HR, 03-07-2007, nr. 02700/06
ECLI:NL:PHR:2007:BA5022
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2007
- Zaaknummer
02700/06
- LJN
BA5022
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA5022, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5022
ECLI:NL:PHR:2007:BA5022, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA5022
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Uitreiking dagvaarding. HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR LJN AD5163. I.c. houden de stukken van het geding niets in waaruit kan volgen dat is getracht de appeldagvaarding op het in de appelakte opgegeven adres uit te reiken. Het kennelijk oordeel van het Hof dat het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres als achterhaald moest worden beschouwd, is niet zonder meer begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat van verdachte in de GBA sinds 27-5-2005 geen woon- of verblijfplaats bekend is, sluit immers niet de mogelijkheid uit dat het adres dat verdachte in de appelakte heeft doen opnemen daarin is vermeld met het oog op de betekening van gerechtelijke mededelingen.
3 juli 2007
Strafkamer
nr. 02700/06
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 mei 2006, nummer 20/012271-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 2005 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, tweemaal gepleegd" veroordeeld tot tweemaal acht weken hechtenis, waarvan telkens vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geldig heeft geacht.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
(i) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2005 heeft de verdachte verklaard te wonen op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
(ii) Op 21 december 2005 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 december 2005.
(iii) In de akte rechtsmiddel is als adres van de verdachte opgenomen: [a-straat 1] te [woonplaats].
(iv) Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2006, houdt in dat die dagvaarding op 5 april 2006 op de voet van art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Een eveneens aan het dubbel van die dagvaarding gehecht GBA-overzicht van 5 april 2006 houdt in dat van de verdachte vanaf 27 mei 2005 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend was.
(v) Voormeld GBA-overzicht houdt voorts in als GBA-adres van de verdachte vanaf 5 augustus 2003 tot 27 mei 2005: [a-straat 1], [0000 AA] [woonplaats].
(vi) Ter terechtzitting in hoger beroep van 16 mei 2006 is de verdachte noch een raadsman verschenen en heeft het Hof verstek tegen de verdachte verleend.
3.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.24 sub b).
3.4. De stukken van het geding houden niets in waaruit kan volgen dat is getracht de appeldagvaarding op het in de appelakte opgegeven adres uit te reiken. Het kennelijk oordeel van het Hof dat het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres als achterhaald moest worden beschouwd, is niet zonder meer begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat van de verdachte in de basisadministratie persoonsgegevens sinds 27 mei 2005 geen woon- of verblijfplaats bekend is, sluit immers niet de mogelijkheid uit dat het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen daarin is vermeld met het oog op de betekening van gerechtelijke mededelingen.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, is dan ook onbegrijpelijk.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en de overige middelen geen bespreking behoeven. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.
Conclusie 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Uitreiking dagvaarding. HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR LJN AD5163. I.c. houden de stukken van het geding niets in waaruit kan volgen dat is getracht de appeldagvaarding op het in de appelakte opgegeven adres uit te reiken. Het kennelijk oordeel van het Hof dat het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres als achterhaald moest worden beschouwd, is niet zonder meer begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat van verdachte in de GBA sinds 27-5-2005 geen woon- of verblijfplaats bekend is, sluit immers niet de mogelijkheid uit dat het adres dat verdachte in de appelakte heeft doen opnemen daarin is vermeld met het oog op de betekening van gerechtelijke mededelingen.
Nr. 02700/06
Mr. Vellinga
Zitting: 8 mei 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 1 en 2, "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, tweemaal gepleegd" veroordeeld tot telkens hechtenis voor de duur van acht weken, waarvan telkens vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte de uitreiking van de appèldagvaarding geldig heeft verklaard en heeft aangenomen dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand heeft gedaan.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter d.d. 7 december 2005 houdt in dat de verdachte heeft opgegeven woonachtig te zijn te [woonplaats], aan de [a-straat 1]. De op 21 december 2005 opgemaakte akte rechtsmiddel houdt in dat de verdachte tegen het vonnis van de Kantonrechter hoger beroep instelt en dat hij opgeeft woonachtig te zijn op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
5. De appèldagvaarding is echter op 5 april 2006 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank te 's-Hertogenbosch omdat van de verdachte geen woon-of verblijfplaats in Nederland bekend was. Dat strookt met de gegevens die zijn vermeld in het door VIPS gegenereerde GBA-overzicht met adresgegevens van de verdachte. Dat overzicht houdt in dat de verdachte sedert 5 augustus 2003 stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], maar dat vanaf 27 mei 2005 hij zonder vaste woon- of verblijfplaats is. Het Hof heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 mei 2006, vastgesteld dat de verdachte, ofschoon behoorlijk gedagvaard, niet is verschenen en heeft vervolgens verstek verleend.
6. Art. 588, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2º, Sv schrijft voor dat de uitreiking van de dagvaarding - bij gebreke van een inschrijving in de basisadministratie persoonsgegevens - geschiedt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde. In HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, m.nt. Sch, heeft de Hoge Raad in r.o.v. 3.24 overwogen dat onder meer niet kan worden aangenomen dat een feitelijke woon- of verblijfplaats onbekend is wanneer sprake is van een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. Als voorbeeld noemt de Hoge Raad vervolgens het adres dat de verdachte in de appèlakte heeft doen opnemen.
7. Het in de appèlakte opgegeven adres is niet achterhaald door een latere opgave. Daarom had de dagvaarding op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] behoren te worden uitgereikt. Het Hof heeft in het onderhavige geval dan ook ten onrechte aangenomen dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze aan de verdachte is betekend.
8. Naar mijn oordeel is de situatie van art. 588a Sv, waar het middel op doelt niet aan de orde. Art 588a Sv heeft immers het oog op een geldige betekening op een GBA-adres(1), terwijl uit de stukken blijkt van een ander adres dat de verdachte heeft opgegeven teneinde hem mededelingen over de strafzaak toe te zenden..
9. Dat laat onverlet dat het middel terecht klaagt over een gebrek in de betekening van de appèldagvaarding.
10. Het middel slaagt.
11. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof voor het bewijs gebruik maakt van het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter, voor zover dat inhoudt de verklaring van de verdachte, terwijl het bedoelde proces-verbaal zich niet bevindt bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden. Daarbij verdient opmerking dat de stellers van het middel, na aanvankelijke toezending van diverse stukken in de onderhavige zaak, aan de strafgriffie van de Hoge Raad hebben verzocht om toezending van bedoeld proces-verbaal, maar daarop bericht hebben ontvangen dat dat stuk zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevond.
12. Mijnerzijds is navraag gedaan bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarna het betreffende proces-verbaal alsnog door de Hoge Raad is ontvangen. Vervolgens is een afschrift daarvan aan de stellers van het middel toegezonden.
13. Aan het middel is daarmee de feitelijke grondslag komen te ontvallen, zodat het faalt.
14. Het derde middel, dat bij aanvullende schriftuur is voorgesteld, bevat de klacht dat het Hof met schending van art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in de strafmotivering de redenen op te geven voor oplegging van de vrijheidsbenemende straffen.
15. Het Hof heeft de op te leggen straffen als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepalingen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld."
16. Anders dan in de in het middel genoemde HR 29 augustus 2006, LJN AX3925 en AX6411 overweegt het Hof hier wel met zoveel woorden dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een vrijheidsstraf. Bovendien overweegt het Hof dat het daarbij rekening houdt met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Daarmee beoogt het Hof kennelijk uit te drukken dat daarin voor hem in het bijzonder de reden is gelegen niet een lichtere straf op te leggen dan een vrijheidsstraf. Aldus heeft het Hof de bijzondere redenen opgegeven voor de keuze van de vrijheidsstraf en is het bepaalde in art. 359 lid 6 Sv dus niet geschonden.(2)
17. Het middel faalt.
18. Het tweede middel kan worden afgedaan op de voet van art. 81 RO
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Kamerstukken II 2004-2005, 29 805, nr. 3, p. 11.
2 Vgl. HR 24 februari 1987, NJB 1987, p. 767, nr. 159 waarin niet uitdrukkelijk werd gerefereerd aan de keuze voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf maar wel werd overwogen dat de verdachte in het verleden meemalen tot vrijheidsstraffen was veroordeeld. Zie voorts voor gevallen waarin was voldaan aan het bepaalde in art. 359 lid 6 Sv HR 7 januari 1986, NJ 1986, 463, HR 3 februari 1987, NJ 1987, 633, HR 24 februari 1987, NJB 1987, p. 767, nr. 159, HR 23 juni 1987, NJ 1988, 420, HR 20 oktober 1987, NJ 1988, 264, HR 22 februari 1988, NJB 1988, p. 948, nr. 202.