HR, 05-06-2007, nr. 00625/06M
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6927
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-06-2007
- Zaaknummer
00625/06M
- LJN
AZ6927
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ6927, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6927
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6927, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6927
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑05‑2006
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Het hof heeft terzake van een overtreding € 250,- opgelegd. Ex. art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250,-. Dat betekent dat ook indien dit maximum is opgelegd, geen cassatieberoep openstaat. Verdachte kan niet worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep.
5 juni 2007
Strafkamer
nr. 00625/06 M
SY/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 20 december 2005, nummer 21/006612-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem van 8 november 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn bij pleidooi toegelicht.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in haar cassatieberoep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding (art. 19 RVV 1990). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien, voor zover hier van belang, geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250,-. Dat betekent dat ook indien dit maximum is opgelegd, geen cassatieberoep openstaat. Hieruit volgt dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 juni 2007.
Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 05‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Het hof heeft terzake van een overtreding € 250,- opgelegd. Ex. art. 427 Sv staat tegen arresten van gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van € 250,-. Dat betekent dat ook indien dit maximum is opgelegd, geen cassatieberoep openstaat. Verdachte kan niet worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep.
Nr. 00625/06 M
Mr. Bleichrodt
Zitting 27 maart 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem, militaire kamer, heeft bij arrest van 20 december 2005 de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 19 RVV 1990" veroordeeld tot een geldboete van € 250, -, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Mr J.P.J Botterbloem, advocaat te Barneveld, heeft namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. Het cassatieberoep is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 6 maart 2007 toegelicht.
3. Hoewel met name het tweede middel een bespreking waard is, kom ik aan een bespreking van de middelen niet toe omdat het cassatieberoep gelet op de opgelegde straf mijns inziens niet-ontvankelijk is.
4. Art. 427, tweede lid, Sv bepaalt, voor zover hier van belang, immers:
"2. Tegen arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende overtredingen staat beroep in cassatie open (...) tenzij terzake in de einduitspraak:
a. (...)
b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum van EUR 250."
5. Art. 1, tweede lid, Wet militaire strafrechtspraak bepaalt:
" Het Wetboek van Strafvordering is van toepassing, tenzij daarvan in deze wet wordt afgeweken."
6. Nu de Wet militaire strafrechtspraak niet afwijkt van art. 427 Sv en in deze zaak een geldboete van € 250, - is opgelegd, is naar mijn mening het cassatieberoep niet-ontvankelijk.
7. Gelet op het voorgaande concludeer ik dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Beroepschrift 03‑05‑2006
Edelhoogachtbaar college,
Op 6 december 2005 maart 2005 deed het Gerechtshof te Arnhem arrest met parketnummer van het Gerechtshof 21 — 006 612-04 met betrekking tot de mevrouw [verdachte], te [plaats].
Ondergetekende is bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van cassatie en het indienen van de middelen door deze cassatieschriftuur en verder tot het plegen van alle overige (rechts-)handelingen nodig in het kader van deze cassatie. Cliënte wil haar middelen ter zitting van uw Hoge Raad op de volgens de wet voorgeschreven wijze bepleiten. Overleg over verhinderdata wordt ten zeerste op prijs gesteld.
Ter griffie van het Gerechtshof is tijdig cassatie ingesteld tegen de beslissing van het Gerechtshof.
Middel 1.
Er is schending van recht en/of verzuim van vormen doordat het Gerechtshof een verkeerde toepassing heeft gegeven aan artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Er was sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel alsmede toepassing van de verkeerde voorschriften. Er had volgens de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften afgedaan moeten worden en er had niet gedagvaard mogen worden.
Het Gerechtshof had het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dienen te verklaren.
Middel 2:
Er is schending van recht en/of verzuim van vormen doordat het Gerechtshof een verkeerde toepassing heeft gegeven aan artikel 68 Wetboek van Strafrecht, te weten aan het ‘ne bis in idem beginsel’.
Dat beginsel is geschonden nu verdachte voor zowel de snelheidsovertreding (artikel 21, aanhef en onder a., van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990) als onvoldoende afstand bewaren ten opzichte van haar voorganger (artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990), vervolgd wordt.
Beide feiten kunnen niet anders gezien worden dan gericht op snelheidsovertreding en derhalve als hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Wetboek van Strafrecht.
Beide feiten hebben immers op dezelfde tijd en plaats plaatsgevonden.
Uw Hoge Raad heeft op 25 juni 1996, NJ 1996, 736 zulks bepaald.
Beide artikelen hebben dezelfde strekking te weten het bevorderen van de verkeersveiligheid, meer specifiek het begrenzen van de maximumsnelheid.
Ondanks het feit dat artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet specifiek spreekt over snelheden, is het artikel door de wetgever wel opgenomen in paragraaf 8 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 wat betrekking heeft op maximumsnelheid.
Daarnaast blijkt uit artikel 2, juncto de bijlage van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften, dat artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 slechts onder de werking van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften valt voor zover het snelheden tot 80 kilometer per uur betreft.
Er wordt dus een differentiatie gemaakt met betrekking tot snelheden, hetgeen de snelheid indirect tot een bestanddeel maakt van de delictsomschrijving
Het vorenstaande moet tot cassatie leiden van het eerder genoemde arrest van het Gerechtshof Arnhem.
Hoogachtend,
W.J.E. Hendriks