HR, 04-09-2007, nr. 00992/07 H
ECLI:NL:HR:2007:BB2747
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-09-2007
- Zaaknummer
00992/07 H
- LJN
BB2747
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB2747, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2007; (Herziening)
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑03‑2007
- Vindplaatsen
NJ 2008, 171 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 04‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. Ad informandum feiten. Aanvrager is geverbaliseerd wegens het zonder geldig vervoersbewijs reizen in het openbaar vervoer en geïdentificeerd aan de hand van een W-document. Naar uit het vonnis blijkt zijn die feiten ad informandum gevoegd bij de feiten die tot de veroordeling hebben geleid en zijn zij door de rechter in de strafmaat meegenomen. T.z.v. die feiten is aanvrager echter niet veroordeeld, zodat de aangevoerde omstandigheid dat aanvrager op de genoemde data niet over het W-document beschikte niet tot gevolg kan hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak, ontslag van rechtvervolging, n-o van het OM of tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" i.d.z.v. art. 457.1 aanhef en onder sub 2 Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en derhalve niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4 september 2007
Strafkamer
nr. 00992/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 25 januari 2006, nummer 17/571163-05, ingediend door mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman te Boxtel.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager onder 1, 2 en 3 ter zake van telkens: "Niet naleving van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld tot telkens een geldboete van € 130,-, subsidiair twee dagen hechtenis, en twee dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Bij de beoordeling van de aanvrage kan van het volgende worden uitgegaan.
3.2.1. De aanvrager is bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake van de feiten dat hij op 23 maart 2005 te Eindhoven, op 3 maart 2005 te Utrecht en op 2 maart 2005 te Eindhoven, kort gezegd, zonder geldig vervoerbewijs gebruik heeft gemaakt van de trein.
3.2.2. De tot de stukken van het geding behorende processen-verbaal houden in dat een bij de NS Groep N.V., standplaats Eindhoven, werkzame hoofdconducteur, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, bij zijn dienst:
(i) op 23 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Eindhoven, die heeft opgegeven te zijn
"[Aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [a-straat 1] te [plaats A] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [001];
(ii) op 3 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Utrecht, die heeft opgegeven te zijn
"[Aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [b-straat 1] te [plaats B] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [002];
(iii) op 2 maart 2005 in de trein een vervoerbewijzencontrole uitvoerde en daarbij een reiziger heeft staandegehouden op verdenking van overtreding van art. 70 Wet personenvervoer 2000, die verklaarde te zijn ingestapt op het station te Eindhoven, die heeft opgegeven te zijn
"[aanvrager]", geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats], wonende te [c-straat 1] te [plaats B] en die ter identificatie een zogeheten W-document heeft getoond met nummer [003].
3.3. In de aanvrage wordt aangevoerd dat, indien de rechter bekend was geweest met de omstandigheid dat de aanvrager het aan hem afgegeven W-document op 10 juni 2004 was verloren, het onderzoek mede in het licht van de omstandigheid dat bij elk van de controles een ander (en nimmer door de aanvrager bewoond) adres werd opgegeven niet tot een veroordeling zou hebben geleid, althans tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, vanwege het ernstig vermoeden dat een ander zich op vertoon van het vermiste W-document telkens voor hem heeft uitgegeven.
3.4. Ter ondersteuning van de aanvrage is onder meer overgelegd een kopie van een door [verbalisant 1], opsporingsambtenaar van de Vreemdelingendienst Friesland, district Leeuwarden, op 10 juni 2004 opgemaakt proces-verbaal, onder meer inhoudende dat de aanvrager die dag bij de politie aangifte heeft gedaan van vermissing c.q. diefstal van zijn verblijfsdocument:
"Soort : W IDENTITEITSDOCUMENT (ASIEL)
Nummer : [004]
Datum afgifte: 21/07/2003
Plaats afgifte: BRABANT ZUID-OOST"
en daarbij heeft verklaard:
"Ongeveer 4 weken geleden ben ik mijn document kwijtgeraakt in Eindhoven. Ik heb gezocht maar kan het niet meer vinden.
Het document was aan mij gegeven en ik heb het aan niemand anders gegeven of verkocht."
3.5. Die omstandigheid kan echter niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Immers, de staandegehouden treinreiziger is bij de bewuste controles niet op vertoon van het als vermist c.q. gestolen opgegeven W-document - dat een ander nummer heeft - geïdentificeerd.
3.6. Aan dat oordeel doet niet af dat de aanvrager eveneens op 21 oktober 2004, 7 oktober 2004, 26 augustus 2004 en 12 augustus 2004 is geverbaliseerd wegens het zonder geldig vervoersbewijs reizen in het openbaar vervoer maar toen wel is geïdentificeerd aan de hand van een W-document met het onder 3.4 aangegeven nummer. Naar uit het vonnis blijkt zijn die feiten ad informandum gevoegd bij de feiten die tot de veroordeling hebben geleid en zijn zij door de rechter in de strafmaat meegenomen. Ter zake van die feiten is de aanvrager echter niet veroordeeld, zodat de aangevoerde omstandigheid dat de aanvrager op de genoemde data niet over het W-document beschikte niet tot gevolg kan hebben dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een van de hiervoor onder 3.1 bedoelde einduitspraken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en derhalve niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
3.7. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 4 september 2007.
Beroepschrift 16‑03‑2007
Hoge Raad der Nederlanden
Boxtel, 16 maart 2007
Mr C.A.J.M. Snijders
Mr B.W.M. Toemen
Mw. Mr E.H.J.M. de Bonth
Inzake [aanvrager] / Openbaar Ministerie Leeuwarden
Ons kenmerk CS/EB/00010858/23c
e-mailadres C.Snijders@snijdersentoemen.nl
parketnnummer 17/571163-05
TOELICHTING HERZIENINGSVERZOEK
Geachte heer, mevrouw,
Hierbij doe ik u de toelichting toekomen behorende bij het herzieningsverzoek van de heer [aanvrager].
Cliënt is op 25 januari 2006 bij verstek veroordeeld wegens het rijden in de trein zonder geldig plaatsbewijs. Het gaat om een drietal feiten, waaraan ad informandum nog een 6-tal feiten, allemaal voor dezelfde soort gedraging, zijn toegevoegd. Cliënt is veroordeeld tot 3 geldboetes van 130 euro. Het vonnis is op 8 maart 2006 onherroepelijk geworden.
Cliënt wil u bij deze het verzoek doen om herziening van bovengenoemde uitspraak. Cliënt voegt ter onderbouwing van zijn verzoek de stukken toe van zijn strafzaak, en zal deze hieronder nader toelichten.
De feiten waar het in casu om gaat zijn een groot aantal keren dat er een persoon zonder geldig plaatsbewijs heeft gereisd, die bij navraag heeft gesteld dat zijn naam die van cliënt is. De processen-verbaal die zijn opgemaakt naar aanleiding van de constatering dat er werd gereisd zonder geldig plaatsbewijs, vindt u bijgevoegd (prod. 1). Het gaat om een proces-verbaal:
- —
d.d. 23 maart 2005 waarbij als woonplaats is opgegeven [a-straat] [1], [postcode A] [plaats A],
- —
d.d. 3 maart 2005 waarbij als woonplaats is opgegeven de [b-straat] [1], [postcode B] [plaats B],
- —
d.d. 2 maart 2005 waarbij als woonplaats is opgegeven de [c-straat] [1], [postcode C] [plaats B],
- —
d.d. 23 februari 2005 waarbij als woonplaats is opgegeven de [d-straat] [1], [postcode D] [plaats C],
- —
d.d. 6 januari 2005 waarbij als woonplaats is opgegeven de [c-straat] [2], [postcode E] [plaats B]
- —
d.d. 21 oktober 2004 waarbij als woonplaats is opgegeven de [e-straat] [postcode F] te [plaats B]
- —
d.d. 7 oktober 2004 waarbij als woonplaats is opgegeven de [f-straat] [1a], [postcode G] te [plaats D]
- —
d.d. 26 augustus 2004 waarbij als woonplaats is opgegeven de [c-straat] [3], [postcode H] te [plaats E]
- —
en d.d. 12 augustus 2004 waarbij als woonplaats is opgegeven [a-straat] [1], [postcode A] te [plaats A]
Cliënt is voorts gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank te Roermond op 18 januari 2007 wegens wederom een hele lijst van dezelfde soort overtredingen (7 in totaal) op data in januari 2005, maart 2005, april en mei 2005. Bij de processen-verbaal in deze zaak is bij alle aanhoudingen behalve 2, die namelijk op dezelfde dag plaatsvonden, een ander adres opgegeven (prod. 2). Een aantal van deze adressen komt overeen met de adressen op de eerdere processen-verbaal die hierboven genoemd zijn.
Cliënt ontkent ten stelligste dat hij degene is geweest die op alle genoemde data zonder geldig plaatsbewijs in de trein is aangetroffen. De enige controle waarbij het opgegeven adres overeenkomt met de plaats waar hij toen woonde, is de controle op 7 oktober 2004, toen cliënt in [plaats D] woonachtig was. Cliënt ontkent echter ook dat hij daarbij degene was die in de trein werd aangetroffen zonder geldig vervoersbewijs.
Cliënt wijst ter onderbouwing van het voorgaande ten eerste op de aangifte die hij op 10 juni 2004 gedaan van het verlies van zijn W-document (prod. 3). Uit dit stuk blijkt dat cliënt zijn W-document begin juni 2004 is kwijtgeraakt. Het is vrijwel meteen daarna dat er ineens allerlei processen-verbaal opduiken waarin zijn naam wordt genoemd. Cliënt leidt hieruit af dat er kennelijk iemand is die zijn W-document heeft gevonden, en dat deze persoon in de trein steeds de naam van cliënt opgeeft wanneer er een controle plaatsvindt. Cliënt wijst erop dat voorafgaand aan het verlies van het W-document van cliënt is nimmer gebleken dat hij heeft gereisd zonder geldig plaatsbewijs.
Een andere belangrijke aanwijzing dat er iemand fraudeert met het identiteitsbewijs van cliënt is het feit dat er bij elke constatering van het reizen zonder geldig vervoersbewijs een ander adres wordt opgegeven. Cliënt voegt hierbij een lijst toe van het COA waaruit blijkt wanneer hij waar woonde (prod. 4). U kunt uit deze lijst afleiden dat cliënt nimmer woonachtig was op de adressen die op de betreffende data werden genoemd door de persoon of personen die de naam van cliënt opgaven, behalve 1 maal op 7 oktober 2004. Cliënt heeft van 12 mei 2003 tot 7 oktober 2003 in [plaats I] gewoond, van 9 oktober 2003 tot 23 augustus 2005 in [plaats D], en woont alweer vanaf 23 augustus 2005 in [plaats J] aan de [g-straat] nr [1].
Cliënt wist dan ook helemaal niet van alle processen-verbaal en de bijbehorende boetes die waren opgelegd, en was onaangenaam verrast toen de boetes ineens wel op zijn adres terecht kwamen nadat het OM hiertoe op 9 augustus 2005 kennelijk onderzoek had gedaan.
Cliënt hoopt dat u met hem van oordeel bent dat het wel erg onfortuinlijk is dat hij continue met boetes wordt geconfronteerd terwijl hij zich van geen kwaad bewust is. Cliënt wil u op grond van het voorgaande verzoeken de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton Opsterland te herzien, zodat de boetes die cliënt zijn opgelegd komen te vervallen.
Hoogachtend,
C.A.J.M. Snijders