HR, 13-03-2007, nr. 02176/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ6709
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-03-2007
- Zaaknummer
02176/06
- LJN
AZ6709
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6709, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6709
ECLI:NL:HR:2007:AZ6709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6709
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑10‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Vrijwillige terugtred. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid t.g.v. omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (HR LJN AZ2169). De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat: (i) verdachte de gaskranen van het fornuis volledig heeft opengezet en de pitten van het kooktoestel heeft verwijderd; (ii) de verdachte zich ongeveer drie uren nadien bij de politie heeft gemeld; (iii) er een concentratie van ongeveer 25 procent gas/lucht-mengsel in de woning aanwezig was, hetgeen volgens de deskundige van TNO een serieus gevaar opleverde; (iv) een hoge concentratie aardgas leidt tot een explosie in het explosieve gebied die al kan plaatsvinden door bij voorbeeld het aanslaan van een koelkast. ’s Hofs oordeel dat de gedragingen van verdachte, bestaande in het zich na drie uren melden bij het politiebureau en het overhandigen van de sleutel met de mededeling dat hij de gaskraan open had gezet, onder de onderhavige omstandigheden niet toereikend waren om de gevolgtrekking te wettigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van verdachte, is onjuist noch onbegrijpelijk.
Nr. 02176/06
Mr. Vellinga
Zitting: 16 januari 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "poging tot het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. In het eerste middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
4. Namens verdachte is op 26 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 7 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat er tussen het instellen van het beroep in cassatie en de binnenkomst van de stukken meer dan de in HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 m.nt. JdH, rov. 3.3 bedoelde maximale termijn van acht maanden is verstreken. In zoverre is de klacht terecht voorgesteld. Nu de Hoge Raad - bij een uitspraak voor 26 februari 2007 - de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep kan afdoen, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan, wat betreft de totale duur van de berechting in cassatie, (voorshands) niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn.
5. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
6. Het tweede middel klaagt dat het Hof bij bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, en wel door de toevoegingen "voor een ander" en "bij een openstaande gaskraan".
7. Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 18 januari 2002 te Vlaardingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing te veroorzaken in een woning/pand gelegen aan de [a-straat 1] (een zogenaamde Duplexwoning, opgenomen in een aaneengesloten bebouwing), althans een woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was, met dat opzet:
- de kookpitten van het kooktoestel heeft verwijderd en/of
- de gaskranen van het fornuis heeft opengezet en/of
- de gaskraan heeft geopend en/of
- de waakvlam van de geiser althans van de cv-installatie heeft aan laten staan en/of
- (vervolgens) de woning heeft verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"
8. Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 18 januari 2002 te Vlaardingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te veroorzaken in een woning gelegen aan de [a-straat 1] (een zogenaamde Duplexwoning, opgenomen in een aaneengesloten bebouwing), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander (mijn cursief; WHV) te duchten was, met dat opzet:
- de gaskranen van het fornuis heeft opengezet bij een openstaande gaskraan (mijn cursief; WHV) en
- vervolgens de woning heeft verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
9. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aanhouding van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2002019713-2, d.d. 18 januari 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
[Verdachte] geboren op [geboortedatum] 1971 verscheen aan het bureau van politie met het verhaal dat hij ongeveer 3 uren daarvoor zijn woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] had verlaten nadat hij aldaar de gaskraan had opengezet. Ambtshalve is het mij, verbalisant, bekend dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats] zogenaamde duplex woningen zijn. Het adres maakt deel uit van een aaneengesloten bebouwing van twee verdiepingen.
2. Het proces-verbaal van brand/explosie onderzoek van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2002019713-1, d.d. 18 januari 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Plaats: [a-straat] [woonplaats].
Datum en tijdstip ontdekking: op 18/01/2002 om 21.20 uur. Waar bevond ontdekker zich: voordeur verdachte.
Wat werd waargenomen: bij het openen van de voordeur een zeer sterke gaslucht.
Verdere omschrijving: gaskraan was volledig opengezet de pitten van het kooktoestel waren verwijderd. Volgens commandant brandweer dhr. A. Brobbel was het enkel een kwestie van tijd tot het daadwerkelijk tot een explosie was gekomen. Personalia van de eigenaar van het goed: [verdachte], [a-straat 1], [woonplaats].
Is de oorzaak bekend: ja, namelijk opendraaien van de gashoofdkraan en het gaskooktoestel.
Waren er bijzondere brandbare explosieve stoffen aanwezig: ja.
3. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 juli 2002 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb op 18 januari 2002 in mijn woning aan de [a-straat] te [woonplaats] bewust de gaskraan van het fornuis opengedraaid. De kookpitten lagen van het fornuis af.
4. Het proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2002019713-6, d.d. 19 januari 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 19 januari 2002 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte.
Ik kwam gister zelf me aanmelden bij jullie. Ik vroeg gisteren mijn moeder wat ik moest doen om geholpen te worden. Ik zei tegen haar 'moet ik van de flat springen of moet ik het gas thuis aanzetten'. Mijn moeder vertelde mij dat ik het gas moest aanzetten. Op dat moment heb ik het gas thuis aangezet en ben even blijven zitten. Daarna kwam ik het melden bij de politie.
5. Een geschrift, zijnde een rapport, d.d. 21 januari 2002, opgemaakt en ondertekend door A. Brobbel, brandmeester. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Op 18 januari 2002 tijdstip 21.30 uur ben ik als bevelvoerder van de eerste uitrukeenheid, uitgerukt naar de [a-straat 1] voor een sterke gaslucht. Met de aanvalsploeg ben ik naar de woning gegaan waar ik door de brievenbus al een sterke gaslucht waarnam. Met de explosiemeter bleek dat bij het openen van de voordeur er zich een gaslekkage voordeed omdat er een duidelijk gesis waar te nemen viel en omdat de explosiemeter een uitslag gaf. Ik kon direct de hoofdkraan afsluiten. In de woning bleek na een nieuwe blik op de meter een concentratie van rond de 25 procent aanwezig, wat aangaf dat er toch een zware concentratie gas/lucht mengsel was. Bij controle bleek dat er in de keuken een vier pits gaskookstel open was gezet met de pitten verwijderd waardoor het gas vrij kon uitstromen. Dit in een ruimte waar ook nog een cv toestel aan de wand hing wat naar mijn mening een gevaarlijke situatie opleverde (explosiegevaar). Mijns inziens was hier zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen waarbij er eveneens direct gevaar voor omwonenden te duchten was.
6. De verklaring van de deskundige ing. Matthijs de Maaijer, werkzaam als research medewerker explosie en veiligheid bij TNO.
Deze deskundige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2005 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik kan zeggen dat aardgas in het algemeen slechts brandbaar is in het brandbaarheidsgebied. In een gebied met 100% aardgas, zonder lucht, gebeurt er niets. Er geldt een onder en een bovengrens. Bij aardgas ligt dit tussen de 5 en 15%. Indien het gas-luchtmengsel een aardgasconcentratie van minder dan 5% bevat, is er geen ontsteking mogelijk. Bij een percentage boven de 15% geldt hetzelfde. Een aardgasconcentratie met een percentage van 10% geldt als optimum.
In een grote ruimte zal niet overal een even grote hoeveelheid aardgas zijn. Ergens is dan een gebied dat goed te ontsteken
is.
U houdt mij voor dat brandmeester A. Brobbel in zijn rapport van 21 januari 2002 heeft gesproken over een concentratie gas/lucht mengsel van 25 procent in de woning. Ik kan hierop antwoorden dat er dan wel serieus gevaar was.
Het feit dat men buiten het huis reeds een gaslucht geroken heeft, geeft aan dat het gas al een tijdje aan moet hebben gestaan.
Het gevolg van een hoge concentratie aardgas leidt tot een explosie. Een explosie in het explosieve gebied is op vele manieren mogelijk en niet voorbehouden aan een waakvlam en kan al plaatsvinden door bijvoorbeeld het aanslaan van een koelkast. Bij aanzienlijke hoeveelheden gas blijft dit explosiegevaar niet beperkt tot het inwendige van de woning, maar kan er ook buiten een grote klap plaatsvinden en kunnen delen van de woning naar buiten slaan."
10. Daarnaast heeft het Hof in het verkorte arrest het volgende overwogen ter bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren:
"Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een poging tot opzettelijke brandstichting/veroorzaken van een ontploffing nu niet is komen vast te staan dat er een brandende waakvlam van een geiser danwel een c.v. -ketel was, die de brand of ontploffing teweeg had kunnen brengen.
Voorts kan volgens de raadsman evenmin van een poging tot brandstichting/ontploffing worden gesproken nu de handelingen van verdachte zelf volgens hem onvoldoende zijn om de brand/ontploffing te doen intreden, en eerst door andere factoren, waarop de verdachte zelf géén invloed heeft, alsnog de brand/ontploffing zou intreden.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2005 van de heer ing. M. de Maaijer, ter toelichting op zijn faxbericht van 13 februari 2004, is het ontsteken van een aardgas/lucht mengsel in het explosieve gebied op veel manieren mogelijk en is dit niet voorbehouden aan een waakvlam. Het verweer treft derhalve in zoverre geen doel.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de handelingen van de verdachte zelf onvoldoende zouden zijn om een ontploffing teweeg te brengen en dat daarom geen sprake kan zijn van een strafbare poging, faalt ook dit verweer. De verdachte heeft verklaard dat hij bij een openstaande gaskraan, de kranen van het fornuis in zijn woning heeft opengezet en vervolgens zijn woning, die deel uitmaakt van een aaneengesloten bebouwing van twee verdiepingen, heeft verlaten. Pas drie uren later heeft hij dit gemeld bij de politie. Deze gedragingen van de verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het teweegbrengen van een ontploffing.
Door zijn handelingen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ontploffing zou volgen.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing en dient mitsdien het voornoemde verweer te worden verworpen.
11. De onderhavige tenlastelegging op is toegesneden op art. 157 Sr. In die bepaling is, voor zover hier van belang, strafbaar gesteld het teweegbrengen van een ontploffing waardoor levensgevaar voor een ander te duchten is. Daarom heeft het Hof de woorden "voor een ander" bij wege van herstel van een kennelijke misslag kunnen toevoegen zonder daarmee de grondslag van de tenlastelegging te verlaten en getuigt het kennelijke oordeel van het Hof dat door deze aanvulling de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
12. Ook met betrekking tot de toevoeging "bij een openstaande gaskraan" ben ik van oordeel dat het Hof dusdoende niet de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. In het licht van de nadere overweging die het Hof aan de bewijsvoering heeft gewijd moet de bedoelde toevoeging aldus worden begrepen dat het Hof daardoor slechts heeft willen verduidelijken dat, zoals de steller van de tenlastelegging klaarblijkelijk op het oog had, het openzetten van de gaskranen van het fornuis betekende dat er gas uitstroomde. Overigens was die toevoeging overbodig. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers onder welke omstandigheden de verdachte de gaskranen van het fornuis heeft opengezet en waartoe dat heeft geleid, te weten het uitstromen van gas in de woning.
13. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
14. Het derde middel bestrijdt het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot het veroorzaken van een ontploffing als bedoeld in art. 157 Sr. Gezien de toelichting op het middel valt dit uiteen in de klacht dat nog geen sprake is geweest van een begin van uitvoering daarvan, en de klacht dat het Hof - door niet bewezen te verklaren dat de verdachte de waakvlam van de geiser of van de cv-installatie heeft laten branden - een onmisbaar onderdeel van de tenlastelegging heeft weggelaten.
15. Ter ondersteuning van de eerste klacht wordt gewezen op de als bewijsmiddel 4 gebezigde verklaring van de verdachte waaruit - aldus de steller van het middel - het Hof niet anders had kunnen afleiden dan dat de handelingen van de verdachte nooit gericht zijn geweest en ook onvoldoende zijn geweest voor het teweegbrengen van een ontploffing.
16. Aldus gaat het middel er echter aan voorbij dat Hof tevens tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de deskundige M. de Maaijer die over het door het handelen van de verdachte ontstane ontploffingsgevaar heeft verklaard. Uit die verklaring heeft het Hof kunnen afleiden dat door het enkele langdurig in de woning laten stromen van aardgas reeds het reële gevaar van een ontploffing was ontstaan Daarin verschilt de onderhavige zaak van die in het door het middel aangehaalde HR 24 maart 1992, NJ 1992, 815, waar de brandbare benzine nog "keurig" in een afgesloten vat zat en niet vrijelijk was verspreid. Het Hof heeft dus heel wel en zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting tot het oordeel kunnen komen dat het opendraaien en vervolgens open laten staan van de gaskraan waardoor gas verdachtes woning vulde en een ontplofbaar mengsel van gas en zuurstof ontstond een begin van uitvoering vormt van het veroorzaken van een ontploffing in verdachtes woning.
17. Het voorgaande brengt mee dat ook de tweede klacht faalt. Zoals immers de deskundige verklaart, was voor het tot ontploffing komen van het gasmengsel niet noodzakelijk dat de waakvlam van de geiser of cv-installatie brandde. Het branden van de waakvlam vormt dus geen onmisbaar onderdeel van de tenlastegelegde poging een ontploffing teweeg te brengen.
18. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
19. Het vierde middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het verweer dat de verdachte niet strafbaar is omdat hij vrijwillig is teruggetreden. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het door de verdachte na een aantal uren eigener beweging naar de politie gaan om het gebeurde te melden, moet worden aangemerkt als vrijwillige terugtred. Het is immers het vrijwillig genomen besluit van de verdachte om zich bij de politie te melden, als gevolg waarvan het niet daadwerkelijk tot een ontploffing is gekomen.
20. Het Hof heeft te dien aanzien overwogen:
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van de verdachte heeft zich beroepen op de vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat de verdachte zich zelf op het politiebureau heeft gemeld en zijn sleutel aan de politie heeft overhandigd, zodat de politie in staat werd gesteld een ontploffing te voorkomen.
Het hof overweegt hieromtrent dat het feit dat er geen ontploffing heeft plaatsgevonden, gelegen is in het feit dat er nog geen ontsteking had plaatsgevonden in het explosieve gebied. Dit is een van de wil van de verdachte onafhankelijke omstandigheid.
Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred."
21. Het oordeel van het Hof moet in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen aldus worden begrepen dat het delict niet is voltooid ten gevolge van de van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid dat het gas niet is ontploft voordat de brandweer ingreep, en niet omdat de ver-dachte zich bij de politie meldde. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Verdachte heeft immers volgens zijn voor het bewijs gebezigde verklaring verklaard dat hij de gaskraan heeft opengezet om geholpen te worden. Om die reden heeft hij zich - naar het Hof verdachtes verklaring kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft verstaan - bij de politie gemeld, niet om de gaskraan te laten dichtdraaien en dusdoende het door hem geschapen gevaar teniet te doen. De enkele omstandigheid dat hij de politie in staat heeft gesteld het door hem geschapen gevaar teniet te doen door de sleutel van zijn huis aan de politie te geven toen hij eenmaal bij de politie was doet daar niet aan af. Hij is immers niet naar de politie gegaan om deze de sleutel te geven opdat het gevaar teniet werd gedaan.
22. Het Hof heeft in het onderhavige geval kennelijk aangenomen dat van een voltooide poging sprake was. In de bewijsmiddelen is immers opgenomen dat iedere vonk, van welke oorsprong dan ook het ontstane gasmengsel had kunnen doen ontploffen, terwijl het Hof dienovereenkomstig overweegt dat het gas nog niet was ontploft omdat in het explosieve gebied nog geen ontsteking had plaatsgevonden. Dan is voor vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten.(1) In het oordeel van het Hof ligt besloten dat het verdachtes gang naar de politie niet als zodanig heeft gezien. Kennelijk en in het licht van de omstandigheid dat het gas al drie uren uitstroomde toen de verdachte zich bij de politie meldde, heeft het Hof het toevallige ontbreken van een ontsteking door een vonk van bijvoorbeeld de schakelaar van de koelkast als wezenlijk voor het niet realiseren van het gevaar gezien, niet verdachtes gang naar de politie.(2) Daarmee laat het Hof zien dat in een geval als het onderhavige, waarin een groot en langdurig gevaar heeft bestaan dat het delict onafhankelijk van het ingrijpen van de verdachte werd voltooid, wel voor de toekomst kan worden teruggetreden maar niet voor het verleden.(3) Het onderhavige geval laat zich tot op zekere hoogte vergelijken met het geval van poging tot oplichting waarin de voltooiing van het misdrijf reeds is voorkomen door de van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid dat de listige kunstgreep en/of het samenweefsel van verdichtsels tijdig is onderkend en de poging tot oplichting dardoor is mislukt.(4) Het ontbreken van een ontsteking kan worden gezien als de van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid die de uitvoering van het misdrijf heeft belet. Verdachtes melding bij de politie kan daar niet meer aan toe- of afdoen.
23. Ook al zou - anders dan het Hof kennelijk heeft gedaan - een onvoltooide poging moeten worden aangenomen omdat de verdachte niet heeft gepoogd het gas te ontsteken, dan maakt dit het oordeel van het Hof dat de verdachte door naar de politie te gaan en deze de sleutel te geven niet vrijwillig is teruggetreden, niet onbegrijpelijk.(5) Gelet op het grote gevaar dat het gas door enige andere ontstekingsbron dan door het doen ontploffen van het gas door de verdachte zou exploderen, kan uit louter passiviteit van de verdachte niet worden afgeleid dat hij zijn plan heeft opgegeven maar zal daarvoor van verdachtes kant enige activiteit, gericht op het teniet doen van het gevaar moeten worden verwacht. Dan geldt wederom dat het melden van het uitstromen van het gas in de woning bij de politie en het ter hand stellen van de sleutel van de woning aan de politie niet dwingt tot de gevolgtrekking dat de verdachte op zijn aanvankelijke voornemen is teruggekomen. De verdachte heeft immers niet aangevoerd dat hij naar de politie is gegaan om de realisering van het door hem geschapen gevaar te keren en dat hij daartoe uit eigen beweging en zonder dat de politie hem daarom vroeg, de sleutel van zijn woning aan de politie heeft verstrekt met het verzoek aan de gevaarlijke situatie onmiddellijk een einde te maken.
24. Het middel faalt.
25. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 19 december 2006, LJN AZ2169.
2 Zie J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer Deventer 2003, derde druk, p. 398: bij een combinatie van verhinderende factoren dient het actieve eigen aandeel van de verdachte op de voorgrond te staan.
3 De Hullu (a.w., p. 398) noemt als andere gevallen waarin vrijwillige terugtred niet meer mogelijk is mislukte doodslag, diefstal (niets gevonden) of uitlokking tot moord (uitgelokte niet gevoelig).
4 HR 24 juni 1969, NJ 1970, 28, door De Hullu (a.w., p. 398, 399) eveneens genoemd als een geval waarin vrijwillig terugtreden niet meer mogelijk is.
5 Zie A.J.M. Machielse, Vrijwillig terugtreden in Nederland en in Duitsland, in Systeem in ontwikkeling (Liber amicorum G. Knigge), Wolf Legal Publishers 2005, p. 417- 428 over het belang van het onderscheid tussen voltooide en onvoltooide poging voor de eisen die aan vrijwillige terugtred worden gesteld.
Uitspraak 13‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Vrijwillige terugtred. Of gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid t.g.v. omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (HR LJN AZ2169). De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat: (i) verdachte de gaskranen van het fornuis volledig heeft opengezet en de pitten van het kooktoestel heeft verwijderd; (ii) de verdachte zich ongeveer drie uren nadien bij de politie heeft gemeld; (iii) er een concentratie van ongeveer 25 procent gas/lucht-mengsel in de woning aanwezig was, hetgeen volgens de deskundige van TNO een serieus gevaar opleverde; (iv) een hoge concentratie aardgas leidt tot een explosie in het explosieve gebied die al kan plaatsvinden door bij voorbeeld het aanslaan van een koelkast. ’s Hofs oordeel dat de gedragingen van verdachte, bestaande in het zich na drie uren melden bij het politiebureau en het overhandigen van de sleutel met de mededeling dat hij de gaskraan open had gezet, onder de onderhavige omstandigheden niet toereikend waren om de gevolgtrekking te wettigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van verdachte, is onjuist noch onbegrijpelijk.
13 maart 2007
Strafkamer
nr. 02176/06
DV/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 oktober 2005, nummer 22/001386-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 18 oktober 2002 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "poging tot het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is" veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat de verdachte niet strafbaar is aangezien hij vrijwillig is teruggetreden ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 januari 2002 te Vlaardingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te veroorzaken in een woning gelegen aan de [a-straat 1] (een zogenaamde Duplexwoning, opgenomen in een aaneengesloten bebouwing), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was, met dat opzet:
- de gaskranen van het fornuis heeft opengezet bij een openstaande gaskraan en
- vervolgens de woning heeft verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"[Verdachte] geboren op [geboortedatum] 1971 verscheen aan het bureau van politie met het verhaal dat hij ongeveer 3 uren daarvoor zijn woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] had verlaten nadat hij aldaar de gaskraan had opengezet. Ambtshalve is het mij, verbalisant, bekend dat het adres [a-straat 1] te [woonplaats] zogenaamde duplex woningen zijn. Het adres maakt deel uit van een aaneengesloten bebouwing van twee verdiepingen."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Plaats: [a-straat] [woonplaats].
Datum en tijdstip ontdekking: op 18/01/2002 om 21.20 uur. Waar bevond ontdekker zich: voordeur verdachte.
Wat werd waargenomen: bij het openen van de voordeur een zeer sterke gaslucht.
Verdere omschrijving: gaskraan was volledig opengezet de pitten van het kooktoestel waren verwijderd. Volgens commandant brandweer dhr. A. Brobbel was het enkel een kwestie van tijd tot het daadwerkelijk tot een explosie was gekomen. Personalia van de eigenaar van het goed: [verdachte], [a-straat 1], [woonplaats].
Is de oorzaak bekend: ja, namelijk opendraaien van de gashoofdkraan en het gaskooktoestel.
Waren er bijzondere brandbare explosieve stoffen aanwezig: ja."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 juli 2002, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 18 januari 2002 in mijn woning aan de [a-straat] te [woonplaats] bewust de gaskraan van het fornuis opengedraaid. De kookpitten lagen van het fornuis af."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik kwam gister zelf me aanmelden bij jullie. Ik vroeg gisteren mijn moeder wat ik moest doen om geholpen te worden. Ik zei tegen haar 'moet ik van de flat springen of moet ik het gas thuis aanzetten'. Mijn moeder vertelde mij dat ik het gas moest aanzetten. Op dat moment heb ik het gas thuis aangezet en ben even blijven zitten. Daarna kwam ik het melden bij de politie."
e. een rapport opgemaakt door A. Brobbel, brandmeester, voor zover inhoudende:
"Op 18 januari 2002 tijdstip 21.30 uur ben ik als bevelvoerder van de eerste uitrukeenheid, uitgerukt naar de [a-straat 1] voor een sterke gaslucht. Met de aanvalsploeg ben ik naar de woning gegaan waar ik door de brievenbus al een sterke gaslucht waarnam. Met de explosiemeter bleek dat bij het openen van de voordeur er zich een gaslekkage voordeed omdat er een duidelijk gesis waar te nemen viel en omdat de explosiemeter een uitslag gaf. Ik kon direct de hoofdkraan afsluiten. In de woning bleek na een nieuwe blik op de meter een concentratie van rond de 25 procent aanwezig, wat aangaf dat er toch een zware concentratie gas/lucht mengsel was. Bij controle bleek dat er in de keuken een vier pits gaskookstel open was gezet met de pitten verwijderd waardoor het gas vrij kon uitstromen. Dit in een ruimte waar ook nog een cv toestel aan de wand hing wat naar mijn mening een gevaarlijke situatie opleverde (explosiegevaar). Mijns inziens was hier zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen waarbij er eveneens direct gevaar voor omwonenden te duchten was."
f. de verklaring van de deskundige ing. M. de Maaijer, werkzaam als research medewerker explosie en veiligheid bij TNO, ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2005, voor zover inhoudende:
"Ik kan zeggen dat aardgas in het algemeen slechts brandbaar is in het brandbaarheidsgebied. In een gebied met 100% aardgas, zonder lucht, gebeurt er niets. Er geldt een onder en een bovengrens. Bij aardgas ligt dit tussen de 5 en 15%. Indien het gas-luchtmengsel een aardgasconcentratie van minder dan 5% bevat, is er geen ontsteking mogelijk. Bij een percentage boven de 15% geldt hetzelfde. Een aardgasconcentratie met een percentage van 10% geldt als optimum.
In een grote ruimte zal niet overal een even grote hoeveelheid aardgas zijn. Ergens is dan een gebied dat goed te ontsteken is.
U houdt mij voor dat brandmeester A. Brobbel in zijn rapport van 21 januari 2002 heeft gesproken over een concentratie gas/lucht mengsel van 25 procent in de woning. Ik kan hierop antwoorden dat er dan wel serieus gevaar was.
Het feit dat men buiten het huis reeds een gaslucht geroken heeft, geeft aan dat het gas al een tijdje aan moet hebben gestaan.
Het gevolg van een hoge concentratie aardgas leidt tot een explosie. Een explosie in het explosieve gebied is op vele manieren mogelijk en niet voorbehouden aan een waakvlam en kan al plaatsvinden door bijvoorbeeld het aanslaan van een koelkast. Bij aanzienlijke hoeveelheden gas blijft dit explosiegevaar niet beperkt tot het inwendige van de woning, maar kan er ook buiten een grote klap plaatsvinden en kunnen delen van de woning naar buiten slaan."
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog overwogen:
"Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een poging tot opzettelijke brandstichting/veroorzaken van een ontploffing nu niet is komen vast te staan dat er een brandende waakvlam van een geiser danwel een c.v. -ketel was, die de brand of ontploffing teweeg had kunnen brengen.
Voorts kan volgens de raadsman evenmin van een poging tot brandstichting/ontploffing worden gesproken nu de handelingen van verdachte zelf volgens hem onvoldoende zijn om de brand/ontploffing te doen intreden, en eerst door andere factoren, waarop de verdachte zelf géén invloed heeft, alsnog de brand/ontploffing zou intreden.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2005 van de heer ing. M. de Maaijer, ter toelichting op zijn faxbericht van 13 februari 2004, is het ontsteken van een aardgas/lucht mengsel in het explosieve gebied op veel manieren mogelijk en is dit niet voorbehouden aan een waakvlam. Het verweer treft derhalve in zoverre geen doel.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de handelingen van de verdachte zelf onvoldoende zouden zijn om een ontploffing teweeg te brengen en dat daarom geen sprake kan zijn van een strafbare poging, faalt ook dit verweer. De verdachte heeft verklaard dat hij bij een openstaande gaskraan, de kranen van het fornuis in zijn woning heeft opengezet en vervolgens zijn woning, die deel uitmaakt van een aaneengesloten bebouwing van twee verdiepingen, heeft verlaten. Pas drie uren later heeft hij dit gemeld bij de politie. Deze gedragingen van de verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het teweegbrengen van een ontploffing.
Door zijn handelingen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ontploffing zou volgen.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing en dient mitsdien het voornoemde verweer te worden verworpen."
3.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer van de raadsman als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft zich beroepen op de vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat de verdachte zich zelf op het politiebureau heeft gemeld en zijn sleutel aan de politie heeft overhandigd, zodat de politie in staat werd gesteld een ontploffing te voorkomen.
Het hof overweegt hieromtrent dat het feit dat er geen ontploffing heeft plaatsgevonden, gelegen is in het feit dat er nog geen ontsteking had plaatsgevonden in het explosieve gebied. Dit is een van de wil van de verdachte onafhankelijke omstandigheid. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred."
3.4. Het volgende moet worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007, 29).
3.5. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat:
(i) de verdachte de gaskranen van het fornuis volledig heeft opengezet en de pitten van het kooktoestel heeft verwijderd;
(ii) de verdachte zich ongeveer drie uren nadien bij de politie heeft gemeld;
3.6. Gelet op het voorgaande geeft 's Hofs oordeel dat de gedragingen van de verdachte, bestaande in het zich na drie uren melden bij het politiebureau en het overhandigen van de sleutel met de mededeling dat hij de gaskraan open had gezet, onder de onderhavige omstandigheden niet toereikend waren om de gevolgtrekking te wettigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van de verdachte, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
4.2. De verdachte heeft op 26 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 7 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden en twee weken, waarvan vijf maanden en een week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 maart 2007.
Beroepschrift 27‑10‑2006
Inzake: [verdachte], rekwirant tot cassatie van het hem betreffende arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage, gewezen op 20 oktober 2005 onder rolnummer 22-001386-03.
Cassatiemiddel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 359a en 415 van het wetboek van Strafvordering (WSv) alsmede artikel 6 EVRM geschonden, omdat het gerechtshof te Amsterdam het strafdossier dermate laat heeft ingezonden bij uw Raad dat daarmee de redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden.
Het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage is gewezen op 20 oktober 2005 en blijkens het bericht van uw Raad zijn de stukken eerst op 7 augustus 2006 door de griffie van uw Raad ontvangen. Hierdoor is de termijn voor inzending, zoals door uw Raad vastgesteld in de uitspraak NJ 2000/721 in onderhavige zaak met meer dan een twee weken overschreden, hetgeen tot een mitigering van de opgelegde straf dient te leiden.
Cassatiemiddel II
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358 en 415 van het wetboek van Strafvordering (WSv) geschonden omdat het hof de grondslag van de tenlastelegging in de bewezenverklaring heeft verlaten.
Het hof heeft in het arrest van 20 oktober 2005 bewezen verklaard dat rekwirant,
‘op 18 januari 2002 te Vlaardingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te veroorzaken in een woning gelegen aan de [a-straat 1] (een zogenaamde Duplexwoning, opgenomen in een aaneengesloten bebouwing), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander (vetgedrukt, A.J.M. van Roy) te duchten was, met dat opzet:
- —
de gaskranen van het fornuis heeft opengezet bij een openstaand gaskraan en (vetgedrukt, A.J.M. van Roy)
- —
de woning heeft verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Vanwege het openbaar ministerie was aan rekwirant een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing ten laste gelegd zonder hetgeen in de bewezenverklaring door de raadsman van rekwirant vetgedrukt is weergegeven. Door op deze wijze het feit bewezen te verklaren miskent het hof dat zij onderzoek doet op grondslag van de tenlastelegging. Door dergelijke feitelijke toevoegingen aan de bewezenverklaring te doen, miskent het hof dat haar bevoegdheid inzake aanvulling van de tenlastelegging niet verder strekt dan wanneer er sprake is van een kennelijke verschrijving of misslag. Hiervan is in onderhavige bewezenverklaring geen sprake. Doordat het hof in de bewezenverklaring zelfstandig heeft toegevoegd dat het levensgevaar dat te duchten was vanwege de handelingen van rekwirant voor een ander was, is het hof buiten de beoordeling van de tenlastelegging getreden. De toevoeging ‘voor een ander’ geeft een feitelijke situatie weer, zonder welke het hof kennelijk niet vond dat dit het strafbare feit poging tot het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, inhield. Dit geldt temeer voor de toevoeging dat rekwirant de gaskranen van het fornuis heeft opengezet bij een openstaande gaskraan. De toevoeging bij een openstaande gaskraan geeft eveneens een feitelijke handeling van rekwirant weer zonder welke het hof klaarblijkelijk niet vond dat het een strafbaar feit inhield. Door aldus te handelen heeft het hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
De bewezenverklaring van het hof is derhalve nietig en kan niet in stand blijven.
Cassatiemiddel III
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358 en 415 van het wetboek van Strafvordering (WSv) geschonden omdat het hof niet heeft beraadslaagd op grond van de tenlastelegging.
Het hof heeft in het arrest van 20 oktober 2005 bewezen verklaard dat rekwirant,
‘op 18 januari 2002 te Vlaardingen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing te veroorzaken in een woning gelegen aan de [a-straat 1] (een Zogenaamde Duplexwoning, opgenomen in een aaneengesloten bebouwing), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was, met dat opzet:
- —
de gaskranen van het fornuis heeft opengezet bij een openstaand gaskraan en
- —
de woning heeft verlaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Klacht a
Het hof heeft deze bewezenverklaring gekwalificeerd als zijnde een
‘poging tot het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.’
De bewezenverklaring kan deze kwalificatie niet dragen. De feitelijke handelingen die rekwirant worden verweten, namelijk het openzetten van de gaskranen bij het fornuis bij een openstaande gaskraan en de woning verlaten zijn tezamen evident onvoldoende om de te vergaande kwalificatie van het hof te kunnen dragen.
In het arrest van 24 maart 1992 is de Hoge Raad (NJ 1992/815) van oordeel dat,
‘Immers, indien — zoals ten laste van de verdachte is bewezen verklaard — iemand het voornemen heeft om, samen met zijn mededaders, opzettelijk brand te stichten, leveren het enkel opvatten van een daartoe strekkend plan en het met die mededaders maken van een afspraak daartoe, het daartoe aanschaffen van benzine en het opslaan daarvan in een hok op de achterplaats van het in brand te steken pand, niet op enige gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf, en mitsdien niet een begin van uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (r.o. 5.1)’
Zoals blijkt uit het hierboven genoemde arrest dienen de handelingen van rekwirant beschouwd te worden naar hun uiterlijke verschijningsvorm. Verwezen zij ook naar het welbekende Cito-arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1978 (NJ 1979, 52). Het openzetten van de gaskranen van het fornuis bij een openstaande gaskraan en het vervolgens verlaten van de woning zijn als handeling afzonderlijk beschouwd maar ook in onderlinge samenhang bezien onvoldoende, op grond van de jurisprudentie als voornoemd, om het bewezen verklaarde feit te kunnen dragen. Deze handelingen kunnen dan ook niet worden opgevat als handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Deze handelingen zijn mitsdien niet een begin van uitvoering van dat voorgenomen misdrijf. Dit geldt temeer indien bezien tezamen met door het hof als bewijsmiddel 4 gebezigde verklaring van rekwirant:
‘Ik kwam gister zelf me aanmelden bij jullie. Ik vroeg gisteren mijn moeder wat ik moest doen om geholpen te worden. Ik zei tegen haar ‘moet ik van de flat springen of moet ik het gas thuis aanzetten’. Mijn moeder vertelde mij dat ik het gas moest aanzetten. Op dat moment heb ik het gas thuis aangezet en ben even blijven zitten. Daarna kwam ik het melden bij de politie.’
Uit dit bewijsmiddel had het hof niet anders dan kunnen afleiden dat de handelingen van rekwirant nooit gericht zijn geweest en ook onvoldoende zijn geweest voor het teweegbrengen van een ontploffing.
Klacht b
De Hoge Raad vervolgt dan in ro. 5.2 in het hierboven genoemde arrest NJ 1992/815,
‘De door het hof niet bewezen verklaarde omstandigheid, dat B. en/of S. de benzine in het in de bewezenverklaring bedoeld pand hebben/ heeft uitgegoten, heeft in het geheel van het onder tweede subsidiair ten laste gelegde — hetwelk slechts aldus kan worden verstaan dat de opsteller daarvan aan de verdachte medeplegen van strafbare poging tot opzettelijk brandstichting heeft willen verwijten — een zodanige betekenis dat het als onmisbaar bestanddeel daarvan moet worden beschouwd. Door niettemin de resterende onderdelen van het onder tweede subsidiair ten laste gelegde bewezen te verklaren heeft het hof mitsdien niet overeenkomstig het bepaalde in art. 350 en 358 Sv — ingevolge art. 415 Sv te dezen van overeenkomstige toepassing — beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging. Het hof had verdachte moeten vrijspreken van hetgeen hem ten tweede subsidiair is ten laste gelegd.’
In de zaak van rekwirant is dit niet anders. Niet bewezenverklaard is, zoals aan rekwirant ten laste is gelegd, dat rekwirant de waakvlam van de geiser althans van de c.v.-installatie heeft aan laten staan. Gelet op de tenlastelegging en de wijze van ten laste leggen was dit onderdeel van de tenlastelegging wezenlijk voor de bewezenverklaring van het feit. Deze omstandigheid moet in het geheel van de aan rekwirant verweten poging van het teweegbrengen van een ontploffing beschouwd worden als een onmisbaar bestanddeel. Door niettemin de resterende onderdelen van het ten laste gelegde bewezen te verklaren heeft het hof mitsdien niet overeenkomstig het bepaalde in art. 350 en 358 Sv — ingevolge art. 415 Sv te dezen van overeenkomstige toepassing — beraadslaagd op de grondslag van de tenlastelegging.
Het hof had rekwirant dan ook moeten vrijspreken van hetgeen hem is ten laste gelegd.
Cassatiemiddel IV
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder zijn de artikelen 348, 349, 350, 359 en 415 van het wetboek van Strafvordering (WSv) geschonden omdat de bewezenverklaring van het hof niet door redengevende bewijsmiddelen wordt onderbouwd en derhalve niet tot een veroordeling had kunnen leiden.
Het hof heeft als bewijsmiddel 1 gebezigd het proces-verbaal van aanhouding van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond:
‘[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1971 verscheen aan het bureau van politie met het verhaal dat hij ongeveer 3 uren daarvoor zijn woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] had verlaten nadat hij aldaar de gaskraan had opengezet.’
Het hof heeft als bewijsmiddel 4 gebezigde verklaring van rekwirant:
‘Ik kwam gister zelf me aanmelden bij jullie. Ik vroeg gisteren mijn moeder wat ik moest doen om geholpen te worden. Ik zei tegen haar ‘moet ik van de flat springen of moet ik het gas thuis aanzetten’. Mijn moeder vertelde mij dat ik het gas moest aanzetten. Op dat moment heb ik het gas thuis aangezet en ben even blijven fitten. Daarna kwam ik het melden bij de politie.’
Het hof miskent dat door de in de bewijsmiddelen genoemde handelingen van rekwirant de feitelijke situatie als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is, namelijk die van vrijwillige niet-voltooiing. In de verwerping van het verweer van de raadsman bij het hof dat er sprake was van vrijwillige niet-voltooiing miskent het hof dat er voor vrijwillige niet-voltooiing altijd eerst een begin van uitvoering dient te zijn. Maar het feit dat dit begin van uitvoering daar is, kan niet in de weg staan aan vrijwillige niet-voltooiing, indien aan de situatie een einde komt vanwege de wil van de dader. Nu rekwirant naar de politie is gegaan met de mededeling dat hij de gaskranen in zijn huis heeft aangezet, is dit begin van uitvoering van een strafbaar feit door rekwirant gestuit. Zoals ook blijkt uit Tekst & Commentaar aantekening 4 bij dit artikel is het slechts van belang of de vrijwillige terugtrekking het gevolg is van een spontane gemoedsbeweging. Niet van belang voor de beoordeling van de situatie is of reeds eerder een ontploffing had kunnen plaatsvinden, zoals het hof ten onrechte aanneemt. Het hof had dienen te beoordelen wat de gemoedsbeweging van rekwirant was en had gelet ook op de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet tot een andere conclusie kunnen komen dan dat hier sprake was van een vrijwillige niet-voltooiing als bedoeld in artikel 46b Sr. Rekwirant had ook om die reden vrijgesproken moeten worden. De bewezenverklaring kan derhalve niet in stand blijven.
De veroordeling voor het ten laste gelegde is derhalve ten onrechte, althans op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd.
Deze cassatieschriftuur wordt ondertekend en in vijfvoud ingediend door mr. [advocaat], advocaat te [vestigingsplaats], kantoorhoudend aan [adres], die verklaart tot de indiening en ondertekening door rekwirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
[vestigingsplaats], 27 oktober 2006
[advocaat]