HR, 12-06-2007, nr. 01059/06
ECLI:NL:HR:2007:BA2548
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-06-2007
- Zaaknummer
01059/06
- LJN
BA2548
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA2548, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA2548
ECLI:NL:HR:2007:BA2548, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA2548
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Verjaring. Overtreding van art. 107.1 WVW 1994 (rijbewijsplicht). Dit onderhavige feit is volgens de tll begaan op of omstreeks 07-01-2001. O.g.v. het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 01-01-2006 tot 07-07-2006, beloopt de verjaringstermijn i.c. ten hoogste twee maal twee jaar. Het recht tot strafvordering is derhalve wegens verjaring vervallen.
Griffienr. 01059/06
Mr. Wortel
Zitting:3 april 2007
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "overtreding van art. 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot drie weken hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Deze schriftuur behelst mededelingen over de strekking van de bestreden uitspraak waar ik geen touw aan kan vastknopen, maar het komt er op neer dat de steller van het middel gaarne gebruik maakt van de hint die het Hof hem heeft gegeven. Blijkens een mededeling van zijn griffier heeft het Hof namelijk gesignaleerd dat de vervolgingsverjaring is ingetreden, om welke reden uitwerking van de bestreden uitspraak achterwege is gelaten.
4. Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, strafbaar gesteld in art. 107, eerste lid, WVW 1994, wordt ingevolge art. 178, tweede lid, van die Wet aangemerkt als overtreding.
5. Ingevolge art. 72 Sr stuit elke vervolgingsdaad de verjaring. Het tweede lid van art. 72 Sr hield na de invoering van de Wet van 16 november 2005 (Stb 2005, 595) op 1 januari 2006 in dat na elke stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt, doch het recht tot strafvervolging definitief verjaart indien er na de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn begon te lopen een periode is verstreken die het dubbele bedraagt van die oorspronkelijke verjaringstermijn.
6. Deze wijziging van art. 72 Sr strekte tot het verlengen van verjaringstermijnen, maar had het onbedoelde effect dat het vervolgingsrecht ter zake van overtredingen juist veel eerder verviel dan voorheen. De wetgever heeft dit hersteld bij Wet van 5 juli 2006, Stb 2006, 310, in werking getreden op 7 juli 2006. Deze wet kent als bepaling van overgangsrecht dat het tweede lid van art. 72 Sr, zoals die bepaling luidde tussen 1 januari 2006 en 7 juli 2006, toepasselijk blijft in al die gevallen waarin het vervolgingsrecht op laatstgenoemde datum was verjaard.
7. Het in deze zaak bewezenverklaarde feit is begaan op 7 januari 2001, zodat de in art. 70 Sr bedoelde termijn is gaan lopen op 8 januari 2001. Bij het wijzen van de bestreden uitspraak, op 5 januari 2006, had derhalve vastgesteld moeten worden dat ingevolge art. 72, tweede lid, Sr, zoals de bepaling op dat moment luidde, het recht tot strafvervolging reeds op 8 januari 2005 was vervallen.
8. Het staat dus vast dat het Openbaar Ministerie in deze vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard, zodat de bestreden uitspraak reeds daarom niet in stand kan blijven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in deze vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 12‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Verjaring. Overtreding van art. 107.1 WVW 1994 (rijbewijsplicht). Dit onderhavige feit is volgens de tll begaan op of omstreeks 07-01-2001. O.g.v. het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 01-01-2006 tot 07-07-2006, beloopt de verjaringstermijn i.c. ten hoogste twee maal twee jaar. Het recht tot strafvordering is derhalve wegens verjaring vervallen.
12 juni 2007
Strafkamer
nr. 01059/06
DV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 januari 2006, nummer 22/003137-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam van 25 oktober 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot drie weken hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in deze vervolging.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het recht tot strafvordering onder meer wegens verjaring is vervallen.
3.2.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 07 januari 2001 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Keileweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
3.2.2. Het feit is strafbaar gesteld bij art. 107, eerste lid, WVW 1994 en wordt in art. 177, eerste lid onder a, in verbinding met art. 178, tweede lid, WVW 1994 als overtreding aangemerkt. Dit feit is volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 7 januari 2001. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal twee jaar. Het recht tot strafvordering is derhalve wegens verjaring vervallen.
4. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, behalve voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd, en dat de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 juni 2007.