HR, 17-04-2007, nr. 01242/06
ECLI:NL:HR:2007:BA0490
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2007
- Zaaknummer
01242/06
- LJN
BA0490
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA0490, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA0490
ECLI:NL:HR:2007:BA0490, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA0490
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/212
Conclusie 17‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Het verzoek van de raadsman om de uitwerking van het berichtenverkeer van de meldkamer te doen toevoegen aan het dossier is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ttz is beslist (vgl. HR LJN AO3254). Nu noch het p-v van de terechtzitting in appel noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, slaagt de dienaangaande opgeworpen klacht.
Nr. 01242/06
Mr. Knigge
Zitting: 6 maart 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is op 21 december 2005 door het Gerechtshof te Arnhem wegens diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof beslist omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
2. Namens de verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie ingediend.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof de overweging strekkende tot afwijzing van een door de verdediging gedaan verzoek niet in het verkorte arrest, maar in de aanvulling daarop heeft opgenomen, dan wel dat de afwijzing ontoereikend is gemotiveerd en in strijd met het recht op eerlijk proces en de beginselen van behoorlijke procesorde.
4. De onderhavige zaak betreft een gewapende overval op het [A]filiaal te Nieuwegein op 3 februari 2005 rond 8 uur in de ochtend, dat bij de politie te Utrecht werd gemeld. Uit portofoon en mobilofoonverkeer werd vanuit de meldkamer, voor verschillende surveillance-eenheden, duidelijk dat de verdachten van de overval gevolgd werden door de getuige [getuige 1], die vanuit zijn winkel zicht had op het pand van [A]. Daarbij werd op aanwijzingen van genoemde getuige kort na de overval de verdachte aangehouden en even later de medeverdachte.
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2005 blijkt dat de raadsman aldaar het volgende verzoek heeft gepresenteerd:
"Ik heb op 5 september 2005 aan de advocaat-generaal het verzoek gedaan om het berichtenverkeer in de meldkamer toe te voegen aan het dossier. Dit is niet gebeurd en daarom vraag ik dit nu nogmaals. Uit de gegevens van de meldkamer moet naar voren kunnen komen hoe de getuige de daders heeft beschreven en welk signalement hij heeft opgegeven."
6. De door de raadsman in zijn pleidooi genoemde brief d.d. 5 september 2005 bevindt zich in het aan de Hoge Raad toegezonden dossier. De brief, gericht aan het Ressortsparket te Arnhem, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
"Voorts verzoek ik U het uitgewerkte meldkamer berichtenverkeer, zoals genoemd op pagina 5 van het A-verbaal, te voegen in het strafdossier. De samensteller van het dossier geeft aan dat de inhoud van deze uitgewerkte berichten geen nieuwe resultaten heeft opgeleverd betreffende de persoonsomschrijvingen van de verdachten. De verdediging ziet graag dat het Hof zelf kan toetsen of dit het geval is of niet. Zonder Uw andersluidend tegenbericht vertrouw ik U met toevoeging van het voorgaande aan het dossier akkoord."
7. In het proces-verbaal dossiernummer PL0960/05-002138A wordt op p. 5 het volgende vermeld met betrekking tot het uitluisteren en uitwerken van het meldkamerberichtverkeer:
"De opnames van het berichtenverkeer van de meldkamer zijn uitgeluisterd en uitgewerkt. Dit leverde geen nieuwe resultaten op voor wat betreft de persoonsomschrijvingen van de verdachten. Derhalve is de uitwerking niet bij dit proces-verbaal gevoegd."
8. De overweging, die het Hof aan het verzoek heeft gewijd, is opgenomen in de aanvulling op het arrest, aansluitend op de bewijsmiddelen inhoudende de verklaringen van de getuige [getuige 1]:
"5. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie Utrecht, district Lekstroom, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0960/05-040178 en gedateerd 3 februari 2005, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] (p. 72 ev) -zakelijk weergegeven-:
Ik ben getuige geweest van een overval op de winkel van het [A], gevestigd aan [a-straat 1] te Nieuwegein op 3 februari 2005. Ik was om 8 uur in mijn winkel aanwezig; tegenover de supermarkt genaamd [B] is de winkel van het [A] gevestigd. Ik zag op de hoek een negroïde jongen staan in een trui met een capuchon op zijn hoofd. Ik hoorde de sirene van een politieauto in de omgeving. Ik zag direct dat de man met capuchon naar de winkel van het [A] liep. Ik zag dat hij 3 of 4 keer tegen de ruiten van de winkel bonkte. Ik zag dat de man wegrende. Direct hierop zag ik dat de twee mannen de winkel van het [A] uitrenden. Ik zag dat de achterste jongen iets droeg en voor zich hield. Ik rende achter de twee mannen aan en heb ze niet uit het oog verloren en zag dat zij de Van Heukelomstraat op renden in de richting van het Mozartplantsoen. Ik zag dat één van de mannen een mes weggooide. Ik zag dat zij linksaf het Mozartplantsoen in renden. Ik zag dat de achterste man viel. Op straat zag ik een bankbiljet van 50 euro liggen. Dit biljet heb ik opgepakt. Ik zag dat de man weer opstond en dat hij schuin het park in rende. Ik heb de twee mannen niet uit het oog verloren. Ik zag dat zij de Strawinskystraat op renden. Daar zag ik een meisje met een fiets, ik vroeg aan het meisje haar fiets om daarmee de mannen te achtervolgen. Hierop ben ik met de fiets achter de twee mannen aangereden. Ik zag dat zij de Strawinskystraat uit renden en de Bartokstraat in renden in de richting van de Sweelincklaan. Ik zag dat de mannen de Sweelincklaan overstaken. Ik zag dat de mannen de Orpheuslaan oprenden in de richting van de Othellolaan. Ik zag dat de mannen rechtsaf het Arabellaplantsoen oprenden. Toen ik op het Arabellaplantsoen stond ben ik de mannen uit het oog verloren. Ik heb de agente verteld dat de twee mannen gekleed waren in een witte trui en een zwarte trui, beide met capuchon.
Op de Paukenlaan zag ik één van de mannen heel rustig op het trottoir lopen aan de zijde van de woningen, richting de Regaalsingel. Ik zag politieagenten bij mij in de buurt rijden. Ik hoorde dat de politieagenten de man aanspraken. Hierop heb ik gezegd: "hij is het, hij is het". Hierop zag ik dat de man door de politie werd aangehouden.
De man die aangehouden is, is de man met het witte shirt.
De man die op mijn aanwijzing is aangehouden kan ik als volgt omschrijven. Donkere huidskleur, bolle toet en een witte trui met capuchon.
6. Het op 24 november 2005 gesloten proces-verbaal van verhoor (in de zaak tegen [verdachte]) van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] -zakelijk weergegeven-:
Ik heb bij de politie de waarheid verklaard. Ik sta volledig achter mijn verklaring die ik toen heb afgelegd. Toen ik de fiets van een meisje aanpakte, ben ik de jongens niet uit het oog verloren. Ik liep de kruising op en kreeg ze in beeld. Ik zag ze hardlopend de Sweelincklaan oversteken. Zij waren toen nog met zijn tweeën. Ik ging rechtsaf en zag één van de daders lopen. Ik herkende hem aan zijn postuur en aan zijn silhouet. Ik weet dat hij een stevig postuur had. Ik weet dat hij een trui aanhad met een capuchon. Ik weet voor mezelf 100 % zeker dat de jongen die ik heb aangewezen de jongen is die ik uit het [A] zag komen en die ik achtervolgd heb. Toen ik de jongen die op mijn aanwijzing is aangehouden door de politie weer in het zicht kreeg, liep hij heel rustig, nog rustiger dan wandelen. Ik heb gezegd: hij is het. Het was volledig licht toen het gebeurde. Ik weet wel dat het dezelfde kleding was als de persoon die ik had gevolgd.
5a en 6a
Gelet op de inhoud van deze verklaringen van [getuige 1] is aan het hof de noodzaak van het doen toevoegen van de door de raadsman bedoelde gegevens van de meldkamer niet gebleken, zodat impliciet het verzoek van de raadsman bij arrest is afgewezen."
9. Art. 315 verleent de rechtbank de bevoegdheid de overlegging van niet op de terechtzitting aanwezige bescheiden of stukken van overtuiging te bevelen. Het verzoek van de raadsman om de uitwerking van het meldkamerberichtenverkeer toe te voegen aan het dossier betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv. Art. 330 Sv, dat nietigheid stelt op de weigering of het verzuim te beslissen op (onder meer) een verzoek van de verdediging, veronderstelt een verzoek strekkende tot het (doen) verrichten van welomschreven onderzoekshandelingen, zoals het alsnog (doen) horen van met name genoemde getuigen of het inwinnen van een deskundigenbericht omtrent een welomschreven vraagstelling, vgl. HR 28 mei 1991, NJ 1991, 772.(1) Maatstaf bij de beoordeling van dergelijke ter terechtzitting gedane verzoeken is ingevolge art. 315, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken.
10. Art. 330 Sv vereist een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek. Niet voldoende is derhalve dat de afwijzing van het verzoek impliciet in het proces-verbaal van de zitting of het (verkort) vonnis of arrest besloten ligt. Een dergelijke uitdrukkelijke beslissing is noch in het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2005, noch in het verkort arrest van het Hof te vinden.
11. De vraag of toelaatbaar is dat de beslissing op het verzoek in de aanvulling op het verkort vonnis of arrest wordt opgenomen, is in de jurisprudentie reeds eerder aan de orde gekomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 maart 2004, LJN AO3254 geoordeeld:
"Ingevolge art. 138b Sv wordt onder een verkort vonnis verstaan een vonnis waarin noch de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, eerste lid, noch de redengevende feiten en omstandigheden, als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv zijn opgenomen. Uit de ontstaansgeschiedenis van art. 138b en 365a Sv volgt dat de wetgever er de voorkeur aan heeft gegeven dat ten tijde van de uitspraak een volledig uitgewerkt vonnis of arrest voorhanden is, maar dat de rechter niettemin bevoegd is voorshands te volstaan met een verkort vonnis of arrest. Daarin behoren onder meer te zijn opgenomen de beslissingen ten aanzien van de op de terechtzitting door of namens de verdachte gedane verzoeken waarop de rechter op straffe van nietigheid gehouden is bepaaldelijk een beslissing te geven, een en ander voorzover op die verzoeken niet reeds op die terechtzitting is beslist."
12. In die zaak ging het om een verzoek tot psychiatrische rapportage. Het ligt echter niet anders bij verzoeken die nauw samenhangen met de bewijsvoering en de waardering van het bewijs. Ook dan dient de beslissing op het verzoek in het verkort arrest zelf - en niet eerst in de aanvulling daarop - te worden opgenomen. Dat blijkt in het bijzonder uit HR 21 september 2004, LJN AP8133 (niet gepubliceerd).(2) Dat arrest onderstreept bovendien dat de Hoge Raad van relativering van de door art. 330 Sv op het verzuim gestelde nietigheid weinig tot niets wil weten.
13. Het middel is terecht voorgedragen.
15. Art. 359 lid 1 Sv vereist sinds 1 januari 2005 dat het vonnis de vordering van de Officier van Justitie bevat. Dit voorschrift is van toepassing op de behandeling van de zaak in hoger beroep in zaken waarvan het onderzoek ter terechtzitting na 1 januari 2005 wordt gesloten, en dus ook op de onderhavige zaak.(3)
16. Het bestreden arrest houdt onder het kopje 'Onderzoek van de zaak' in dat het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof en dat voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar bijlage I, terwijl de vordering van de Advocaat-Generaal als bijlage I aan het arrest is gehecht. Daarmee is - zo oordeelde de Hoge Raad in HR 19 december 2006, LJN AZ1690 - aan de bedoelde eis van art. 359, eerste lid, Sv voldaan.
17. In datzelfde arrest oordeelde de Hoge Raad dat de opvatting (die ook in de onderhavige zaak aan het middel ten grondslag is gelegd) dat art. 359 lid 1 Sv (tevens) voorschrijft dat de vordering van het Openbaar Ministerie in de strafmotivering wordt vermeld, geen steun vindt in het recht.
18. Het middel faalt en zou kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 23 november 1999, NJ 2000, 128.
2 Zie ook HR 5 juni 2001, NJ 2001, 500, waarin het feit dat eerst in de aanvulling op het verkort arrest werd beslist, alleen daarom niet tot cassatie leidde omdat het ging om een voorwaardelijk verzoek waarop in die zaak geen beslissing behoefde te worden gegeven.
3 Het onderzoek ter terechtzitting werd in casu op 7 december 2005 gesloten.
Uitspraak 17‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Het verzoek van de raadsman om de uitwerking van het berichtenverkeer van de meldkamer te doen toevoegen aan het dossier is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ttz is beslist (vgl. HR LJN AO3254). Nu noch het p-v van de terechtzitting in appel noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, slaagt de dienaangaande opgeworpen klacht.
17 april 2007
Strafkamer
nr. 01242/06
ZK/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem van 21 december 2005, nummer 21/003616-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 30 juni 2005 - de verdachte ter zake van "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof ten onrechte niet in het verkorte arrest, maar in de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft beslist op het verzoek van de raadsman om de uitwerking van het berichtenverkeer van de meldkamer te doen toevoegen aan het dossier en voorts dat het verzoek ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden is afgewezen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt omtrent het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:
"Ik heb op 5 september 2005 aan de advocaat-generaal het verzoek gedaan om het berichtenverkeer in de meldkamer toe te voegen aan het dossier. Dit is niet gebeurd en daarom vraag ik dit nu nogmaals. Uit de gegevens van de meldkamer moet naar voren kunnen komen hoe de getuige de daders heeft beschreven en welk signalement hij heeft opgegeven."
3.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest van het Hof houdt - na de weergave van de als bewijsmiddel opgenomen inhoud van een tweetal verklaringen van de getuige [getuige 1] - voor zover hier van belang, het volgende in:
"Gelet op de inhoud van deze verklaringen van [getuige 1] is aan het hof de noodzaak van het doen toevoegen van de door de raadsman bedoelde gegevens van de meldkamer niet gebleken, zodat impliciet het verzoek van de raadsman bij arrest is afgewezen."
3.3. Het hiervoor onder 3.2.1 weergegeven verzoek is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voorzover op het verzoek niet reeds ter terechtzitting is beslist (vgl. HR 23 maart 2004, LJN AO3254). Nu noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, slaagt de dienaangaande opgeworpen klacht.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 17 april 2007.