitspraak 11‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Ex art. 359.1 Sv jo. art. 415 Sv dient het arrest van het hof de vordering van de AG bij het hof te bevatten. De omstandigheid dat de bestreden uitspraak niet inhoudt voor welke feiten de AG de gevangenisstraf van 30 mnd heeft gevorderd – terwijl het pv ttz en de overgelegde schriftelijke vordering daaromtrent ook niets inhouden - brengt i.c. niet mee dat die uitspraak wegens schending van genoemde bepaling zou moeten worden vernietigd. Gelet op het proces-verloop (o.m. inhoudend dat de Rb verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft veroordeeld tot 30 mnd gevangenisstraf en dat de AG heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in 1e aanleg heeft opgelegd) is immers niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de AG het oog had op de feiten zoals deze door de Rb waren bewezenverklaard.
11 september 2007
Strafkamer
nr. 01440/06
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 2006, nummer 23/001686-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 maart 2005 - de verdachte ter zake van onder 1. "afpersing" en onder 2. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd in de bestreden uitspraak de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof (genoegzaam) weer te geven.
3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 09 juli 2004 te Amsterdam (in een taxi, op of aan de openbare weg, de Nasaukade) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal ongeveer 65 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, bij die [benadeelde partij 1] in een taxi is gestapt en/of aan die [benadeelde partij 1] heeft gevraagd om die taxi te stoppen en/of een pistool, althans een (op een pistool gelijkend) voorwerp heeft gepakt en/of dat pistool/voorwerp naar, althans in de richting van die [benadeelde partij 1] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of tegen die [benadeelde partij 1] heeft geroepen: "geef mij jouw portemonnee" en/of "als je nog een stap achter mij aanzet, dan schiet ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
"2. hij op of omstreeks 02 februari 2003 te Amsterdam (in een taxi, op of aan de openbare weg, de Spuistraat) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met daarin een geldbedrag van ongeveer 245 euro) en/of een mobiele telefoon (merk Nokia, type 8850), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de portemonnee van die [benadeelde partij 2] (uit handen van die [benadeelde partij 2]) heeft gepakt en/of een mes, althans een (scherp en/of puntig) voorwerp heeft gepakt en/of dat mes/voorwerp aan die [benadeelde partij 2] heeft getoond."
3.2.2. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"1. hij op 9 juli 2004 te Amsterdam in een taxi, op de openbare weg, de Nassaukade, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 65 euro, toebehorende aan [benadeelde partij 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een op een pistool gelijkend voorwerp heeft gepakt en dat voorwerp in de richting van die [benadeelde partij 1] heeft gericht en gericht heeft gehouden en tegen die [benadeelde partij 1] heeft geroepen: "geef mij jouw portemonnee."
"2. hij op 2 februari 2003 te Amsterdam in een taxi, op de openbare weg, de Spuistraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met daarin een geldbedrag van ongeveer 245 euro en een mobiele telefoon, merk Nokia, type 8850, toebehorende aan [benadeelde partij 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, de portemonnee van die [benadeelde partij 2] uit de handen van die [benadeelde partij 2] heeft gepakt en een mes heeft gepakt en dat mes aan die [benadeelde partij 2] heeft getoond."
3.2.3. Die bewezenverklaring is gelijkluidend aan die welke is opgenomen in het verkorte vonnis van de Rechtbank. De Rechtbank heeft de verdachte ter zake van het aldus bewezenverklaarde overeenkomstig de eis van de Officier van Justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft tegen het vonnis van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3.2.4. Omtrent de strafoplegging heeft het Hof onder meer overwogen:
"De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beroving van twee taxichauffeurs. Bij een van de berovingen heeft hij de taxichauffeur onder bedreiging van een op een pistool gelijkend voorwerp gedwongen om zijn geld af te geven. Bij de tweede beroving heeft hij de taxichauffeur een mes getoond en hem beroofd van diens portemonnee met inhoud en mobiele telefoon.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke berovingen nog lang daarvan de psychische gevolgen ondervinden. Bovendien worden door dergelijke delicten in de maatschappij voorkomende gevoelens van angst en onveiligheid versterkt."
3.3. Ingevolge art. 359, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv dient het arrest van het gerechtshof de vordering van de advocaat-generaal bij het hof te bevatten.
De in het middel benadrukte omstandigheid dat de bestreden uitspraak niet inhoudt voor welke feiten de Advocaat-Generaal de gevangenisstraf van dertig maanden heeft gevorderd - terwijl het proces-verbaal van de terechtzitting en de overgelegde schriftelijke vordering daaromtrent ook niets inhouden - brengt in het onderhavige geval niet mee dat die uitspraak wegens schending van genoemde bepaling zou moeten worden vernietigd.
Gelet op het hiervoor onder 3.2 weergegeven procesverloop is immers niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de Advocaat-Generaal het oog had op de feiten zoals deze door de Rechtbank waren bewezenverklaard.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 september 2007.
Conclusie 11‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Ex art. 359.1 Sv jo. art. 415 Sv dient het arrest van het hof de vordering van de AG bij het hof te bevatten. De omstandigheid dat de bestreden uitspraak niet inhoudt voor welke feiten de AG de gevangenisstraf van 30 mnd heeft gevorderd – terwijl het pv ttz en de overgelegde schriftelijke vordering daaromtrent ook niets inhouden - brengt i.c. niet mee dat die uitspraak wegens schending van genoemde bepaling zou moeten worden vernietigd. Gelet op het proces-verloop (o.m. inhoudend dat de Rb verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft veroordeeld tot 30 mnd gevangenisstraf en dat de AG heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in 1e aanleg heeft opgelegd) is immers niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de AG het oog had op de feiten zoals deze door de Rb waren bewezenverklaard.
Griffienr. 01440/06
Mr Wortel
Zitting:22 mei 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens (1) "afpersing" en (2) "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" is veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het op straffe van nietigheid in acht te nemen tweede lid van art. 359 Sv, zoals de bepaling ten tijde van de bestreden uitspraak luidde, is veronachtzaamd, omdat in de bestreden uitspraak niet de vordering van de advocaat-generaal (nauwkeurig) is weergegeven.
4. In de bestreden uitspraak is onder "Oplegging van straf" vermeld:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd"
5. In (de toelichting op) het middel wordt terecht gesignaleerd dat de advocaat-generaal haar vorderingsformulier niet volledig heeft ingevuld.
Met name is daarop niet vermeld of het in eerste aanleg gewezen vonnis in de visie van de advocaat-generaal diende te worden bevestigd dan wel vernietigd, en in het laatste geval, terzake van welk deel van de tenlastelegging bewezenverklaring zou moeten volgen en welke gevangenisstraf daarvoor passend is.
6. Nu is mij bekend dat Amsterdamse advocaten-generaal hun eis ook plegen aan te tekenen op het zogenaamde "zittingslijstje", dat (in de regel) veertien dagen later weer ter zitting figureert maar dan als "uitsprakenlijstje", en vervolgens minstens enige tijd wordt bewaard. Deze lijsten maken het dus, als het goed is, mogelijk te achterhalen wat er is gevorderd en wat daarna de (eind)uitspraak is geweest.
7. Met die wetenschap liet ik de betreffende advocaat-generaal vragen of zij in staat is alsnog nauwkeurig te vermelden wat haar eis is geweest.
Het schriftelijk antwoord, gedateerd 13 april 2007, is:
"Ter zitting heb ik ten aanzien van feit 1 en 2 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden gevorderd, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht".
8. Daarin ligt besloten dat de advocaat-generaal meende dat het in eerste aanleg gewezen vonnis diende te worden vernietigd, gelijk ook is geschied.
Nu de bestreden uitspraak in elk geval duidelijk maakt dat de advocaat-generaal dezelfde straf vorderde die in eerste aanleg reeds was opgelegd, waardoor de duur van de gevorderde straf vastligt, en thans met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat die strafeis betrekking had op een bewezenverklaring van de beide tenlastegelegde feiten, zie ik er geen bezwaar tegen de bestreden uitspraak aldus te verstaan dat het Hof zich er rekenschap van heeft gegeven dat het Openbaar Ministerie van oordeel was dat de beide tenlastegelegde feiten bewezen verklaard behoorden te worden, en ter zake een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest geboden is.
9. Daarmee komt de feitelijke grondslag aan het middel te ontvallen, of heeft verzoeker in ieder geval geen belang meer bij deze klacht.
10. In het tweede middel wordt er over geklaagd dat de bewezenverklaring ter zake van het onder 2 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed, omdat de bewijsmiddelen niets of onvoldoende inhouden omtrent het geweld waarmee de bewezenverklaarde diefstal gepaard is gegaan.
11. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen zou kunnen worden begrepen dat verzoeker met geweld heeft gedreigd door het slachtoffer een mes te tonen, maar die bewijsmiddelen geen gewag maken van daadwerkelijk jegens het slachtoffer gepleegd geweld.
12. Volgens bewijsmiddel 3, de verklaring van het slachtoffer, zat verzoeker als passagier in de door het slachtoffer bestuurde taxi. Toen het op betaling voor de rit aankwam pakte, aldus deze verklaring, verzoeker met beide handen de portemonnaie die het slachtoffer in handen had waarna verzoeker een mes tevoorschijn haalde. Daarop is verzoeker uitgestapt waarbij hij ook de telefoon van het slachtoffer nog meenam.
13. Klaarblijkelijk heeft het Hof aan deze verklaring de betekenis toegekend dat verzoeker daadwerkelijk geweld heeft gepleegd door met beide handen de portemonnaie weg te nemen die het slachtoffer op dat moment in handen had. Daar zie ik geen onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijk oordeel in. Het Hof kon er immers vanuit gaan dat verzoeker zich de portemonnaie uitsluitend door dit onverhoedse fysieke gebaar heeft kunnen toe-eigenen, terwijl verzoeker zijn handelen kracht bijzette door met een mes te dreigen.
14. Ook het tweede middel faalt derhalve.
15. De middelen falen zodat ik concludeer tot verwerping van dit beroep.
Naar mijn oordeel lenen de beide middelen, en daarmee het beroep, zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,