HR, 23-01-2007, nr. 00381/06E
ECLI:NL:HR:2007:AZ3574
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-01-2007
- Zaaknummer
00381/06E
- LJN
AZ3574
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3574, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3574
ECLI:NL:HR:2007:AZ3574, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3574
- Vindplaatsen
VR 2008, 97
VR 2008, 97
Conclusie 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over bepalingen betreffende binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorzieningen die mogen worden gebezigd voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen. HR: 81 RO.
Nr. 00381/06 E
Mr. Vellinga
Zitting: 28 november 2006
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 19 april 2005, nr. 01281/04 E, waarbij de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, Economische Kamer, van 29 september 2003 heeft vernietigd, heeft het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, Economische Kamer verdachte wegens "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,- met een proeftijd van twee jaren.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 00369/06 E en 00381/06 E. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Alvorens de middelen te bespreken schets ik de onderhavige zaak alsmede het wettelijk kader dat in het voorliggende geval van toepassing is.
5. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"zij te Bunschoten op 25 juni 2001 opzettelijk als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kom van de gemeente niet heeft vermeden, immers heeft verdachte de tankauto met kenteken [AA-BB-00] volgeladen met LPG geparkeerd op of langs de Einsteinweg, gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten."
6. Het Hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
1. een door J.A. Campagne en E. Siertsema, beiden agent van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 3 januari 2002 te Baarn, als bijlage gevoegd bij het hoofdproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verbalisanten -zakelijk weergegeven-:
"Op 25 juni 2001 werd door ons een controle gehouden op het parkeren van gastankauto's binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten. Wij, verbalisanten zagen op de Einsteinweg te Bunschoten een gastankauto staan, voorzien van het kenteken [AA-BB-00] en met het opschrift [naam verdachte] Volgens de gegevens verkregen van de Rijksdienst voor het wegverkeer te Veendam bleek dit kenteken op naam te zijn gesteld van [verdachte], [a-straat 1] te [plaats].
Tijdens ons onderzoek bleek ons dat dit voertuig gedurende langere tijd stond geparkeerd op genoemde plaats. Het is ons niet gebleken dat er ter plaatse werd geladen of gelost met bovengenoemd voertuig. Door ons is geen bestuurder of anderszins een werknemer in de nabijheid van genoemd voertuig gezien."
2. het hoofdproces-verbaal voor zover inhoudende het relaas van verbalisant -zakelijk weergegeven-:
"De Einsteinweg in Bunschoten is gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten."
3. een door J.C. van 't Veer voornoemd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 19 december 2001 te Baarn, en op 3 januari 2002 ondertekend door [getuige 1], genummerd PL0930/01-577986, als bijlage gevoegd bij het hoofdproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] -zakelijk weergegeven-:
"Ik ben directeur van [A] B.V. en als zodanig alleen en zelfstandig bevoegd. Onder deze B.V. hangen [B] B.V., [C] B.V. en [verdachte]. Deze laatste B.V. zal met ingang van 1 januari 2002 worden opgenomen in [B]. De tankauto voorzien van het kenteken [AA-BB-00], eigendom van [verdachte], heeft op 25 juni 2001 geparkeerd gestaan op de Einsteinweg in de gemeente Bunschoten."
4. De verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting van dit hof van 15 september 2003:
"[verdachte] parkeerde de auto's in Bunschoten om logistieke redenen. Dat is ook op de in de telastelegging genoemde datum gebeurd. De auto's werden 's avonds laat in Pernis met LPG geladen, reden naar Bunschoten en bleven daarna een nacht of een weekend in Bunschoten staan, om daarna zo snel mogelijk naar de klanten te kunnen gaan. Om op het terrein in Bunschoten te kunnen parkeren moet er door de bebouwde kom gereden worden."
7. In zijn arrest van 19 april 2005, nr. 01281/04 E, NJ 2005, 288 overwoog de Hoge Raad(1):
3.5. Art. 11 Wvgs luidt:
"- 1. Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:
a. ten behoeve van het laden of lossen, of
b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is."
(...)
4.4. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever het vervoer van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom in het belang van de openbare veiligheid zoveel mogelijk heeft willen tegengaan. De verplichting tot het vermijden van de bebouwde kom geldt de chauffeur die daar niets te zoeken heeft. Speciale (veiligheids)voorschriften zijn verder vastgesteld met betrekking tot het laten staan (parkeren) van vervoermiddelen met die stoffen, al dan niet binnen de bebouwde kom.
Het tweede lid van art. 11 Wvgs bepaalt dat de verplichting de bebouwde kom te vermijden onder meer niet van toepassing is in het geval dat er redelijkerwijze geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Het Hof heeft die bepaling blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen aldus uitgelegd dat zij alleen geldt voor de route "naar de bestemming toe", dat wil zeggen voor de route die leidt naar de plaats waar moet worden geladen of gelost. De tekst van die bepaling noch de wetsgeschiedenis dwingt echter tot die opvatting, welke onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat van een bij uitstek geschikte en veilige parkeervoorziening geen gebruik kan worden gemaakt. Aangenomen moet dan ook worden dat meerbedoelde bepaling ook van toepassing is op de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen mag worden gebezigd.
8. De pleitnota van de raadsman, welke aan het Hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is gehecht, houdt het volgende in:
"1. Door de uitspraak van de Hoge Raad van 19 april 2005 en de terugverwijzing staat thans ter beoordeling van uw Hof in hoeverre bij een bewezenverklaring van het te last gelegde de handelingen van de verdachte ([verdachte]) een strafbaar feit op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) opleveren, mede in het licht van de verweren die in de eerdere feitelijke instanties al zijn gevoerd.
2. Ter zitting van uw Hof, naar aanleiding waarvan het later gecasseerde arrest van 29 september 2003 gewezen is, heeft [verdachte] meer subsidiair het verweer gevoerd dat terzake het parkeren van het betrokken voertuig mede in het licht van de parkeerregeling van het ADR redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is geweest.
3. Het subsidiaire verweer van [verdachte], dat de parkeerregeling van het ADR op grond van het bepaalde in artikel 5 Wvgs derogeert aan artikel 11 van die wet, is eveneens verworpen.
4. Uit rechtsoverweging 4.4 in het arrest van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat parkeren op een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening die voldoet aan de bepalingen van de parkeerregeling in het ADR, buiten de reikwijdte van het verbod van artikel 11 eerste lid Wvgs valt.
5. De Hoge Raad is niet toegekomen aan de beoordeling van het tweede middel, maar heeft op basis van het derde middel overwogen dat de uitzonderingsbepaling van artikel 11 tweede lid sub b niet beperkt kan worden geacht tot de route die leidt naar de plaats waar moet worden geladen of gelost. Van de uitzondering als bedoeld in artikel 11 tweede lid sub b is eveneens sprake met betrekking tot de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen mag worden gebezigd.
6. Met deze laatste overweging kan de Hoge Raad slechts bedoeld hebben dat parkeren van met gevaarlijke stoffen geladen vrachtauto's binnen de bebouwde kom dat plaatsvindt in overeenstemming met de op parkeren betrekking hebbende bepalingen van het ADR, niet op voet van het eerste lid van artikel 11 strafbaar kan worden geacht.
7. De Advocaat-Generaal heeft in dit verband gewezen (punt 35) op de omstandigheid dat het juist wenselijk kan zijn om voertuigen die met gevaarlijke stoffen geladen zijn, te parkeren op min of meer (afge)lege(n) gebieden zoals industrieterreinen, waarmee wordt voldaan aan hetgeen in het ADR is bepaald. Hierbij is voor de strafbaarheid niet van belang of zodanig parkeren plaatsvindt binnen de bebouwde kom. Zou dit anders zijn, dan zou parkeren binnen een afgesloten inrichting (in de zin van de Wet milieubeheer) steeds op voet van artikel 11 lid 1 Wvgs strafbaar zijn, zelfs als de inrichting specifiek parkeren op zodanige wijze omvat.
8. Met de Advocaat-Generaal is [verdachte] van mening dat in het verlengde hiervan parkeren in strijd met de voorschriften overtreding van artikel 5 Wvgs oplevert. Deze lex specialis-regeling biedt tevens de mogelijkheid parkeerexcessen buiten de bebouwde kom te vervolgen.
9. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt niet dat het aan [verdachte] verweten parkeren is geschied in strijd met de parkeerregeling van het ADR.
10. Bij het parkeren van het betrokken voertuig heeft [verdachte] de parkeerregeling van het ADR in acht genomen. Ter plaatse was geen parkeergelegenheid beschikbaar die op grond van de voorkeursvolgorde van hoofdstuk 8.4 van de bijlagen bij het ADR een hogere voorkeur geniet.
11. Indien geen parkeergelegenheid als bedoeld onder a en onder b van hoofdstuk 8.4 beschikbaar is, kan worden volstaan met een parkeergelegenheid die voldoet aan de omschrijving van 8.4 sub c.
12. Bij dit alles mag niet uit het oog verloren worden dat de gedragingen in kwestie hebben plaatsgehad kort na het weekeinde, terwijl direct voor dit weekeinde door burgemeester en wethouders van Bunschoten was besloten om op te treden tegen het parkeren van met LPG geladen tankauto's op het (afgesloten) bedrijfsterrein van [D].
13. Deze parkeergelegenheid, die al geruime tijd werd gebruikt door [verdachte], genoot een hogere voorkeur (de hoogste) op grond van hoofdstuk 8.4, maar burgemeester en wethouders stelden zich dienaangaande (plotseling) op het standpunt dat parkeren aldaar niet was toegestaan.
14. Door de korte nog beschikbare termijn na ontvangst van de brief van burgemeester en wethouders bestond voor [verdachte] in ieder geval geen mogelijkheid om parkeergelegenheid met een hogere voorkeur te organiseren voor de tankauto's.
15. Voor het overige handhaaft [verdachte] de eerder ingenomen standpunten en gevoerde verweren. Nu kennelijk moet worden geoordeeld dat parkeren van met LPG geladen voertuigen wordt bestreken door het verbod van artikel 11 eerste lid Wvgs, moet tevens worden geoordeeld dat parkeren binnen de bebouwde kom van zodanige voertuigen met inachtneming van de parkeerregeling van het ADR niet op grond van artikel 11 verboden kan worden geacht. [Verdachte] dient derhalve ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
9. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. In aanvulling hierop deelt de advocaat-generaal, zakelijk weergegeven, het volgende mede:
De Hoge Raad heeft het arrest van uw hof gecasseerd vanwege een motiveringsgebrek. Indien die motivering alsnog volgt, dan zou bewezenverklaring mogelijk zijn.
Blijkens rechtsoverweging 4.4. heeft uw hof een te beperkte uitleg gegeven aan artikel 11, tweede lid. Verdachte had wel degelijk de plicht om de bebouwde kom te mijden, omdat er binnen Bunschoten geen bestemming was. Het tenlastegelegde kan naar mijn idee worden bewezen, onder verwerping van de verweren.
De raadsman voert het woord tot de verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan het verkorte proces-verbaal is gehecht. In aanvulling hierop voert de raadsman, zakelijk weergegeven, het volgende aan:
Ik constateer dat de advocaat-generaal een te beperkte uitleg geeft aan rechtsoverweging 4.4. van de Hoge Raad. Een belangrijke passage in die overweging is de verwijzing naar de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen.
De advocaat-generaal deelt in repliek, zakelijk weergegeven, het volgende mede:
In het arrest van de Hoge Raad lees ik niet hetgeen door de raadsman wordt gelezen, zoals verwoord in punt 4 van de pleitnota. Ik persisteer.
De raadsman voert het woord in dupliek en voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan:
Ik persisteer. De Hoge Raad noemt de terzake geldende bepalingen expliciet en dat kan niet anders zijn bedoeld dan in navolging van de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad. De brief van de gemeente is donderdags ontvangen. De maandag erop had een oplossing gevonden moeten zijn. Verdachte is in ieder geval niet strafbaar.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken."
10. In zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
"Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat parkeren van met gevaarlijke stoffen geladen vrachtauto's binnen de bebouwde kom, dat plaatsvindt in overeenstemming met de bepalingen van het ADR, niet strafbaar moet worden geacht. Die situatie doet zich voor ten aanzien van verdachte, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs) luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:
a. ten behoeve van het laden of lossen, of
b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is."
Het hof stelt vast dat het onder het tweede lid van de hiervoor weergegeven bepaling een uitzondering oplevert op het in het eerste lid van die bepaling gegeven gebod. Bij de beoordeling of van een zodanige uitzondering sprake is, zal gelet op het in deze zaak gewezen arrest van de Hoge Raad van 19 april 2005, mede in aanmerking genomen moeten worden dat het bepaalde in artikel 11 Wvgs zich mede uit kan strekken tot de route naar een binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorziening, die gelet op de terzake geldende bepalingen voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen mag worden gebezigd.
In de in deze zaak van toepassing zijnde Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG) wordt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage I bij die Regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR (het Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). In hoofdstuk 8.4. is een parkeerregeling opgenomen. Op grond van die parkeerregeling dienen voertuigen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder toezicht te worden gesteld of -in plaats daarvan- in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein te worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats worden geparkeerd, indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a) een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht;
b) een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden;
c) een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt.
Uit het opsporingsonderzoek blijkt dat de tankauto's onbeheerd stonden geparkeerd op de Archimedesweg en de Ampèreweg. Beide wegen zijn openbare wegen gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten. Ter plaatse was in beide gevallen niemand aanwezig om toezicht uit te oefenen, zodat aan het hiervoor onder a) genoemde voorschrift niet is voldaan. Van belang is voorts dat de tankwagens telkens geparkeerd stonden op de openbare weg, waarbij -gelet op de zich in het dossier bevindende plattegrond van de gemeente Bunschoten en de daarbij behorende luchtfoto- aangenomen moet worden dat ter plekke geregeld ander (vracht-)verkeer zal passeren. De kans dat de tankwagens dientengevolge schade van andere voertuigen konden ondervinden, kan naar het oordeel van het hof geenszins als uit te sluiten worden beschouwd. Om die reden is ook niet voldaan aan de onder b) en c) genoemde vereisten, zodat van een uitzondering op het in het eerste lid van artikel 11 Wvgs gegeven verbod geen sprake is. Gelet hierop moet het verweer verworpen worden.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte geen reële mogelijkheid had om parkeergelegenheid met een hogere voorkeur te organiseren voor de tankauto's, omdat het tenlastegelegde werd geverbaliseerd slechts enkele dagen nadat het college van Burgemeester en Wethouders verdachte had aangeschreven om dergelijke auto's daar niet meer te stallen. Het hof begrijpt het verweer aldus, dat verdachte daarmee een beroep doet op overmacht.
Het hof stelt vast dat op verdachte een zorgplicht rust zich ervan te vergewissen dat het transport van gevaarlijke stoffen op een veilige en verantwoorde wijze geschiedt. Dat omvat mede het parkeren en het geparkeerd laten staan. In het onderhavige geval werden met LPG beladen tankauto's op de openbare weg binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten geparkeerd, zonder dat voorzieningen waren getroffen als bedoeld in het ADR.
Die gang van zaken is niet anders te beschouwen dan als gevaarlijk voor de openbare veiligheid, gelet op de mogelijk catastrofale gevolgen van een ongeval en de nabijheid van andere gebouwen, personen en goederen. Het feit dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bunschoten een einde maakt aan een gedoogsituatie en activiteiten ontplooit om een acuut veiligheidsprobleem te beëindigen, laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid die verdachte voordien, ondanks dat gedogen, had te nemen in dergelijke situaties. Van verdachte kon met het oog op de belangen die op het spel stonden, in redelijkheid worden gevergd dat hij onverwijld maatregelen trof om een einde te maken aan een bestaande onveilige situatie, ook in dit geval waarin die situatie voordien werd gedoogd. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijs geen reële mogelijkheid had om de tankauto's met inachtneming van de wettelijke voorschriften elders te parkeren. Gelet hierop moet het verweer worden verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."
11. Centraal in de onderhavige zaak staat de door het Hof gegeven uitleg van de door de Hoge Raad bedoelde bepalingen betreffende binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorzieningen die mogen worden gebezigd voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen. Worden deze voorschriften in acht genomen, zo overweegt de Hoge Raad, dan is de in art. 11 lid 1 Wvgs vervatte verplichting met voertuigen met gevaarlijke stoffen de bebouwde kom te mijden, ingevolge art. 11 lid 2 Wvgs niet van toepassing.
13. Art. 2 (oud)(2) Wvgs bepaalde:
"1. Deze wet is van toepassing op:
a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;
b. het ten vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;
c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;
d. het beladen van een vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer."
Art. 3 (oud) Wvgs bepaalde:
"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen."
Art. 5 Wvgs bepaalt:
"Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels."
14. De in art. 3 (oud) van de Wvgs bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Koninklijk Besluit van 5 juni 1996, Stb. 297; hierna "het Besluit").
15. Art. 2, eerste lid, van het Besluit luidt:
"Overeenkomstig het ADR, het ADNR, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen."
16. De in art. 2, eerste lid, van het Besluit bedoelde ministeriele regeling, welke van toepassing is op de onderhavige casus, is de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (hierna VLG).(3)
17. Het Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR) bevat voorschriften over het laten staan van voertuigen, beladen met gevaarlijke stoffen, binnen de bebouwde kom. De voorschriften van het ADR plegen opgenomen te worden in een EU-richtlijn, waarna Nederland deze voorschriften implementeert door middel van een vertaling van die voorschriften, opgenomen in bijlage 1 van de VLG. Het ADR pleegt tweejaarlijks te worden gewijzigd, waarna Nederland ter uitvoering van een daartoe strekkende EU-richtlijn dienovereenkomstig de bijlage van genoemde regeling wijzigt.(4) Opmerkelijk is dat genoemde bijlage niet wordt gepubliceerd doch alleen op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ter inzage ligt. Dat heeft zich met name in de onderhavige zaak doen voelen, nu het bewezenverklaarde feit is begaan op 25 juni 2001, dus in de onderhavige zaak in beginsel niet de tekst van de huidige bijlage van genoemde regeling van toepassing is, die immers reeds weer is aangepast aan een gewijzigd ADR(5), maar de op 25 juni 2001 geldende tekst. Een zoektocht in de departementale archieven heeft uiteindelijk geresulteerd in een tweetal ordners met een vertaling van het ADR, die naar op grond van de opschriften van die ordners moet worden aangenomen, de tekst bevatten van de op 25 juni 2001 geldende bijlage. Reeds nu merk ik op dat er voor wat de parkeervoorschriften betreft wezenlijke verschillen bestaan tussen de vertaling van het ADR, zoals deze gold op 25 juni 2001 en de huidige bijlage van genoemde regeling, welke niet kunnen zijn ingegeven door verschillen in tekst van het ADR zoals dat gold op 25 juni 2001 en nadien. Ik kom daar straks op terug. Thans geef ik eerst een beschrijving van de parkeervoorschriften zoals deze golden op 25 juni 2001 en daarna zoals deze heden luiden, steeds zowel volgens de bijlage bij genoemde Regeling als volgens het ADR.
18. De in de onderhavige zaak van toepassing zijnde Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, Regeling van 2 december 1998, Stcrt. 1998, nr.241, p. 10(6) (hierna: VLG) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
c. ADR: Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route.
(...)
Artikel 2
Bij deze regeling behoren drie bijlagen:
a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR en de daarbij behorende aanhangsels;
(...)
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1999.
(...)
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Directoraat-generaal Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Willem Witsenplein 6 te Den Haag.
(...)
Toelichting
Algemeen
Deze regeling hangt samen met de tweejaarlijkse revisie van het ADR, zoals vastgesteld door de overeenkomstsluitende partijen, ingaande 1999. De voorliggende regeling is grotendeels een implementatie van het ADR; met het oog daarop wordt de regeling VLG 1997 ingetrokken en vervangen door de onderhavige regeling. Bijlage 1 bevat de Nederlandse implementatie (vertaling) van het ADR (Accord européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). Deze implementatie strekt mede ter uitvoering van de Richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg. (PbEG L 319).
(...)"
19. Als tekst van de bijlage 1 bij genoemde, per 1 januari 1999 in werking getreden Regeling zijn van de zijde van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat twee ordners ter inzage verstrekt met daarop een briefje met de vermelding:
"Officiële stukken VLG
S.v.p.deponeren bij de regeling van 2 december 1998, nr DGG/J-98010333."
Op de zijkant (rug) van één van de ordners staat vermeld:
"Bijlage 1 (=ADR) VLG
Bijlage B + aanhangsels"
Voorts heb ik bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat doen opvragen een kopie van het oplegvel bij deze bijlage. Dit oplegvel houdt het volgende in (een jaartal wordt hierbij niet vermeld):
"Bijlage 1, bedoeld in artikel 2, onderdeel a van de regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen
Deze bijlage behoort bij de regeling van (Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen)
De Minister van Verkeer en Waterstaat
(handtekening)
T. Netelenbos(7)"
Mede gelet op de omstandigheid dat de tekst van de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde voorschriften overeenkomt met die van de desbetreffende, toentertijd geldende voorschriften van het ADR neem ik aan dat genoemde ordners inderdaad bevatten de bijlage 1 die hoort bij de per 1 januari 1999 in werking getreden versie van de VLG.
20. In genoemde bijlage B is een randnummer 10. 321 opgenomen. De tekst luidt:
"Bewaking van het voertuig
Voertuigen die gevaarlijke goederen en de daarbij behorende hoeveelheden vervoeren, zoals aangegeven in de overeenkomende randnummers van Deel II, moeten onder toezicht staan; eventueel mogen zij zonder toezicht op een beveiligde plaats of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd.
Indien deze parkeermogelijkheden niet bestaan, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, worden geparkeerd op een afgelegen plaats die voldoet aan de hierna onder i), ii) of iii) genoemde voorwaarden. De parkeerterreinen omschreven onder ii), mogen slechts worden gebruikt indien de onder i) bedoelde parkeerterreinen niet aanwezig zijn; de onder iii) omschreven parkeerterreinen mogen slechts worden gebruikt indien de onder i) en ii) bedoelde parkeerterreinen niet aanwezig zijn:
i) een parkeerterrein dat onder toezicht staat van een daartoe aangesteld persoon die op de hoogte moet worden gesteld van de aard van de lading en van de plaats waar de bestuurder zich bevindt;
ii) een openbaar of particulier parkeerterrein, waar de kans dat het voertuig door andere voertuigen wordt beschadigd vrijwel uitgesloten geacht moet worden.
iii) een passende vrije ruimte gelegen op enige afstand van de grote openbare wegen en de bebouwde wijken en die gewoonlijk niet dienst doet als plaats van openbare doorgang of van openbare bijeenkomsten voor het publiek."
21. In het ADR, zoals dat gold vanaf 1 januari 1999 was in bijlage B opgenomen een zgn. randnummer 10 321. De Engelse tekst(8) van randnummer 10 321 luidde als volgt:
"Supervision of vehicles.
Vehicles carrying dangerous goods in the quantities shown in the relevant marginals of Part II shall be supervised or alternatively may be parked, unsupervised, in a secure depot or secure factory premises. If such facilities are not available, the vehicle, after having been properly secured, may be parked in an isolated position meeting the requirements of paragraphs (i), (ii) or (iii) below. The parking facilities permitted in paragraph (ii) shall be used only if those described in paragraph (i) are not available, and those described in paragraph (iii) may be used only if facilities described in paragraphs (i) and (ii) are not available.
(i) A vehicle park supervised by an attendant who has been notified of the nature of the load and the whereabouts of the driver;
(ii) A public or private vehicle park where the vehicle is not likely to suffer damage from other vehicles; or
(iii) A suitable open space separated from the public highway and from dwellings, where the public does not normally pass or assemble."
22. Zoals reeds opgemerkt is per 1 juli 2001 een nieuwe versie van het ADR in werking getreden. (9) Bij die nieuwe versie van 1 juli 2001 is voor een andere opzet gekozen. Daardoor is hetgeen was geregeld in bijlage B van het ADR randnummer 10 321 overgebracht naar hoofdstuk 8.4. De Engelse tekst van hoofdstuk 8.4 luidt als volgt
"Chapter 8.4.
Requirements concerning the supervision of vehicles
Vehicles carrying dangerous goods in the quantities shown in special provisions S1 (6) and S14 to S21 of Chapter 8.5 for a given substance according to Column (19) of Table A of Chapter 3.2 shall be supervised or alternatively may be parked, unsupervised, in a secure depot or secure factory premises. If such facilities are not available, the vehicle, after having been properly secured, may be parked in an isolated position meeting the requirements of (a), (b) or (c) below:
(a) A vehicle park supervised by an attendant who has been notified of the nature of the load and the whereabouts of the driver;
(b) A public or private vehicle park where the vehicle is not likely to suffer damage from other vehicles; or
(c) A suitable open space separated from the public highway and from dwellings, where the public does not normally pass or assemble;
The parking facilities permitted in (b) shall be used only if those described in (a) are not available, and those described in (c) may be used only if facilities described in (a) and (b) are not available."
23. De Franse tekst van hoofdstuk 8.4 luidt als volgt:
"Chapitre 8.4
PRESCRIPTIONS RELATIVES À LA SURVEILLANCE DES VÉHICULES
Les véhicules transportant des marchandises dangereuses dans les quantités indiquées dans les dispositions spéciales S1 (6) et S14 à S21 du chapitre 8.5 pour une marchandise donnée selon la colonne (19) du tableau A du chapitre 3.2 seront surveillés, ou bien ils pourront stationner, sans surveillance, dans un dépôt ou dans les dépendances d'une usine offrant toutes les garanties de sécurité. Si ces possibilités de stationnement n'existent pas, le véhicule, après que des mesures appropriées de sécurité auront été prises, peut stationner à l'écart dans un lieu répondant aux conditions énoncées aux a), b) ou c) ci-après:
a) Un parc de stationnement surveillé par un préposé qui aura été informé de la nature du chargement et de I 'endroit où se trouve le conducteur;
b) Un parc de stationnement public ou privé où le véhicule ne courra probablement aucun risque d'être endommagé par d'autres véhicules; ou
c) Un espace libre approprié situé à l'écart des grandes routes publiques et des lieux habités et ne servant pas normalement de lieu de passage ou de réunion pour le public.
Les parcs de stationnement autorisés au b) ne seront utilisés qu'à défaut de ceux qui sont visés au a), et ceux qui sont décrits au c) ne peuvent être utilisés qu'à défaut de ceux qui sont visés aux alinéas a) et b)."
24. In verband met deze wijziging van het ADR per 1 juli 2001(10) werd bij de Richtlijn 2001/7/EG van de Commissie van de Europese Unie van 29 januari 2001 voorzien in de derde aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.
25. Richtlijn 2001/7/EG houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De Commissie van de Europese Gemeenschappen,
(...) Overwegende hetgeen volgt:
(...)
(2) De ADR wordt elke twee jaar bijgewerkt en op 1 juli 2001 treedt derhalve een gewijzigde versie in werking met een overgangstermijn tot en met 31 december 2002, behalve voor gevaarlijke goederen van klasse 7 (radioactief materiaal), waarvoor de overgangstermijn op 31 december 2001 verstrijkt.
(...)
Heeft de volgende Richtlijn vastgesteld:
Artikel 1
De bijlagen van Richtlijn 94/55/EG worden als volgt gewijzigd:
(...)
2. Bijlage B komt als volgt te luiden:
"BIJLAGE B
De bepalingen van bijlage B van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR), zoals die gelden met ingang van 1 juli 2001 (...)
Artikel 2
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2001 voor wat betreft gevaarlijke goederen van klasse 7 en uiterlijk op 31 december 2002 voor wat betreft gevaarlijke goederen van andere klassen aan deze richtlijn te voldoen. (...)"
26. Om te voldoen aan het bepaalde in de Europese Richtlijn 2001/7/EG is in Nederland een Wijziging Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen van 4 december 2001, Stcrt. 2 januari 2002, nr. 1, p. 24 tot stand gekomen waarin onder meer het volgende wordt bepaald:(11)
"De Minister van Verkeer en Waterstaat, gelet op richtlijn nr. 2001/7/EG van de Commissie van de Europese Unie van 29 januari 2001 houdende derde aanpassing aan de technische vooruitgang van richtlijn nr. 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (pbEG L 30) en op de artikelen 2 en 5 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;
Besluit:
Artikel I
De regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen wordt als volgt gewijzigd:
(...)
C
Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.
(...)
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlage 1, die ter inzage wordt gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos."
27. Deze wijziging is op 4 januari 2002 van kracht is geworden. Bijlage 1 van de VLG luidt sindsdien(12) voor zover hier van belang:
"Hoofdstuk 8.4
Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen S1 (6) en S14 t/m S21 van hoofdstuk 8.5 voor een gegeven stof overeenkomstig kolom (19) van tabel A van hoofdstuk 3.2, moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd.
Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende maatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd:
a) Een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen, waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht;
b) Een openbare of particuliere parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden;
c) Een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt.
De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn."
28. Het voorgaande laat zien dat in de loop der jaren in het ADR de tekst van de parkeervoorschriften als vervat in randnummer 10 321 respectievelijk hoofdstuk 8.4 ADR - afgezien van de aanhef en enkele hier niet ter zake doende aanpassingen - niet is veranderd. De Nederlandse teksten van randnummer 10.321 en die van hoofdstuk 8.4, die dienen ter implementering van het ADR verschillen voor wat betreft de parkeervoorschriften echter op drie punten:
- "public highway" wordt geïmplementeerd als 'grote openbare weg' respectievelijk 'openbare weg'
- "dwellings" wordt geïmplementeerd als 'bebouwde wijken' respectievelijk 'woningen'
- "where the public does not normally pass or assemble" wordt geïmplementeerd als 'die gewoonlijk niet dienst doet als plaats van openbare doorgang of van openbare bijeenkomsten voor het publiek' respectievelijk 'waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt'.
Mij is niet gebleken dat aan dit verschil in Nederlandse vertaling een inhoudelijke beslissing ten grondslag ligt.
29. Het Hof is bij de beoordeling van de onderhavige zaak uitgegaan van de Nederlandse tekst van hoofdstuk 8.4 terwijl ten tijde van het bewezenverklaarde feit, 25 juni 2001, van toepassing was de parkeerregeling zoals die was neergelegd in randnummer 10.321 van bijlage I bij het VLG.(13) Het Hof heeft zich derhalve gebaseerd op een onjuiste tekst bij de beoordeling van de vraag van welke parkeermogelijkheden verdachte gebruik zou kunnen hebben maken.(14)
30. Alvorens de middelen te bespreken, merk ik voorts nog het volgende op. Het Hof heeft in de onderhavige zaak bewezenverklaard dat verdachte een tankauto met kenteken [AA-BB-00] volgeladen met LPG heeft geparkeerd op of langs de Einsteinweg, gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten. Het Hof heeft echter in zijn arrest overwogen:
'Uit het opsporingsonderzoek blijkt dat de tankauto's onbeheerd stonden geparkeerd op de Archimedesweg en de Ampèreweg. Beide wegen zijn openbare wegen gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten.'
In zijn overweging maakt het Hof geen melding van de Einsteinweg terwijl het Hof evenmin heeft vastgesteld dat dit een openbare weg zou zijn, zij het dat het Hof wel heeft vastgesteld (bewijsmiddel 2) dat de Einsteinweg in Bunschoten is gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Bunschoten. Hier is kennelijk sprake van een misslag veroorzaakt doordat het Hof hetgeen het heeft overwogen in de met de onderhavige zaak samenhangende zaak 00369/06 E ([medeverdachte]) in de onderhavige zaak ongewijzigd heeft overgenomen. Bij de bespreking van de middelen ga ik er daarom vanuit dat waar het Hof in zijn overweging Archimedesweg en Ampèreweg heeft genoemd, Einsteinweg wordt bedoeld, alsmede dat waar het Hof in zijn overweging 'tankauto's' heeft vermeld, 'tankauto' moet worden gelezen.
31. Ik kom nu op de bespreking van de middelen.
32. Het eerste middel klaagt dat het Hof het in hoger beroep gevoerde verweer, inhoudende dat parkeren van met gevaarlijke stoffen geladen vrachtauto's binnen de bebouwde kom in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 8.4 bijlage B ADR niet strafbaar is, op ontoereikende gronden heeft verworpen. De toelichting op het middel bevat de klacht dat het Hof in zijn overweging de criteria van de parkeervoorkeuren onder b) en c) van hoofdstuk 8.4 door elkaar heeft toegepast, alsmede dat uit die overweging niet kan worden afgeleid of het Hof zich er van heeft vergewist dat aan de voorwaarden onder c) niet werd voldaan.
33. In het door het Hof in aanmerking genomen hoofdstuk 8.4 (alsook in het in mijn ogen van toepassing zijnde randnummer 10.321) is bepaald dat de onder b toegestane parkeermogelijkheden alleen mogen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven alleen mogen worden gebruikt indien de parkeermogelijkheden a) en b) niet beschikbaar zijn.
34. Het Hof heeft overwogen dat niet aan de onderdelen b) en c) van hoofdstuk 8.4 is voldaan omdat de tankwagen geparkeerd stond op de openbare weg en moet worden aangenomen dat ter plaatse geregeld ander (vracht)verkeer zal passeren zodat de kans dat dientengevolge schade aan de tankwagen zal ontstaan geenszins valt uit te sluiten. Aldus heeft het Hof zonder meer duidelijk gemaakt waarom niet is voldaan aan onderdeel b) voor wat betreft de daarin gestelde eis dat het voertuig moet staan op een parkeerplaats waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden uitgesloten moet worden geacht. De vraag is of met de vaststelling dat ter plaatse geregeld (vracht)verkeer passeert ook gegeven is dat het voertuig niet stond op een open ruimte waarvan niet kan worden gezegd dat het publiek daar in de regel niet passeert of bijeenkomt.
35. Hoofdstuk 8.4, onderdeel c) staat toe dat in geval een voertuig, dat gevaarlijke stoffen vervoert, niet onder toezicht kan worden gesteld dan wel niet kan worden geparkeerd in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein, het voertuig nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats mag worden geparkeerd indien het gaat om een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. In aanmerking genomen dat onderdeel c evenals onderdeel b erop is gericht de veiligheid van het publiek te waarborgen, heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting geregeld (vracht)verkeer kunnen aanmerken als een omstandigheid waaruit valt af te leiden dat zich niet het geval voordoet dat het publiek ter plaatse in de regel niet passeert.
36. Het in bijlage I van het VLG opgenomen randnummer 10.321, dat naar ik hiervoor heb uiteengezet in het onderhavige geval van toepassing is, formuleert de hier aan de orde zijnde uitzondering in die zin dat deze van toepassing is indien - voor zover hier van belang - de ruimte waar de tankauto staat geparkeerd "gewoonlijk niet dienst doet als plaats van openbare doorgang of van openbare bijeenkomsten voor het publiek."
37. In de vaststelling van het Hof dat ter plekke geregeld ander (vracht)verkeer zal passeren ligt besloten dat de vrachtwagen was geparkeerd op een plaats waarvan niet kan worden gezegd dat die gewoonlijk niet dienst doet als plaats van openbare doorgang. Dit betekent dat ook indien ervan wordt uitgegaan dat het Hof niet van de juiste tekst van het onderhavige parkeervoorschrift is uitgegaan, genoemde vaststelling van het Hof de verwerping van het verweer kan dragen.
38. Het middel faalt.
39. Het tweede middel klaagt dat, voor zover het Hof de voorwaarden onder c) heeft onderzocht, het Hof daarbij een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Het Hof heeft immers overwogen dat geparkeerd was op de openbare weg, hetgeen ziet op het onder c) bepaalde, te weten dat sprake is van een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt. Deze interpretatie zou weliswaar terug te voeren zijn op de Nederlandse tekst van hoofdstuk 8.4, maar de Nederlandse tekst zou een onjuiste vertaling zijn van de authentieke Franse tekst ('grandes routes publiques') dan wel Engelse tekst ('the public highway') van het hoofdstuk 8.4 bijlage B ADR. Hierdoor zou het Hof hebben miskend dat parkeren op de openbare weg niet in strijd is met de voorwaarde onder c); dit zou slechts anders zijn indien de openbare weg moet worden aangemerkt als grote weg, ofwel grande route publique.
40. Zoals volgt uit de bespreking van het eerste middel ben ik van oordeel dat of het Hof nu wel of niet van de juiste tekst van de onderhavige uitzonderingsbepaling is uitgegaan, het beroep daarop faalt. De vraag of sprake is van een 'openbare weg' of een 'grote openbare weg' is daarbij niet doorslaggevend. Ongeacht de aard van de weg is immers niet aan die uitzonderingsbepaling voldaan omdat - kort gezegd - ter plaatse waar de tankauto stond regelmatig (vracht)verkeer plaatsvindt. Dit betekent dat de verdachte bij zijn middel geen belang heeft.
41. Voor het geval het eerste middel zou slagen omdat het Hof het beroep op de uitzonderingsbepaling op ontoereikende gronden heeft verworpen of blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij door uit te gaan van een onjuiste tekst van die uitzonderingsbepaling hetzij door die bepaling onjuist uit te leggen, merk ik op dat dan het verschil tussen beide versies van de uitzonderingsbepaling wel relevant zal zijn en het middel zal slagen, omdat het Hof, zoals ik hiervoor heb uiteengezet, is uitgegaan van de onjuiste tekst van die uitzonderingsbepaling.
42. Voorts wordt nog geklaagd dat het Hof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de geschiktheid van een parkeerplaats in het licht van het ADR niet alleen naar de plaats maar ook naar het tijdstip moet worden beoordeeld. Uit het proces-verbaal zou immers blijken dat de tankauto op de betreffende plaats geparkeerd stond gedurende het weekeinde, waarin slechts sprake is van een zeer geringe verkeersintensiteit. Dit onderdeel van het middel gaat er echter aan voorbij dat het Hof bewezenverklaard heeft dat de dag waarop het feit is gepleegd, 25 juni 2001, een maandag was.
43. Het middel faalt bij gebrek aan belang.
44. Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte het door verdachte in hoger beroep gedane beroep op overmacht heeft verworpen.
45. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof eraan is voorbijgegaan dat de tankauto stond geparkeerd op een beveiligd bedrijventerrein en dat de tankauto daar gedurende het weekeinde geparkeerd heeft gestaan. Aldus wordt miskend dat het bewezenverklaarde feit niet is gepleegd gedurende het weekeinde en voorts dat de tankauto niet op een beveiligd bedrijventerrein - in de pleitnota wordt gesproken van het (afgesloten) bedrijfsterrein van [D] - stond maar op de Einsteinweg.
46. Voorts wordt geklaagd dat het Hof eraan is voorbijgegaan dat het gelet op de strikte parkeervoorschriften voor met gevaarlijke stoffen beladen tankauto's verre van eenvoudig is op korte termijn een parkeergelegenheid te vinden die aan de wettelijke voorschriften voldoet.
47. Het Hof heeft overwogen, dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte redelijkerwijs geen reële mogelijkheid had om de tankauto's met inachtneming van de wettelijke voorschriften elders te parkeren. Dit oordeel is in het licht van de omstandigheid dat naar zijdens de verdachte is aangevoerd haar enkele dagen voordat het bewezenverklaarde feit is gepleegd door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bunschoten is aangezegd de tankauto niet meer ter plaatse te parkeren, niet onbegrijpelijk en leent zich wegens zijn feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie.
48. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
49. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De door de Hoge Raad aangehaalde tekst van art. 11 Wvgs is niet gewijzigd.
3 Zie I. Helsloot, Vervoer gevaarlijke stoffen in perspectief, Evaluatie van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen 1996-2002, p. 43.
4 Hoewel de onderhavige bepalingen zich wel lenen voor rechtstreekse toepassing ga ik voorbij aan de vraag of rechtstreekse toepassing van de bepalingen van het ADR in het onderhavige geval nog tot een andere uitkomst zou leiden. Zoals uit hetgeen ik hierna zal uiteenzetten volgt is dat mijns inziens niet het geval.
5 Wijziging Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen d.d. 4 december 2001, Stcrt. 2 januari 2002, nr. 1, p. 24, daarna Wijziging Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen d.d. 14 juli 2003, Stcrt 28 juli 2003, nr. 142, p. 12, en daarna Wijziging Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen d.d. 9 maart 2005, Stcrt. 17 maart 2005, nr. 54, p. 19.
6 Waarbij uitvoering werd gegeven aan Richtlijn 94/55/EG van 21 november 1994, die kort gezegd inhoudt dat de wetgeving van de lidstaten in overeenstemming moet worden gebracht met de bijlagen van het ADR.
7 Dezelfde minister die de VLG van 2 december 1998 ondertekende.
8 Het Engels en Frans zijn de originele verdragstalen.
9 Het ADR is (ook in de Franse en Russische taal) verkrijgbaar via http://www.unece.org/trans/danger/publi/adr/adr2005/05ContentsE.html
10 Deze herziene versie van 1 juli 2001 is opgevolgd door een herziene versie van 1 januari 2003 welke versie op zijn beurt werd opgevolgd door een herziene versie van 1 januari 2005. In al deze versies is (de Engelse tekst van) hoofdstuk 8.4 gelijk gebleven.
11 De VLG zoals die gold sinds 1 januari 1999 heeft nadien een aantal wijzigingen ondergaan. Het schutblad bij de betreffende regeling vermeldt: "Deze regeling is gewijzigd bij de Regelingen van 15 februari 1999, Stcrt. 44, 17 mei 2000, Stcrt. 97, 15 maart 2001, Stcrt. 59, 4 december 2001, Stcrt. 2002, 1 (...)". Pas bij laatstgenoemde wijziging zijn de bijlagen van het VLG aangepast.
12 De bijlage zoals deze geldt sinds 2003 respectievelijk 2005 laat zien dat de tekst toen niet is gewijzigd.
13 Anders mijn ambtgenoot Jörg in zijn conclusie bij het onder 1 genoemde arrest.
14 Dat zou ook het geval zijn geweest wanneer de onderhavige bepaling van bijlage B ADR rechtstreeks van toepassing zou zijn geweest; zoals hiervoor aan de orde is geweest is hoofdstuk 8.4 ingevoerd per 1 juli 2001.
Uitspraak 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over bepalingen betreffende binnen de bebouwde kom gelegen parkeervoorzieningen die mogen worden gebezigd voor het parkeren van vervoermiddelen geladen met gevaarlijke stoffen. HR: 81 RO.
23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00381/06 E
km/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, Economische Kamer, van 28 november 2005, nummer 21/003471-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 23 januari 2007.