HR, 28-08-2007, nr. 00777/07 U
ECLI:NL:PHR:2007:BA6306
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-08-2007
- Zaaknummer
00777/07 U
- LJN
BA6306
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA6306, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑08‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA6306
ECLI:NL:PHR:2007:BA6306, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA6306
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Uitlevering. Gewijzigde samenstelling Rb t.t.v. zowel 2e als 3e zitting. Blijkens het daarvan opgemaakte p-v is het onderzoek van de 2e zitting opnieuw aangevangen en is het vervolgens, zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld, geschorst om de – toen niet aanwezige – opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de behandeling bij te wonen. Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld op de 3e zitting. Blijkens het p-v van die zitting was de Rb anders samengesteld dan op de 2e zitting. Nu de zaak op de 2e zitting niet inhoudelijk was behandeld, bestond voor de Rb niet de noodzaak om het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aan te vangen (vgl. HR LJN ZD1970 en HR LJN AA9480).
28 augustus 2007
Strafkamer
nr. 00777/07 U
SG/RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 19 februari 2007, nummer [001] , op een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, [alias 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, alias [alias 2] , geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [A] .
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt primair dat de Rechtbank ten tijde van het onderzoek ter zitting van 5 februari 2007 anders was samengesteld dan op de daaraanvoorafgaande zittingen van 23 augustus en 4 december 2006, zonder dat blijkt van hernieuwde aanvang van het onderzoek en evenmin van instemming door de Officier van Justitie en de raadsman om daarvan af te zien. Dat leidt aldus het middel tot nietigheid van het onderzoek.
3.2. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal is het onderzoek ter zitting van 4 december 2006 opnieuw aangevangen en is het vervolgens, zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld, geschorst om de - toen niet aanwezige - opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de behandeling bij te wonen.
Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld ter zitting van 5 februari 2007. Blijkens het proces-verbaal van die zitting was de Rechtbank anders samengesteld dan ter zitting van 4 december 2006.
3.3. Nu de zaak op 4 december 2006 niet inhoudelijk was behandeld, bestond voor de Rechtbank niet de noodzaak om het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aan te vangen (vgl. HR 26 september 2000, LJN ZD1970, NJ 2000, 701 en HR 9 januari 2001, AA9480, NJ 2001, 125). De primaire klacht van het middel ziet daaraan voorbij, zodat zij faalt.
3.4. Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 augustus 2007.
Conclusie 28‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Uitlevering. Gewijzigde samenstelling Rb t.t.v. zowel 2e als 3e zitting. Blijkens het daarvan opgemaakte p-v is het onderzoek van de 2e zitting opnieuw aangevangen en is het vervolgens, zonder dat de zaak inhoudelijk is behandeld, geschorst om de – toen niet aanwezige – opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de behandeling bij te wonen. Vervolgens is de zaak inhoudelijk behandeld op de 3e zitting. Blijkens het p-v van die zitting was de Rb anders samengesteld dan op de 2e zitting. Nu de zaak op de 2e zitting niet inhoudelijk was behandeld, bestond voor de Rb niet de noodzaak om het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aan te vangen (vgl. HR LJN ZD1970 en HR LJN AA9480).
Nr. 00777/07 U
Mr. Vellinga
Zitting: 29 mei 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[alias 2], ook bekend als [de opgeëiste persoon 1] en [alias 2]
1. De Rechtbank te Rotterdam heeft bij uitspraak van 19 februari 2007 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Noorwegen ter vervolging toelaatbaar verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 00777/07, 00823/07 en 00824/07. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de opgeëiste persoon heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel houdt in dat de uitspraak van de Rechtbank nietig is omdat het verzoek is behandeld ter zitting van 5 februari 2007 in een andere samenstelling van de Rechtbank dan ter zitting van 23 augustus 2006 en 6 december 2006, terwijl het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2007 niet vermeldt en daaruit ook niet blijkt dat het onderzoek opnieuw is aangevangen en evenmin blijkt dat door de Officier van Justitie en de opgeeiste persoon overeenkomstig het bepaalde in art. 322 lid 3 Sv met voortzetting van de behandeling is ingestemd.
5. Het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2007 houdt inderdaad niet in dat de Rechtbank heeft bevolen dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.
6. Uit de gang van zaken ter zitting van 5 december 2007, zoals deze is weergegeven in het proces-verbaal van die zitting, vloeit echter voort dat de Rechtbank het onderzoek wel opnieuw heeft aangevangen. Na identificatie van de ter zitting aanwezig opgeëiste persoon vangt de voorzitter het onderzoek immers aan met mededeling van de inhoud van het uitleveringsverzoek, van de brief van de Minister van Justitie, houdende het verzoek aan de hoofdofficier van justitie in het arrondissement om het verzoek in behandeling te nemen en van de schriftelijke vordering van de Officier van Justitie. Dienovereenkomstig heeft de Rechtbank de Officier van Justitie en de opgeëiste persoon niet gevraagd of zij instemden met voortzetting van de behandeling.(1)
7. Nu uit de uitspraak van de Rechtbank voorts blijkt dat zij zich heeft gerealiseerd dat haar samenstelling ter zitting van 5 december 2007 een andere was dan die ter zitting van 23 augustus 2006 en zij niet blijk geeft mede te hebben beslist op grond van het onderzoek ter zitting van 23 augustus 2006, is de opgeëiste persoon door het enkele achterwege blijven van het bevel tot opnieuw aanvangen van het onderzoek ter zitting niet in zijn rechtens beschermde belangen geschaad.(2)
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie HR 8 februari 2005, NJ 2005, 228 voor een geval waarin uit het instemmen overeenkomstig het bepaalde in art 322 lid 3 Sv werd afgeleid dat het Hof mede recht had gedaan op het eerder in andere samenstelling door het Hof verricht onderzoek.
2 Vgl. HR 25 oktober 2005, LJN AU2698 t.a.v. het tweede middel.