HR, 19-06-2007, nr. 00483/07H
ECLI:NL:HR:2007:BA7399
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2007
- Zaaknummer
00483/07H
- LJN
BA7399
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA7399, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2007; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑02‑2007
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. '1. Met pistool afgedwongen verklaring en ernstig vermoeden. 2. Beroep op ontlastende verklaringen in andere herzieningszaak. Ad 1. Een door de aanvrager onder bedreiging met een pistool afgedwongen verklaring kan niet een ernstig vermoeden wekken als bedoeld in 457.1, aanhef en onder 2, Sv. Ad 2. Vzv. al door aanvrager met vrucht een beroep zou kunnen worden gedaan op nieuwe omstandigheden waarvan hij zelf het bewijs niet kan bijbrengen, gaat zijn beroep op die omstandigheden i.c. niet op.'
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 00483/07 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 april 1996, nummer 20/002293-95, ingediend door mr. J.J. Serrarens, advocaat te Maastricht, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, domicilie kiezende te Maastricht ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 13 september 1995 - de aanvrager ter zake van parketnummer 04/077318-94 primair "medeplegen van moord" en ter zake van parketnummer 04/077771-94 onder 1 primair en onder 2 primair telkens "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. Bij arrest van 26 maart 2002 heeft de Hoge Raad de aanvrager in een eerder herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt gesteld dat sprake is van een novum als bedoeld in voormelde bepaling. Daartoe wordt met een beroep op een door [getuige 1] op 11 november 2004 op schrift gestelde verklaring, welke nog niet aan de rechter bekend was, aangevoerd dat de moord op [het slachtoffer], waarvoor de aanvrager bij het onder 1 genoemde arrest is veroordeeld, niet is gepleegd door de aanvrager.
3.3. Ter ondersteuning van de aanvrage is in kopie een schriftelijke verklaring overgelegd, welke inhoudt:
"Geachte Heren
Hierbij deel ik u mede dat ik [getuige 1] moeder van [betrokkene 2] dat [betrokkene 2] + [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en broer die overlede is.
[Het slachtoffer] om 't leven hebben gebracht.
[Betrokkene 1] is bij mij aan de deur geweest en mij bedreig ik moest mijn mond houden.
Omdat hij de opdrach gever is
P.S. [Betrokkene 2] heef me dat allemaal verteeld"
3.4. Een bij de aanvrage gevoegd vonnis van de Rechtbank te Roermond van 15 april 2005 houdt, voor zover hier van belang, in dat is bewezenverklaard dat de aanvrager in de periode van 11 november tot en met 12 november 2004 in de gemeente Venlo opzettelijk [getuige 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk haar te dwingen een verklaring te schrijven over een moord.
3.5.1. Als bijlage bij de aanvrage is voorts een proces-verbaal van verhoor bij de Rechter-Commissaris gevoegd, voor zover inhoudende als een - onder ede - door [getuige 1] als getuige in de onder 3.4 bedoelde zaak op 23 februari 2005 afgelegde verklaring:
"Ik heb een relatie gehad met [aanvrager]. Hij woonde vroeger tegenover mij bij zijn moeder. De relatie heeft twee jaar geduurd totdat hij in 1994 werd opgepakt in de zaak tegen de bende van Venlo.
Ik had die avond toen ik de hond uitliet een lange jas aan met daaronder een ochtendjas. Dat doe ik 's avonds altijd zo. Na het uitlaten van de hond ga ik in mijn ochtendjas televisie kijken. Onderweg heb ik geen bekenden gezien. U houdt mij voor dat [aanvrager] zegt dat hij iemand op de bank zag zitten toen hij voorbij liep. Dat hij toen gebaard heeft en dat ik hem daarna vrijwillig heb binnengelaten. Dat is absoluut niet waar. Hij is achter mij de woning binnengekomen. In de gang heeft hij al een pistool getrokken en tegen mij gezegd dat ik mee moest naar de woonkamer. Hij zei dat ik moest gaan zitten want hij moest met mij praten. Hij zei "als je rustig bent, gebeurt er niets".
(...)
Rond middennacht veranderde de stemming. Hij wilde dat ik een verklaring opstelde over de bende van Venlo. Ik zei "dat doe ik niet". Ik weet daar niets van. Toen werd hij boos en heeft mij gedreigd mijn knieën kapot te schieten. Hij zei "dat ik dan in een rolstoel terecht zou komen". Hij heeft ook gezegd dat als ik aangifte zou doen, hij dan na vier jaar wel vrij zou komen en mij daarna een kogel door het hoofd zou jagen. Ik voel mij daardoor zeer zeker bedreigd en ik acht hem daartoe wel in staat, als hij agressief is.
Het klopt dat hij één naam, dat is de naam [het slachtoffer], voor mij op een papiertje heeft geschreven, omdat ik die naam niet kon schrijven. U houdt mij voor dat [aanvrager] zegt dat ik gezegd zou hebben dat [betrokkene 1] bij mij aan de deur was geweest. Dat is niet waar, dat heeft hij tegen mij gezegd.
Uiteindelijk heb ik de verklaring op papier gezet, zoals hij dat wilde.
(...)
U zegt mij dat [aanvrager] zegt dat ik zou weten dat de familie [A] meer zou weten van de zaak van de bende van Venlo. Dat is niet zo. Ik zou dat niet weten. U houdt mij voor de verklaring (dossierpagina 33). De inhoud van de verklaring klopt niet.
[Aanvrager], zo zegt u, zou van de politie hebben gehoord dat ik zou hebben verklaard dat de inhoud van die schriftelijke verklaring waar zou zijn. Dat heb ik niet gezegd."
3.5.2. Blijkens deze getuigenverklaring is aan [getuige 1] een verklaring voorgehouden, die op dossierpagina 33 zou zijn weergegeven. Die pagina bevindt zich niet bij de stukken waarover de Hoge Raad beschikt. In aanmerking genomen dat door de aanvrager, bij de toelichting van zijn standpunt omtrent het eerder genoemde novum, in de aanvrage onder 10 wordt verwezen naar de als bijlage overgelegde getuigenverklaring van [getuige 1] - hiervoor onder 3.3 weergegeven - kan er van worden uitgegaan dat "dossierpagina 33" die verklaring behelst waar de aanvrager zich te dezer zake op beroept.
3.6. Deze door de aanvrager onder bedreiging met een pistool afgedwongen verklaring kan niet een ernstig vermoeden wekken als onder 3.1 bedoeld. Ook overigens behelst de aanvrage niets dat zulk een vermoeden kan wekken.
3.7.1. De aanvrage houdt voorts met betrekking tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd in dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], van wie verklaringen voor het bewijs zijn gebezigd, sedert de veroordeling van de aanvrager ontlastend ten aanzien van hem zijn gaan verklaren. Daartoe wordt verwezen naar stukken waarover de aanvrager zelf niet beschikt, maar die een rol zouden hebben gespeeld in een herzieningszaak van [betrokkene 1]. Het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2003 in die herzieningszaak, waarbij het verzoek is afgewezen, is door de aanvrager aan zijn aanvrage gehecht.
3.7.2. Voor zover al door de aanvrager met vrucht een beroep zou kunnen worden gedaan op nieuwe omstandigheden waarvan hij zelf het bewijs niet kan bijbrengen, gaat zijn beroep op die omstandigheden in dit geval niet op. Uit het arrest in de herzieningszaak van [betrokkene 1], die onder meer ook voor de moord op [het slachtoffer] was veroordeeld, valt af te leiden dat ook toen is aangevoerd dat niet langer van de juistheid van de ook in diens strafzaak voor het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] kan worden uitgegaan. Dat betoog is vervolgens door de Hoge Raad bij arrest van 10 juni 2003, LJN AF9724, verworpen. Daaraan kan ook thans niet een ernstig vermoeden als onder 3.1 bedoeld worden ontleend.
3.8. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 19 juni 2007.
Beroepschrift 08‑02‑2007
VERZOEK TOT HERZIENING (art. 457 Sv.)
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te
's‑GRAVENHAGE
[aanvrager], wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], kiest voor deze aangelegenheid woonplaats te Maastricht aan het kantoor van de Advocatenpraktijk Universiteit Maastricht, gelegen aan de Lenculenstraat 30 (Postbus 86, 6200 AB) te Maastricht, van welk kantoor de advocaat en procureur mr. Judith Serrarens door hem bepaaldelijk gevolmachtigd is dit herzieningsverzoek te ondertekenen en in te dienen, en geeft het navolgende te kennen.
1
[aanvrager] is bij arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 26 april 1996 met parketnummer 20.002293.95 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar terzake het medeplegen van de moord op dhr. [slachtoffer] en twee andere — onbekend gebleven en nimmer gevonden — personen.
2
Het door [aanvrager] tegen het arrest van het Hof 's‑Hertogenbosch ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest d.d. 22 april 1997 verworpen. Een kopie van het arrest van de Hoge Raad wordt als productie 1 bij dit verzoekschrift gevoegd.
3
[aanvrager] meent dat er gronden zijn tot herziening van deze beslissing omdat er sprake is van een novum in de zin van art. 457 lid 1 sub 2 Sv.
4
In dat kader is allereerst van belang te vermelden dat [aanvrager] vanaf zijn aanhouding tot op de dag van vandaag steeds beweerd heeft op geen enkele wijze betrokken te zijn geweest bij de moorden terzake waarvan hij veroordeeld is. In eerste aanleg is [aanvrager] ook van de tenlastegelegde moorden vrijgesproken door de Rechtbank Roermond. Inmiddels heeft [aanvrager] de hem opgelegde gevangenisstraf allang uitgezeten. Hij kan echter niet leven met het feit dat hij ten onrechte is veroordeeld voor levensdelicten.
5
Het novum in deze zaak bestaat uit een — als productie 2 bij dit verzoek gevoegde — verklaring die op 11 november 2004 op schrift is gezet door de voormalige partner van [aanvrager], tevens de moeder van medeverdachte [betrokkene 2], mw. [getuige 1]. In deze verklaring vermeldt zij wie, volgens informatie die zij van haar zoon [betrokkene 2] heeft gekregen, betrokken zouden zijn geweest bij de moord op [slachtoffer]. Zij noemt [aanvrager] niet als één van de bij deze moord betrokken personen.
6
De verklaring van [getuige 1] is onder druk van [aanvrager] door haar geschreven. Op de avond van 11 november 2004 heeft hij [getuige 1] onder bedreiging met een wapen gedwongen een verklaring te schrijven over hetgeen zij wist met betrekking tot de moord op [slachtoffer]. Hij heeft haar echter niet gedicteerd wat zij moest opschrijven, doch aan haar gevraagd de waarheid op papier te zetten.
7
[getuige 1] heeft na haar vrijheidsberoving op 11 november 2004 aangifte tegen [aanvrager] gedaan. [aanvrager] heeft zich zelf bij de politie gemeld en is later gedagvaard en veroordeeld. Een kopie van de dagvaarding en het vonnis van de rechtbank Roermond d.d. 15 april 2005 worden bij dit verzoekschrift gevoegd als productie 3 en 4.
8
Volgens [aanvrager] heeft de recherche Venlo tijdens zijn verhoor op 17 november 2004 tegen hem gezegd dat [getuige 1] tegenover de recherche had verklaard dat zij (inderdaad) de waarheid heeft opgeschreven. Ondergetekende heeft [aanvrager] diezelfde dag, 17 november 2004, op het politiebureau bezocht. [aanvrager] was toen buitengewoon verheugd omdat de politie hem vlak voor mijn komst had verteld dat mw. [getuige 1] had erkend dat haar verklaring ‘de waarheid’ bevatte.
9
Gek genoeg bleek later dat in de door mw. [getuige 1] bij de politie ondertekende verklaring vermeld stond dat [aanvrager] haar de verklaring gedicteerd had. Onder meer in verband daarmee is [getuige 1] later bij de rechter-commissaris door de verdediging gehoord over de wederrechtelijke vrijheidsberoving op 11 november 2004. Bij die gelegenheid heeft zij ontkend dat zij zelf bepaald heeft wat zij op 11 november 2004 heeft opgeschreven. Volgens [aanvrager] heeft hij haar echter in het geheel geen woorden in de mond gelegd. Dat kon hij ook helemaal niet, omdat hij zelf niet weet wie bij de moord op [slachtoffer] betrokken zijn geweest. Hij vermoedt dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij haar de verklaring heeft gedicteerd omdat zij bang is voor represailles van de kant van één van de personen die zij in haar verklaring noemt. De advocaat van deze persoon heeft ondergetekende vlak na 11 november 2004 ook benaderd omdat zijn cliënt wilde weten wat mw. [getuige 1] over de inhoud van haar handgeschreven verklaring tegen de politie heeft gezegd.
10
[aanvrager]s enige bemoeienis met de inhoud van de verklaring van [getuige 1] is geweest dat hij de naam ‘[naam slachtoffer]’ voor haar heeft gespeld. Dat heeft hij gedaan omdat [getuige 1] aangaf niet te weten hoe deze naam gespeld wordt. Aan de verklaring van [getuige 1] is overigens ook te zien dat zij niet wist hoe de naam ‘[naam slachtoffer]’ gespeld moest worden: de naam is in eerste instantie verkeerd gespeld en daarom doorgehaald. Afschriften van de door mw. [getuige 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, een bij de politie op 16 november 2004 door [aanvrager] afgelegde verklaring en van het proces-verbaal van de terechtzitting worden als productie 5, 6 en 7 bij dit verzoekschrift gevoegd. Tevens wordt een afschrift van het aan de officier van Justitie gerichte verzoek d.d. 21 maart 2005 om de rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Venlo als getuige te horen, overgelegd. (productie 8). Dit verzoek is niet gehonoreerd door de Officier van Justitie en de rechtbank heeft het verzoek deze personen als getuige te mogen horen, eveneens afgewezen.
11
[aanvrager] realiseert zich terdege dat de wijze waarop hij [getuige 1] gedwongen heeft een verklaring te schrijven over de moord op [slachtoffer], strafbaar en laakbaar is. Hij accepteert dan ook dat hij daarvoor bestraft is. Hij heeft op 11 november 2004 echter uit pure wanhoop gehandeld. Hij heeft acht jaar ten onrechte vastgezeten voor een moord waar hij niets mee te maken heeft gehad en zijn ex-partner, die van haar zoon precies wist wat er gebeurd is en dat ook aan hem, [aanvrager], gezegd had, weigerde de aan haar bekende toedracht van de moord op [slachtoffer] te openbaren. Zoals [aanvrager] ook tegenover de reclassering heeft verklaard, heeft hij, sinds hij is veroordeeld voor de moord op (onder meer) [slachtoffer], geen leven meer. Hij zegt te lijden aan ‘binnenbrand’. Het feit dat aan zijn straf na acht jaar detentie een einde is gekomen, heeft in die situatie ook niets veranderd. Een afschrift van de rapportage van Reclassering Nederland d.d.18 februari 2005 wordt als productie 9 bij dit verzoekschrift gevoegd.
12
[aanvrager] heeft eerst lange tijd getracht om zijn onschuld op een andere wijze aan te tonen. Hij heeft [getuige 1] ook diverse malen gevraagd om vrijwillig een verklaring af te leggen over haar wetenschap met betrekking tot de moord op [slachtoffer]. Dat deed zij, ondanks vele beloftes een verklaring af te leggen, steeds maar niet, waarna [aanvrager] haar uit wanhoop gedwongen heeft de verklaring te schrijven.
13
De juistheid van de inhoud van de verklaring van [getuige 1] d.d.11 november 2004 wordt bevestigd door hetgeen [getuige 1] jaren eerder heeft verklaard in gesprekken met [naam 1], de schrijfster van het in 1996 gepubliceerde boek ‘[titel]’. In een interview verklaart [getuige 1] over de moord op [slachtoffer] namelijk: ‘(…) Ik zal je nog eens wat vertellen: die hele [slachtoffer]-zaak zit anders in elkaar. Dat weet heel Venlo, alleen de politie wil er niets van weten. Ik weet wie de echte daders van die moord zijn: de broers [naam 2] en [naam 3] De dochter van [naam 2] is bij mij op bezoek geweest en zij zwoer op de koran dat [naam 3] de dader van die moord is. Ik zei: Dat moetje mij niet vertellen, daar moetje voor bij de politie zijn. Dat heeft ze uiteraard dus nooit gedaan. Het is toch te gek voor woorden dat de politie maar blijft denken dat [betrokkene 2] bij [slachtoffer] betrokken is geweest. Nee, die moord was onopgelost en die hebben ze mooi kunnen oplossen door het [betrokkene 2] in zijn schoenen te schuiven. Ook de manier waarop [aanvrager] bij de hele zaak betrokken is …Als er iemand was die een hekel had aan [aanvrager], dan was het [betrokkene 2] wel. Dan is het toch gek dat juist hij de naam van [aanvrager] nooit genoemd heeft? [aanvrager] is er alleen maar bij betrokken omdat verschillende mensen hebben gezegd dat hij op de avond dat [slachtoffer] werd vermoord ook in de [a-straat] was. Hij ging toen naar de hoeren, verder niets. De politie heeft [getuige 2] verschillende keren gevraagd: ‘Denk eens aan de vriend van [getuige 1]’. Nou, dat moet je net tegen [getuige 2] zeggen. Die zou de koningin nog van een moord beschuldigen als ze hem dat vragen. Is daar bij de politie iedereen gek, heb ik me wel eens afgevraagd’. Afschriften van de pagina's uit het boek van [naam 1] waar het voorgaande citaat aan is ontleend, worden als productie 10 bij dit verzoekschrift gevoegd.
14
Ook [betrokkene 2] bevestigt in een interview met [naam 1] dat [aanvrager] niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer]. Tegenover de politie heeft hij overigens ook niet belastend over [aanvrager] verklaard. [betrokkene 2] zou tegenover [naam 1] hebben verklaard dat hij mee is geweest naar de plek waar [slachtoffer] gedood is, maar daar niets van heeft gezien omdat hij met [getuige 3] in de auto is blijven zitten. Over [aanvrager] zegt hij dat deze er de avond van de moord op [slachtoffer] niet bij was en: ‘Ik zou het zeker vertellen als dat wel zo was, want ik haat die kerel. Waarom zou ik hem de hand boven het hoofd houden’. Pag. 75 van het boek, waar dit citaat aan is ontleend, wordt als productie 11 bij dit verzoekschrift gevoegd.
15
Uit het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch blijkt dat de veroordeling van [aanvrager] voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer] voornamelijk gebaseerd is op belastende verklaringen die tegen [aanvrager] zijn afgelegd door [getuige 2] en [getuige 3]. In een bijzondere bewijsoverweging overweegt het Hof over de betrouwbaarheid van deze verklaringen dat (juist) aan de belastende verklaringen van deze getuigen geloof wordt gehecht. [aanvrager] hecht er echter aan er op te wijzen dat voormelde getuigen beiden van alles hebben verteld en ook diverse ontlastende verklaringen over hem hebben afgelegd. Zo heeft [getuige 2] ter zitting van de Rechtbank Roermond d.d. 18 augustus 1995 verklaard dat [aanvrager] niets met de moorden op [slachtoffer] en twee andere Turken te maken heeft gehad en dat hij eerdere belastende verklaringen over [aanvrager] had verzonnen omdat de politie volhield dat [aanvrager] bij de moorden aanwezig moest zijn geweest. Tijdens dezelfde zitting van de Rechtbank Roermond is door rechercheur [verbalisant 3] toegegeven dat tegen [getuige 2] tijdens diens politieverhoren is gezegd dat hij eens aan de vriend van de moeder van [betrokkene 2] moest denken en dat daarmee sturend is opgetreden.
16
Vermelding verdient verder dat de getuige [getuige 3] na het wijzen van het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch in deze zaak heeft verklaard dat zij in haar bij de politie afgelegde verklaringen niet de waarheid heeft gesproken en dat haar dagboeken, op instigatie van haar toenmalige raadsman, valselijk zijn opgemaakt. [aanvrager] beschikt niet over de hier bedoelde, later afgelegde verklaringen van [getuige 3], maar weet dat deze de Hoge Raad wel bekend moeten zijn, nu deze verklaringen ten grondslag hebben gelegen aan een revisieverzoek van medeverdachte [betrokkene 1] waarop de Hoge Raad bij arrest d.d. 11 juni 2003 afwijzend heeft beslist. Een kopie van het arrest van de Hoge Raad wordt als productie 12 in het geding gebracht.
17
Aan bovenvermeld herzieningsverzoek lagen ook verklaringen ten grondslag die door de getuige [getuige 2] zijn afgelegd na het wijzen van arrest door het gerechtshof in 's‑Hertogenbosch. [getuige 2] heeft in die verklaringen gesteld dat hij tijdens de politieverhoren onder druk is gezet door de politie en onder die druk een hem voorgelegde verklaring heeft ondertekend. Ook over deze verklaringen beschikt [aanvrager] niet zelf, maar de verklaringen moeten, evenals die van [getuige 3], bekend zijn bij de Hoge Raad nu het arrest d.d. 11 juni 2003 daar —mede— betrekking op heeft.
18
De, na het wijzen van het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch door de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] afgelegde verklaringen hebben de Hoge Raad in 2003 niet ertoe gebracht de herzieningsaanvraag van dhr. [betrokkene 1] toe te wijzen. [aanvrager] verzoekt de Hoge Raad echter deze verklaringen ook te betrekken bij de beoordeling van zijn herzieningsaanvraag, zulks in samenhang met de andere, nieuwe gegevens die in dit verzoekschrift naar voren zijn gebracht.
REDENEN WAAROM:
[aanvrager] de Hoge Raad verzoekt het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 26 april 1996 te herzien, met zodanige verdere beslissing als nodig geacht.
Maastricht, 8 februari 2007
Advocaat-gemachtigde