HR, 04-09-2007, nr. 01354/06 B
ECLI:NL:HR:2007:BA2162
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-09-2007
- Zaaknummer
01354/06 B
- LJN
BA2162
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA2162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA2162
ECLI:NL:HR:2007:BA2162, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA2162
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑07‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag. In de overwegingen van de Rb ligt als haar oordeel besloten dat het door klaagster aangevoerde niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen honden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk, ook niet indien in aanmerking wordt genomen – zoals eerst in de toelichting op het middel naar voren is gebracht – dat te dezen op de voet van art. 118 Sv een bewaarder over de honden had kunnen worden aangesteld ingeval klaagster de afstandsverklaring niet zou hebben willen ondertekenen. Voor verdere toetsing in cassatie leent het oordeel van de Rb zich niet, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard.
Nr. 01354/06 B
Mr. Vellinga
Zitting: 27 maart 2007
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. De Rechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 1 september 2005 het beklag tegen (voortduren van) de inbeslagneming niet ontvankelijk verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 01353/06 B en 01354/06 B. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. De onderhavige zaak heeft betrekking op de inbeslagneming van twee honden. Deze werden inbeslaggenomen toen zij schapen hadden verwond.
4. Namens klaagster heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld.
5. Doelmatigheidshalve bespreek ik eerst het tweede middel.
6. Het tweede middel klaagt dat de motivering van de niet ontvankelijkverklaring onbegrijpelijk is.
7. De Rechtbank heeft overwogen:
"Om een inhoudelijke beslissing op een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering te kunnen nemen moet sprake zijn van inbeslagneming in de zin van deze wet.
Of dit laatste het geval is dient te worden beoordeeld aan de hand van (de systematiek van) deze wet, in het bijzonder het bepaalde in artikel 134, lid 2 Wetboek van Strafvordering, blijkens welke bepaling een beslag wordt beëindigd in de situatie als bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c.
In de onderhavige situatie heeft de officier van justitie kennelijk beoogd toepassing te geven aan laatstvermelde bepaling. Voorts hebben zowel klaagster als [betrokkene 1] voor afstand van de honden getekend. De vraag of bij het schriftelijk verklaren afstand te doen ongeoorloofde druk is toegepast wordt vervolgens door de rechtbank ontkennend beantwoord. De rechtbank realiseert zich dat klaagster en beslagene voor een hele moeilijke keuze hebben gestaan en dat op zeer indringende wijze met hen is gesproken, waarbij de te nemen beslissing emotioneel was. Echter, niet is vastgesteld dat sprake was van een dusdanig ongeoorloofde druk dat aan de ondertekening voor zover het de toepassing van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c, Wetboek van Strafvordering voorbij moet worden gegaan.
Dat betekent dat er geen sprake meer is van beslag en hier derhalve geen inhoudelijke beslissing meer over kan worden genomen.
De rechtbank wijst in aansluiting hierop nog op het bepaalde in artikel 116, lid 6, Wetboek van Strafvordering."
8. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt - voor zover hier van belang - in:
"Klaagster verklaart - desgevraagd -:
Het klaagschrift is ingediend uit naam van mij en mijn vriend [betrokkene 1].
Wij betwisten het incident niet.
Het is niet bewezen dat de Husky's bloed hebben geproefd. Er is wel schapenhaar in het braaksel van de honden gevonden.
Beslagene voert het woord aan de hand van bijgevoegde pleitnota en verklaart voorts:
(...)
De handtekening onder de afstandsverklaring (bijlage 1) met daarbij de toevoeging "onder dwang" is van mijn vriendin. De honden zijn van haar. De honden zijn onder mij in beslag genomen.
Ik heb onder dwang mede ondertekend. Ik heb alleen getekend omdat de Husky's anders afgemaakt zouden worden. Ik heb getekend voor afstand, maar pas nadat ik eerst had geweigerd. Volgens de wet moet ik een strafbaar feit gepleegd hebben wil er een strafzaak volgen. Siberische Husky's staan niet aangemerkt als gevaarlijke dieren.
Het verscheurt ons hart dat de twee Siberische Husky's ons zijn afgenomen."
9. De aan genoemd proces-verbaal gehechte pleitnota luidt - voor zover hier van belang -:
"Er vanuit gaande dat wij hier zijn voor het toetsen van de rechtmatigheid van de inbeslagname van onze honden willen wij u graag het volgende voorhouden:
(...)
Bovendien willen wij graag nog vermelden dat op het moment dat onze honden bij ons thuis in beslag werden genomen wij voor de onredelijke keus werden gesteld onze honden mee te laten nemen of ze direct in te laten slapen. Uiteraard kiezen wij dan voor het in leven laten van onze honden, welke ons zeer dierbaar zijn. Achteraf hebben wij vernomen dat zonder een rechterlijk of ander justitieel bevel wij nooit verplicht hadden kunnen worden onze honden af te staan. Wij voelen ons dan ook zeer belazerd door de gang van zaken en het getoonde machtsmisbruik."
10. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt - voor zover hier van belang - voorts in:
"De officier van justitie geeft aan:
De honden zijn in beslag genomen, omdat zij twee schapen hadden aangevallen en zwaar verwond, zozeer dat één schaap moest worden afgemaakt. Het is voorts aannemelijk dat de honden een dag eerder ook al achter de schapen hadden aangezeten. Er was sprake van overtreding van de APV.
Normaliter worden honden die "bloed hebben geproefd" afgespoten, omdat honden na een dergelijk voorval niet meer zijn te vertrouwen. Ik heb mij door een deskundige laten vertellen dat het niet verantwoord was om de twee Siberische Husky's terug te geven. Dat zou niet veilig meer zijn. In het onderhavige geval is daarvan afgeweken en zijn de twee Siberische Husky's in leven gelaten en in een speciale Husky-kennel geplaatst. Plaatsing in een speciale Husky-kennel was een goed alternatief. De twee Siberische Husky's zitten er nog steeds. Het gaat heel goed met hen. Een en ander is gebeurd na overleg met de officier van justitie. Omdat klaagster en beslagene ten overstaan van opsporingsambtenaar, te weten [verbalisant 1], schriftelijk afstand van de twee honden hebben gedaan is deze handelwijze te beschouwen als waren de twee Siberische Husky's onttrokken aan het verkeer ex artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. Er rust geen beslag meer op de honden. In geval de rechter van oordeel is dat er toch nog beslag rust op de twee honden, dan zal ik een vordering onttrekking aan het verkeer doen. Daartoe biedt artikel 36b Wetboek van Strafrecht mij de mogelijkheid.
Het ligt gevoelig als twee honden worden afgenomen. Er is weliswaar onder protest afstand gedaan en het was voor klaagster en haar vriend geen gemakkelijke keus, maar het was afspuiten - en daarvoor was een goede grond - of naar de speciale Husky-kennel zodat de honden in leven konden blijven. Zij hadden liever niet willen ondertekenen, maar zij hebben wel ondertekend. Ik betwist dat zij onder dwang voor afstand hebben getekend.
Er is geen strafvorderlijk belang. Er volgt geen strafzaak, omdat het afnemen van de honden al zo'n verlies betekent voor klaagster en haar vriend. De honden zijn onttrokken aan het verkeer."
11. Volgens de toelichting op het middel is de overweging van de Rechtbank dat de afstandsverklaring niet onder ongeoorloofde druk tot stand is gekomen, onbegrijpelijk. Daartoe wordt er op gewezen dat een afstandsverklaring niet nodig was om de Husky's in leven te laten, nu immers de honden ingevolge art. 116 jo. 118 Sv in handen van een bewaarder hadden kunnen worden gesteld.
12. In de overwegingen van de Rechtbank ligt besloten dat klaagster bij het tekenen van de afstandsverklaring is gesteld voor de keus afstand te doen van de inbeslaggenomen honden waardoor deze in leven konden blijven of geen afstand te doen hetgeen zou betekenen dat de honden zouden worden gedood. De keuze waarvoor klaagster dus werd gesteld was het prijs geven van de honden zodat deze konden blijven leven of vasthouden aan de mogelijkheid van enig rechtsmiddel tegen de inbeslagneming ten koste van het leven van de honden.
13. Uit de motivering van de Rechtbank komt niet naar voren waarom de honden in afwachting van een beslissing over het beslag niet in handen van een bewaarder konden worden gesteld terwijl de honden, naar de Rechtbank kennelijk op grond van de mededeling van de Officier van Justitie eveneens als juist heeft aangenomen, zijn ondergebracht in een speciale Husky-kennel en inbeslagneming dus niet noodzakelijkerwijs meebracht dat de honden moesten worden gedood omdat deze - oneerbiedig, doch in de termen van art. 117 lid 2 onder a Sv gezegd - niet geschikt waren "voor opslag". Reeds daarom is onbegrijpelijk het oordeel van de Rechtbank dat klaagster door de keuze waarvoor zij is gesteld niet onder ongeoorloofde druk is gezet toen haar de afstandsverklaring ter tekening werd voorgelegd. De wet biedt immers geen enkele steun de beslagene te stellen voor de keuze afstand te doen van enig rechtsmiddel tegen het beslag opdat het inbeslaggenomene niet wordt vernietigd dan wel vasthouden aan een door de wet tegen de inbeslagneming voorzien rechtsmiddel tegen de prijs van vernietiging van het beslagene. Zou iemand voor een dergelijke keuze gesteld mogen worden, dan zou dat betekenen, dat een klaagschrift tegen inbeslagneming, ook in de gevallen waarin de Officier van Justitie geen machtiging op de voet van art. 117 lid 2 Sv heeft verstrekt, nimmer tot teruggave van het beslagene zou kunnen leiden. Dat is onverenigbaar met de door de wet voorziene mogelijkheid van teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp naar aanleiding van een tegen het beslag gerichte klacht (art. 552a Sv). De politie is in het onderhavige geval kennelijk, doch ten onrechte vooruit gelopen op een in de ogen van de politie te verwachten rechterlijke beslissing tot onttrekking aan het verkeer van de honden.
14. Is een afstandsverklaring gebrekkig dan kan niet worden gesproken van afstand in de zin van de wet en kan op grond van die afstandsverklaring niet worden aangenomen dat zich, zoals de Rechtbank heeft gedaan, het geval voordoet van art. 116 lid 2, aanhef en onder c Sv. De onbegrijpelijkheid van het oordeel over de afstandsverklaring brengt dus mee dat ook het oordeel dat klaagster niet in haar beklag kan worden ontvangen omdat zich, gelet op de gedane afstand, het geval van art. 116 lid 2, aanhef en onder c Sv voordoet en het beslag dus ingevolge art. 134 lid 2, aanhef en onder b Sv is geëindigd, onbegrijpelijk is.
15. Het middel slaagt.
16. Het eerste middel klaagt dat de Rechtbank niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de honden onrechtmatig in beslag zijn genomen, en wel omdat ten tijde van de inbeslagneming van heterdaad geen sprake meer was.
17. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt - voor zover hier van belang - in:
"Beslagene voert het woord aan de hand van bijgevoegde pleitnota en verklaart voorts:
Het is de vraag of de beslaglegging door daartoe bevoegde personen heeft plaatsgevonden. Indien dat niet zo is, is de inbeslagneming van de twee Siberische husky's onrechtmatig en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Indien die personen wel bevoegd waren dan hebben zij ons valse informatie verstrekt op grond waarvan wij toestemming hebben gegeven."
18. De aan genoemd proces-verbaal gehechte pleitnota luidt - voor zover hier van belang -:
"Er vanuit gaande dat wij hier zijn voor het toetsen van de rechtmatigheid van de inbeslagname van onze honden willen wij u graag het volgende voorhouden:
Wij vragen ons af of de inbeslagname van onze honden wel heeft plaatsgevonden door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar of (hulp)officier van Justitie, zoals staat vermeld in artikel 94 lid 3 Wetboek van Strafvordering. Ons is dit uit het proces-verbaal niet gebleken.
Ook heeft de verbalisant niet aangegeven dat de inbeslagname van onze honden door een daartoe bevoegde persoon heeft plaatsgevonden. Mocht dit inderdaad het geval zijn dan is de inbeslagname als zodanig onrechtmatig en zou meneer/mevrouw de officier ons inziens niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
Daarnaast is de opsporingsambtenaar of (hulp)officier van Justitie, al dan niet bevoegd, voorzien van valse informatie (waar wij u op uw verzoek eventueel meer over kunnen vertellen) op grond waarvan deze toestemming heeft gegeven voor de inbeslagname van onze honden. Wellicht zou bij een juiste voorstelling van zaken de inbeslagname helemaal niet hebben plaatsgevonden."
19. De door de Rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkheid bracht mee dat de Rechtbank niet kon toekomen aan de toetsing van de rechtmatigheid van de inbeslagneming. Los daarvan meen ik dat de Rechtbank in het aangevoerde niet een uitdrukkelijk beroep op onrechtmatigheid van de inbeslagneming wegens het ontbreken van heterdaad had behoeven te zien. Op het ontbreken van heterdaad wordt immers niet gewezen. Overigens meen ik dat in het onderhavige geval nog wel van heterdaad sprake was. Volgens de stukken zag een getuige omstreeks 19.30 uur de Husky's achter schapen aan rennen, gingen verbalisanten om 20.00 uur naar aanleiding van een melding dat schapen zouden zijn verwond door honden, ter plaatse, zagen zij daar een dierenarts bij twee gewonde schapen, is de getuige omstreeks 20.30 uur gehoord, zijn de verbalisanten nadat de schapen waren behandeld naar de woning van de verdachte gegaan en werden daar omstreeks 22.15 uur de twee honden inbeslaggenomen. Zie bijvoorbeeld HR 17 februari 1987, NJ 1987, 963, waar de verdachte om 10.15 uur werd betrapt op het openbreken van een trottoir en hij om 12.50 uur werd aangehouden. Het oordeel van het Hof, dat deze aanhouding plaatsvond op heterdaad, achtte de Hoge Raad aanvaardbaar.
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden beschikking zou dienen te worden vernietigd. Ter zijde merk ik nog op dat de verwijzing van de Rechtbank naar het bepaalde in art. 116 lid 6 Sv onbegrijpelijk is. In een geval als het onderhavige is het beslag volgens de Rechtbank geëindigd en handelt de Officier van Justitie met het inbeslaggenome als ware het verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer (art. 116 lid 2, aanhef en onder c Sv). Dat betekent dat het inbeslaggenomene is vervallen aan de staat (art. 35 lid 2 Sr) en de afstandsverklaring de rechten van klaagster op het beslagene juist niet onverlet heeft gelaten.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de Rechtbank dan wel verwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 04‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Beklag. In de overwegingen van de Rb ligt als haar oordeel besloten dat het door klaagster aangevoerde niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen honden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk, ook niet indien in aanmerking wordt genomen – zoals eerst in de toelichting op het middel naar voren is gebracht – dat te dezen op de voet van art. 118 Sv een bewaarder over de honden had kunnen worden aangesteld ingeval klaagster de afstandsverklaring niet zou hebben willen ondertekenen. Voor verdere toetsing in cassatie leent het oordeel van de Rb zich niet, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard.
4 september 2007
Strafkamer
nr. 01354/06 B
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 1 september 2005, nummer RK 05/708, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door de klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de in bovenvermelde beschikking omschreven honden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank danwel verwijzing daarvan naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd de klaagster in haar beklag niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
"Het klaagschrift (met bijlagen) is gericht tegen (het voortduren van) de inbeslagneming en (daarmee kennelijk tevens) over het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klaagster.
(...)
Klaagster heeft in haar klaagschrift aangegeven -kort samengevat- dat zij en haar vriend [betrokkene 1] onder dwang voor afstand hebben getekend, omdat zij voor de haars inziens onmogelijke keuze werden gesteld dat de honden zouden worden afgespoten als zij geen afstand zouden doen, maar dat -als zij wel afstand zouden doen- de honden in leven zouden blijven en in een speciale Husky-kennel ondergebracht zouden worden.
Klaagster heeft verzocht om vernietiging van dan wel ongeldigverklaring van die onder dwang afgelegde afstandsverklaring en voorts verzocht om teruggave aan haar van de 2 Siberische Husky's.
(...)
In raadkamer heeft de officier van justitie aangegeven dat normaliter honden die "bloed hebben geproefd" worden afgespoten omdat zij na een dergelijk voorval niet meer zijn te vertrouwen. In casu zijn de 2 Siberische Husky's in leven gelaten en in een speciale Husky-kennel geplaatst. Klaagster en beslagene hebben ten overstaan van een opsporingsambtenaar afstand van de twee Siberische Husky's gedaan. Deze handelwijze is volgens de officier van justitie te beschouwen als waren de 2 Siberische Husky's onttrokken aan het verkeer als bedoeld in artikel 116, lid 2, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering.
De officier heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar beklag, nu zij afstand heeft gedaan van de 2 onder [betrokkene 1] in beslag genomen Husky's."
en als motivering van de niet-ontvankelijk verklaring van het beklag:
"Om een inhoudelijke beslissing op een klaagschrift ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering te kunnen nemen moet sprake zijn van inbeslagneming in de zin van deze wet.
Of dit laatste het geval is dient te worden beoordeeld aan de hand van (de systematiek van) deze wet, in het bijzonder het bepaalde in artikel 134, lid 2 Wetboek van Strafvordering, blijkens welke bepaling een beslag wordt beëindigd in de situatie als bedoeld in artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c.
In de onderhavige situatie heeft de officier van justitie kennelijk beoogd toepassing te geven aan laatstvermelde bepaling. Voorts hebben zowel klaagster als [betrokkene 1] voor afstand van de honden getekend. De vraag of bij het schriftelijk verklaren afstand te doen ongeoorloofde druk is toegepast wordt vervolgens door de rechtbank ontkennend beantwoord. De rechtbank realiseert zich dat klaagster en beslagene voor een moeilijke keuze hebben gestaan en dat op zeer indringende wijze met hen is gesproken, waarbij de te nemen beslissing emotioneel was.
Echter, niet is vastgesteld dat er sprake was van een dusdanig ongeoorloofde druk dat aan de ondertekening voor zover het de toepassing van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder c, Wetboek van Strafvordering voorbij moet worden gegaan.
Dat betekent dat er geen sprake meer is van beslag en hier derhalve geen inhoudelijke beslissing meer over kan worden genomen.
De rechtbank wijst in aansluiting hierop nog op het bepaalde in artikel 116, lid 6, Wetboek van Strafvordering."
3.3. In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het door de klaagster aangevoerde niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen honden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk, ook niet indien in aanmerking wordt genomen - zoals eerst in de toelichting op het middel naar voren is gebracht - dat te dezen op de voet van art. 118 Sv een bewaarder over de honden had kunnen worden aangesteld ingeval de klaagster de afstandsverklaring niet zou hebben willen ondertekenen. Voor verdere toetsing in cassatie leent het oordeel van de Rechtbank zich niet, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2007.
Beroepschrift 19‑07‑2006
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden te
's‑Gravenhage
Inzake:
[klaagster]
wonende te [woonplaats];
Verzoeker in cassatie
Advocaat, bepaaldelijk gevolmachtigd:
Mr F.H.J. van Gaal
Contra:
HET OPENBAAR MINISTERIE
Door Mr F.H.J. van Gaal, advocaat te 's‑Hertogenbosch wordt namens verzoekster tot cassatie de navolgende middelen van cassatie voorgedragen:
Cassatiemiddel 1:
Schending of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.
Toelichting:
Op 7 juni omstreeks 19.00 uur heeft verzoekster tot cassatie haar twee honden (Syberische husky's) uitgelaten op de speelweide te Vleuten. De honden zijn over de omheining gesprongen en hebben vervolgens tenminste één schaap verwond. Verzoekster tot cassatie is later die avond zelf naar het politiebureau gegaan om het voorval te melden. Na enkele uren verscheen de politie op het door verzoekster tot cassatie opgegeven verblijfadres.
Op 22.15 uur is onder [betrokkene 1], de partner van verzoekster tot cassatie, beslag gelegd op de twee Syberische Husky's genaamd Zorro en Myjak in verband met het bijtincident. De inbeslagname is geschied door de heer [verbalisant], hoofdagent van politie Utrecht, district Utrecht-Noord. De kennisgeving van inbeslagname zal zich ongetwijfeld bij de aan Uw Raad toegezonden stukken bevinden, maar volledigheidshalve is een afschrift hiervan aan deze cassatieschriftuur gehecht (bijlage 1).
Uit het Wetboek van Strafvordering (art. 96 Sv) volgt dat de zelfstandige inbeslagnemingsbevoegdheid van een opsporingsambtenaar hem/haar slechts toekomt in geval van ontdekking op heterdaad danwel, buiten heterdaad, in geval van verdenking van een misdrijf als bedoeld in art. 67 lid 1 Sv.
Van een heterdaad was in casu geen sprake. Art. 128 Sv. geeft namelijk aan dat van ontdekking op heterdaad sprake is wanneer het strafbare feit ontdekt wordt terwijl het begaan wordt, of terstond nadat het begaan is. De inbeslagname vond pas uren later plaats en nadat er eerst een braaktest door een dierenarts was afgenomen. Eén en ander blijkt uit de mutatie d.d. 7 juni 00.37 uur. Een afschrift van deze mutatie is eveneens volledigheidshalve aan de cassatieschriftuur gehecht (bijlage 2). De opsporingsambtenaar heeft derhalve wel een dierenarts geraadpleegd, maar niet duidelijk wordt waarom de inschakeling van de Officier van Justitie ten behoeve van de inbeslagname achterwege is gebleven. Van een geval zoals bedoeld in art. 67 Sv. was evenmin sprake.
In het klaagschrift d.d. 21 juli 2005, maar ook tijdens de zitting in raadkamer is door verzoekster tot cassatie een beroep gedaan op het onbevoegde optreden van opsporingsambtenaar [verbalisant]. Hieronder volgt een citaat uit de door verzoekster overgelegde pleitaantekeningen:
‘Ervan uitgaande dat wij hier zijn voor het toetsen van de rechtmatigheid van inbeslagname van onze honden willen wij u graag het volgende voorhouden:
Wij vragen ons af of de inbeslagname van onze honden wel heeft plaatsgevonden door een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar of (hulp)Officier van Justitie zoals staat vermeld in art. 94 lid 3 Wetboek van Strafvordering. Ons is dit uit het proces-verbaal niet gebleken. Ook heeft de verbalisant niet aangegeven dat de inbeslagname van onze honden door een daartoe bevoegd persoon heeft plaatsgevonden. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan is de inbeslagname als zodanig onrechtmatig en zou mijnheer/mevrouw de Officier niet ontvankelijk moeten worden verklaard.’
Het verweer van verzoekster tot cassatie kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat de inbeslagneming onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat alleen al om die reden de honden zouden moeten worden teruggegeven. In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank nagelaten dienaangaande een uitdrukkelijke en een gemotiveerde beslissing te geven. Verzoekster tot cassatie is door het onbevoegde optreden ook getroffen in haar belang om vrijelijk over haar eigendom te kunnen beschikken.
Doordat het Hof niet heeft gerespondeerd op dit verweer lijdt de beschikking aan nietigheid en dient de zaak te worden terugverwezen naar de Rechtbank opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Cassatiemiddel 2:
Schending of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.
In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 116, 134, 359 en 552a van het Wetboek van Strafvordering, doordat de Rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat verzoekster tot cassatie schriftelijk afstand van het inbeslaggenome zou hebben gedaan ten gevolge waarvan het beslag zou zijn geëindigd. In ieder geval is de beschikking onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
Uit het proces-verbaal van de zitting in raadkamer blijkt dat verzoekster tot cassatie voor de keuze is gesteld om òf de honden te laten afspuiten òf voor afstand te tekenen. In dat laatste geval zouden de honden in leven blijven en in een speciale husky-kennel worden ondergebracht. In raadkamer heeft de Officier van Justitie bevestigd dat verzoekster tot cassatie destijds voor een dergelijke keuze is geplaatst.
‘De Officier van Justitie geeft aan: (…) Het ligt gevoelig als twee honden worden afgenomen. Er is weliswaar onder protest afstand gedaan en het was voor klaagster en haar vriend geen gemakkelijke keuze, maar het was afspuiten — en daarvoor was een goede grond- of naar de speciale husky-kennel zodat de honden in leven konden blijven. (Proces-verbaal van verhoor d.d. 1 september 2005)’
De Rechtbank overweegt over de al dan niet toegepaste ongeoorloofde druk:
‘De vraag of bij het schriftelijk verklaren afstand te doen ongeoorloofde druk is toegepast wordt door de Rechtbank ontkennend beantwoord. De Rechtbank realiseert zich dat klaagster en beslagene voor een heel moeilijk keuze hebben gestaan en dat op zeer indringende wijze met hen is gesproken, waarbij de te nemen beslissing emotioneel was. Echter, niet is vastgesteld dat sprake was van een dusdanig ongeoorloofde druk dat aan de ondertekening voor zover het toepassen van art. 116, 2e lid, aanhef onder C, Wetboek van Strafvordering voorbij moet worden gegaan.’
Naar de mening van verzoekster tot cassatie is deze overweging onbegrijpelijk. Verzoekster tot cassatie moest letterlijk kiezen tussen of dood. De opsporingsambtenaar heeft welbewust getracht om een afstandsverklaring af te dwingen terwijl dat voor de eventuele plaatsing in een speciale hondenkennel helemaal niet nodig was. Ingevolge art. 116 juncto 118 Wetboek van Strafvordering kon immers ook zonder deze afstandsverklaring een bewaarder worden aangewezen. Door zo te handelen heeft de opsporingsambtenaar de wettelijke beklagregeling, die beoogt te waarborgen dat de vrije beschikking of het genot over een bepaald voorwerp slechts bij dringende noodzaak voor de uitoefening van overheidstaken zou moeten wijken, omzeild. Hierdoor is een inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde.
In de gedachtengang van de Rechtbank heeft de opsporingsambtenaar verzoekster tot cassatie voor een heel moeilijke keuze geplaatst en is er op indringende wijze met haar gesproken, maar er zou geen sprake zijn geweest van ongeoorloofde druk. Men kan zich afvragen wat de Rechtbank zou hebben moeten kunnen bewegen tot het oordeel dat de druk wel ongeoorloofd zou zijn geweest. Zou de verbalisant hiervoor ook fysieke dwang moeten hebben toegepast? Bij dit alles speelt een voorname rol dat verzoekster tot cassatie door de gestelde handelwijze aanzienlijk nadeel is toegebracht omdat zij vanwege deze afstandsverklaring niet meer kan klagen over de inbeslagneming.
Reden waarom de beschikking nietig moet worden geacht en de zaak zou moeten worden terugverwezen.
Deze cassatieschriftuur is ondertekend en ingediend en ondertekend door Mr F.H J. van Gaal, raadsman te 's‑Hertogenbosch, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster in cassatie.
's‑Hertogenbosch, l9 juli 2006
Mr. F.H.J. van Gaal
Raadsman