HR, 23-01-2007, nr. 00012/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ3558, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-01-2007
- Zaaknummer
00012/06
- LJN
AZ3558
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3558, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑01‑2007
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2005:AT7511
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3558
ECLI:NL:HR:2007:AZ3558, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2005:AT7511, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3558
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring medeplegen afpersing en diefstal met geweld ontoereikend gemotiveerd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 niet zonder meer volgen. De door het hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheden (zeer frequent telefooncontact met X, op zeer ongebruikelijk tijdstip van de dag, direct voorafgaand aan overval, terwijl modus operandi in die overval gelijkenis vertoont met de door verdachte bekende overval van feit 1) vormen onvoldoende grond om die betrokkenheid te kunnen aannemen.
Nr. 00012/06
Mr. Knigge
Zitting: 28 november 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Voorts heeft het Hof op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist op de wijze als in het bestreden arrest vermeld.
2. Namens de verdachte heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Voorafgaand aan de behandeling van het middel merk ik het volgende op. De Hoge Raad heeft de verdachte in de onderhavige zaak bij arrest van 20 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens - kort gezegd - het ontbreken van middelen. Achteraf is gebleken dat de raadsman van de verdachte wel degelijk tijdig een schriftuur houdende een middel van cassatie naar de Hoge Raad heeft gestuurd, doch dat hij op deze schriftuur per abuis een onjuiste naam en een onjuist nummer heeft vermeld. Het cassatieberoep dient in dit licht als ontvankelijk te worden aangemerkt. Deze conclusie kan daarom worden gezien als de voorbode van een arrest van de Hoge Raad waarbij het eerdere arrest van 20 juni 2006 zal worden hersteld.
4. Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit.
5. In deze zaak zijn aan de verdachte twee roofovervallen op een vestiging van de Edah tenlastegelegd. De eerste roofoverval werd in oktober 2003 in Utrecht gepleegd, de tweede op 17 december 2003 in Veldhoven. De verdachte heeft bekend bij de tweede overval, die onder 1 is tenlastegelegd, betrokken te zijn geweest. Ten aanzien van de eerste overval, die onder 2 is tenlastegelegd, heeft hij echter iedere betrokkenheid ontkend. Het Hof oordeelde evenwel dat voor die betrokkenheid voldoende bewijs voorhanden was. Hij verklaarde ten laste van verdachte bewezen dat:
"hij op 8 oktober 2003 te Utrecht, in een winkelpand (Edah) aan de Koldijksterraklaan, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffers 9 t/m 12] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 10.435,24 euro en een hoeveelheid telefoonkaarten ter waarde van ongeveer 1400 euro en een of meer (reserve)sleutels en een of meer zogenoemde "aanbieding-cheques" en "fout-retour-boekjes", toebehorende aan de Edah en/of Laurus N.V.
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 10.435,24 euro en telefoonkaarten ter waarde van ongeveer 1400 euro en een of meer reservesleutels en een of meer "aanbieding-cheques" en "fout-retour-boekjes", toebehorende aan de Edah en/of Laurus N.V., welke bedreiging werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9 t/m 12], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd met een bivakmuts de dienstingang van voornoemd winkelpand is/zijn binnengegaan en
- een vuurwapen heeft/hebben getoond aan en gericht op (het lichaam van) die [slachtoffers 9 t/m 12] en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 10] heeft/hebben gedrukt en
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt en
- die [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 12] heeft/hebben vastgepakt en in de richting van een kantoor van dat winkelpand geduwd en
- vervolgens de handen van die [slachtoffers 9 t/m 12] met zogenoemde "tie-rips" aan elkaar vastgebonden en
- die [slachtoffer 9] heeft/hebben gedwongen de kluis te openen en
- daarbij heeft/hebben gezegd "dit is een overval, meekomen" en "waar is de chef, wie heeft de kluissleutel" en "op je kniëen, zitten, niet kijken" en "naar beneden kijken" en "opschieten, opschieten"."
6. Aan deze bewezenverklaring heeft het Hof in het verkorte arrest de volgende bewijsoverweging gewijd:
"Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde, omdat verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde slechts kan blijken uit de telefooncontacten die op 8 oktober 2003 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen."
7. De bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen, zijn zeer uitvoerig wat de toedracht van de overval betreft. Naast de aangifte van de supermarktmanager (bewijsmiddel 4) zijn de verklaringen van alle vier in de bewezenverklaring genoemde personeelsleden (bewijsmiddelen 5 t/m 7 plus een ongenummerd bewijsmiddel tussen bewijsmiddelen 5 en 6 in) opgenomen, die alle vier een gedetailleerde beschrijving geven van de gang van zaken zoals die in beknopte vorm in de bewezenverklaring is weergegeven. Uit hun verklaringen blijkt dat de overval door drie gemaskerde mannen is uitgevoerd. Voorts is misschien van enig belang dat uit de verklaringen valt af te leiden dat alleen de kluis is leeggeroofd en dat er dus geen geld uit de kassa's is weggenomen.
8. Zo dik als het bewijs gezaaid is dat de overval heeft plaatsgevonden, zo dun is het bewijs van verdachtes betrokkenheid daarbij. Een grote rol is in deze zaak weggelegd voor het achtste bewijsmiddel. Dit bewijsmiddel, dat een overzicht van op 8 oktober 2003 gevoerde telefoongesprekken betreft, houdt het volgende in:
DATUM TIJD DUUR NAAM BELLER NAAM GEBELDE
08-OKT-03 5:38:48 0:00:36 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:38:54 0:00:22 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:38:57 0:00:22 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:22 0:00:26 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:24 0:00:16 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:27 0:0016 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:01 0:00:25 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:19 0:00:03 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:39 0:00:16 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:42 0:00:06 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:45 0:00:05 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:55 0:00:20 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:56 0:00:13 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:58 0:00:13 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 7:10-7:20 Overval de Meern Edah
9. De bewijsmiddelen 9 en 10 houden - kort samengevat - in dat op de plaats van het misdrijf veilig gestelde voorwerpen bij een geuridentificatieproef werden gekoppeld aan verdachte [medeverdachte 1].
10. Van belang is voorts een niet genummerd bewijsmiddel, dat tussen bewijsmiddel 10 en bewijsmiddel 11 een plaats heeft gevonden in de bewijsconstructie. Dit bewijsmiddel betreft een proces-verbaal van H.A. de Wit van 3 maart 2004, inhoudende:
"als weergave van een telefoongesprek:
Er is communicatie tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 26 december 2003 opgenomen en afgeluisterd. In dit gesprek bespreken beide verdachten een groot aantal overvallen, onder meer een overval op een Edah gepleegd op 17 december 2003 te Veldhoven. Hieronder wordt een gedeelte uit dit gesprek letterlijk weergegeven.
S= [medeverdachte 1] en R= [verdachte].
S. Ja.
R. Wij hebben pas geleden ook eentje gedaan.
S: Wat?
R: E'tje.
S: Edah, met wie?
R: Met [mededader 1], met [mededader 2] (het hof begrijpt dat met [mededader 1] wordt bedoeld [mededader 1] en dat met [mededader 2] wordt bedoel [mededader 2]).
S: Waar?
R:80 kilometer hier vandaan.
R: Liggen zo, op de grond. Acht man. Opeens, een man was bezig met porto. [Mededader 2] zegt: "Ja, er komt nu een man". Hij zegt zo "trek hem naar binnen". Opeens, die man, hij doet de deur open, ik pak en trek die deur, hij pakt hem zo, hij wil gaan schreeuwen, die man en toef, op de grond. Woelah, echt he, weet je hoe mooi? Echt, die kassala als we die verleden keer hadden gepakt, weet je, daar zat het meeste geld in he? Stapels van vijftig.
S: En heb je niet een bruine mapje gevonden met cash briefgeld?
R: Ik heb een mapje gevonden, zat misschien zo'n stapeltjes vijftigjes in. Alleen in die kassa's hebben we doekoe als de kanker gepakt. Woelah, in die kassa's waren alleen maar doekoe.
S: Luister, aan niemand vertellen, woelah.
R: Nee, niemand weet, alleen jij en [...] heb ik het verteld. We zijn al, je weet toch, en eh, weet je, we wouden ook nog eentje gaan doen op een C'tje en ik ga nu een R'tje doen (hij lacht)."
11. Ik merk op dat het oordeel van het Hof dat de overval waarover "R" in dit gesprek met zoveel geestdrift spreekt, de op 17 december 2003 te Veldhoven gepleegde overval is (die door verdachte is bekend), steun vindt in de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu daaruit blijkt dat daarbij acht personeelsleden als slachtoffer betrokken waren. Uit het voor dat feit gebezigde derde bewijsmiddel blijkt bovendien dat het achtste personeelslid (de assistent-bedrijfsleider) arriveerde toen de overval al gaande was. Ook dat strookt met de beschrijving die "R" geeft.
12. Na de weergave van het afgetapte telefoongesprek is nog een tweetal bewijsmiddelen opgenomen:
(a) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2005, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 11):
"Ik word ook wel "rat" of "ratje" genoemd. Ik word ook wel "spanjaard" genoemd.
Met "doekoe" bedoel ik geld. Met "C-tje" en "R-tje" bedoel ik de C-1000 en de Rabobank."
(b) een proces-verbaal van H.A. de Wit van 2 maart 2004, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 9] (bewijsmiddel 12):(1)
"Ik begrijp van u dat u een vraag heeft omtrent de twee mapjes met geld die tijdens de overval uit de kluis zijn weggenomen. Het betreffen twee mapjes ter grootte van een toilettas, ongeveer 25 cm bij 15 cm en voorzien van een rits. Ik weet niet welke kleur de weggenomen mapjes waren. In die mapjes heb ik de dag voor de overval de dagopbrengst van die dag gedaan. Het geldbedrag bestond voornamelijk uit briefgeld."
13. Bewijsmiddel 11 is door het Hof kennelijk opgenomen als verduidelijking bij het afgetapte telefoongesprek. De toegevoegde waarde van bewijsmiddel 12 is minder duidelijk. Het lijkt er haast op dat het Hof hierin een bevestiging ziet dat "S" ([medeverdachte 1]), die spreekt van een bruin mapje met cash briefgeld, bij de overval betrokken is geweest.
14. De aanvulling op het verkorte vonnis besluit met een nadere bewijsoverweging. Deze houdt het volgende in:
"Het hof leidt uit de hiervoor onder 4 tot en met 11(2) genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, af dat verdachte een zodanig frequent telefooncontact heeft gehad met [medeverdachte 1], op voorts een zodanig ongebruikelijk tijdstip van de dag, direct voorafgaand aan de overval, terwijl de modus operandi in die overval gelijkenis vertoont met de door verdachte bekende overval, dat het hof vaststelt dat verdachte betrokken is geweest bij het plegen van het onder 2 bewezenverklaarde feit."
15. Volgens de steller van het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen de betrokkenheid van de verdachte bij de overval niet blijken. Daarbij wordt in het bijzonder de conclusie bestreden die het Hof uit bewijsmiddel 8 (de frequente telefooncontacten) heeft getrokken.
16. Voor zover het middel stelt dat het bewijs van verdachtes betrokkenheid uitsluitend op het achtste bewijsmiddel is gebaseerd, mist het feitelijke grondslag. Zo gaat de steller van het middel er geheel aan voorbij dat het Hof ook betekenis heeft toegekend aan het gegeven dat de modus operandi van de overval gelijkenis vertoont met die van de overval die door de verdachte is bekend (feit 1). Die overeenkomst in modus operandi kan onder meer blijken uit het afgetapte telefoongesprek dat als ongenummerd bewijsmiddel deel uitmaakt van de bewijsconstructie.(3)
17. Iets anders is dat de overeenkomst in modus operandi op zich onvoldoende bewijs oplevert voor verdachtes betrokkenheid. Zo kan uit het afgetapte telefoongesprek worden afgeleid dat [medeverdachte 1], die volgens het Hof bij de overval was betrokken (bewijsmiddelen 9 en 10), niet betrokken was bij de latere overval op 17 december in Veldhoven. Van een steeds in dezelfde samenstelling opererende groep daders was zogezien geen sprake, hetgeen nog eens bevestigd lijkt te worden door wat de verdachte aan het slot van dat gesprek zegt ("we zouden ook nog eentje gaan doen op een C'tje en ik ga nu een R'tje doen"). Dat wijst erop dat de verdachte (ook) los van [medeverdachte 1] opereerde en het omgekeerde kan dus ook het geval zijn geweest. Ik wijs er daarbij op dat de overeenkomst in werkwijze ook het resultaat zou kunnen zijn van informatie-uitwisseling. Zo zal [medeverdachte 1], als hij daarvoor de kans zou hebben gekregen, op grond van de tip die verdachte in het afgetapte gesprek gaf, bij zijn volgende E'tje vast en zeker de kassa's niet meer hebben overgeslagen. De overeenkomst in modus operandi levert dus slechts betrekkelijk zwak steunbewijs op voor verdachtes betrokkenheid.
18. In het cassatiemiddel wordt eerst het achtste bewijsmiddel als zodanig aangevochten. Aangevoerd dat er een discrepantie bestaat tussen de tijdstippen waarop de verbindingen tot stand komen en de tijd die de verbindingen hebben geduurd. Nu daarvoor geen verklaring wordt gegeven zou het gebruik van dit bewijsmiddel "an sich" reeds onbegrijpelijk zijn.
19. Met de steller van het middel kan worden geconstateerd dat er volgens het bedoelde overzicht verbindingen tot stand komen op momenten dat een vorige verbinding nog niet tot een einde is gekomen. Zo is om 5:38:48 uur contact gemaakt, welk contact 36 seconden heeft geduurd. Echter, het daaropvolgende contact kwam reeds tot stand binnen de genoemde 36 seconden, namelijk om 5:38:54 uur. En deze situatie doet zich nog een aantal malen voor. Er lijkt dus inderdaad iets niet te kloppen. Hoe kan er tussen twee steeds dezelfde telefoons(4) een verbinding tot stand komen terwijl een eerdere verbinding nog niet is beëindigd? Dat schreeuwt als het ware om een verklaring.(5) Maar de vraag is of het ontbreken van die verklaring in dit geval tot cassatie moet leiden. Niet zonder belang lijkt mij dat de verdediging ter terechtzitting van het Hof van de onbegrijpelijkheid van het bewijsmiddel geen punt heeft gemaakt. De juistheid van de gegevens uit het overzicht is daar op geen enkele wijze betwist. Gelet daarop maakt het enkele feit dat het Hof een verklaring achterwege heeft gelaten, de bewijsmotivering naar mijn mening nog niet ondeugdelijk. In zoverre faalt deze klacht.
20. Maar als zelfstandige klacht is deze grief misschien ook niet bedoeld. Zij lijkt veeleer als aanloopje te fungeren naar de tweede klacht, die zich richt tegen de verstrekkende conclusie die het Hof aan het "frequente telefooncontact" heeft verbonden. De gesignaleerde onbegrijpelijkheid roept namelijk de vraag op wat de aard van het "contact" is geweest. Kan uit het feit dat er contact is geweest tussen de telefoons, afgeleid worden dat er is gecommuniceerd? Op die vraag ziet de tweede klacht. Gewezen wordt op de extreem korte duur van de contacten en de hoge frequentie daarvan. Daarbij voegt zich nog, merk ik op, de eenzijdigheid van de contacten. Het was steeds [medeverdachte 1] die belde, en de verdachte die werd gebeld. Dat alles zou erop kunnen wijzen dat de telefoon van verdachte uitstond en dat [medeverdachte 1] daardoor telkens werd doorgeschakeld naar de voicemail waarop deze [medeverdachte 1] de verbinding vervolgens al vóór, of kort na, de pieptoon beëindigde.
21. Deze mogelijkheid wordt niet voor het eerst in cassatie naar voren gebracht. De steller van het middel wijst op de verklaring die de verdachte, kennelijk gevraagd naar het frequente telefooncontact, ter zitting van het Hof aflegde:
"Ik word wel vaker gebeld 's ochtends, maar als ik niet wakker gebeld wil worden dan zet ik de telefoon gewoon uit."
Deze verklaring maakt het in mijn ogen alleen maar onbegrijpelijker dat het Hof aan de mogelijkheid dat de telefoon van de verdachte uitstond (en dus de mogelijkheid dat het [medeverdachte 1] die morgen niet is gelukt om verdachte uit zijn bed te bellen), voorbij is gegaan zonder daar ook maar een overweging aan te wijden. Naar mijn oordeel had het Hof deze mogelijkheid niet in het midden mogen laten, zeker in aanmerking genomen dat het frequente telefooncontact in de bewijsredenering van het Hof zo'n cruciale rol speelt.(6)
22. Min of meer ten overvloede nog dit. Ik heb mij afgevraagd welke rol het ongenummerde bewijsmiddel met daarin het afgeluisterde telefoongesprek in de bewijsredenering van het Hof heeft gespeeld. De redengevende betekenis van dit bewijsmiddel kan als gezegd gelegen zijn in het feit dat het de overeenkomst in modus operandi onderbouwt. Niet ondenkbaar is daarnaast dat het Hof het bewijsmiddel heeft opgenomen om aan te geven waarom het geen geloof heeft gehecht aan verdachtes ter zitting afgelegde verklaring dat hij alleen met de overval die onder 1 is tenlastegelegd te maken heeft gehad. Verdachte zegt in het afgetapte gesprek immers tegen [medeverdachte 1]:
"Echt, die kassala als we die de vorige keer hadden gepakt, weet je, daar zat het meeste geld in he?"
Uit die verklaring kan worden afgeleid dat er - naast de overval die door de verdachte is bekend - ook nog een "vorige keer" is geweest. Nu het Hof daarover in de nadere bewijsoverweging zwijgt, mag mijns inziens niet worden aangenomen dat het Hof heeft geoordeeld dat die vorige keer de op 8 oktober 2003 gepleegde overval op de Edah in Utrecht (waarbij de kassa's ongemoeid zijn gelaten) is geweest. De vraag of dat oordeel zonder nadere motivering begrijpelijk zou zijn geweest, kan derhalve blijven rusten.
23. Het middel slaagt.
24. Ambsthalve merk ik nog het volgende op. Er zijn meer dan zestien maanden verstreken vanaf het moment waarop de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, beroep in cassatie heeft ingesteld. De vraag is of dat in dit geval betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Het komt mij voor dat die vraag in dit geval ontkennend moet worden beantwoord. Ik verwijs daarbij naar het onder punt 3 opgemerkte. De opgetreden vertraging is mede, zo niet geheel, te wijten aan het verzuim van de raadsman om bij de indiening van de schriftuur de juiste naam en het juiste nummer te vermelden. Dat achteraf kan worden geconstateerd dat er toch tijdig een middel is ingediend, wil nog niet zeggen dat het aan de Hoge Raad ligt dat zulks niet eerder werd opgemerkt. De vertraging komt derhalve voor rekening van de verdachte.
25. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad zal bepalen dat het in de onderhavige zaak gewezen arrest van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad van 20 juni 2006 waarbij de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn cassatieberoep, zijn kracht heeft verloren en zal verklaren dat de verdachte alsnog ontvankelijk is in zijn beroep. Deze conclusie strekt voorts tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Kennelijk per abuis heeft het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen dat het in bewijsmiddel 12 vervatte proces-verbaal als bijlage bij het onder 11 genoemde proces-verbaal is gevoegd.
2 Ook dit zal voor een kennelijke vergissing moeten worden gehouden, zodat aangenomen mag worden dat het Hof mede het oog heeft op de beide ongenummerde bewijsmiddelen en op bewijsmiddel 12.
3 Daarnaast zal het Hof zijn oordeel hebben gebaseerd op de bewijsmiddelen die "in het bijzonder" - en dus niet uitsluitend - zijn gebezigd voor het onder 1 bewezenverklaarde.
4 Dit volgt uit het zich op dossierpagina 80 bevindende overzicht van telefoongesprekken (dat aan de basis ligt van het gewraakte bewijsmiddel).
5 Een voor de hand liggende verklaring is er mijns inziens niet. Uiteraard is mogelijk dat de verbalisanten zich bij het interpreteren of weergeven van de gegevens hebben vergist. Misschien is een andere mogelijkheid dat sprake is geweest van het verzenden van sms-berichten, waarbij het tweede, (automatisch) herhaalde bericht wordt verzonden binnen de tijd die nodig is om het eerste bericht te verwerken.
6 Dit wordt niet anders doordat de raadsman ter zitting in zijn pleidooi aanvoerde dat er niet meer bewijs is "dan het gegeven dat [medeverdachte 1] op 8 oktober 2003 heeft gebeld met cliënt". Een erkenning dat verdachte met [medeverdachte 1] heeft gesproken kan daarin, gezien verdachtes verklaring ter zitting, mijns inziens niet gelezen worden.
Uitspraak 23‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring medeplegen afpersing en diefstal met geweld ontoereikend gemotiveerd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan de betrokkenheid van verdachte bij feit 2 niet zonder meer volgen. De door het hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheden (zeer frequent telefooncontact met X, op zeer ongebruikelijk tijdstip van de dag, direct voorafgaand aan overval, terwijl modus operandi in die overval gelijkenis vertoont met de door verdachte bekende overval van feit 1) vormen onvoldoende grond om die betrokkenheid te kunnen aannemen.
23 januari 2007
Strafkamer
nr. 00012/06
IV/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 10 juni 2005, nummer 21/004027-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting "De Hunnerberg" te Nijmegen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 28 juni 2004 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, een en ander als in het bestreden arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 december 2003 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 17.529,00 Euro en 338 telefoonkaarten (opwaardeerkaarten) en 31 spaarkaarten (ter waarde van ongeveer 852,50 Euro) en een bos sleutels en een tas (inhoudende een rijbewijs en een paspoort en een kentekenbewijs en een portemonnee), toebehorende aan de Edah en/of [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffers 1 t/m 8] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- gemaskerd met een bivakmuts voornoemd winkelpand is/zijn binnengegaan en
- een vuurwapen, heeft/hebben getoond aan en gericht en gericht houden op voornoemde [slachtoffers 1 t/m 8] en
- voornoemde [slachtoffers 1 t/m 8] heeft/hebben gedwongen op de grond te gaan liggen/zitten en
- de polsen van voornoemde [slachtoffers 1 t/m 8] met zogenoemde tie-rips aan elkaar vast heeft/hebben gebonden en
- (aldus) die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen de kluis te openen."
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 8 oktober 2003 te Utrecht, in een winkelpand (Edah) aan de Koldijksterraklaan, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffers 9 t/m 12] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 10.435,24 euro en een hoeveelheid telefoonkaarten ter waarde van ongeveer 1400 euro en een of meer (resve)sleutels en een of meer zogenoemde "aanbieding-cheques" en "fout-retour-boekjes", toebehorende aan de Edah en/of Laurus N.V.
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal ongeveer 10.435,24 euro en telefoonkaarten ter waarde van ongeveer 1400 euro en een of meer reservesleutels en een of meer "aanbieding-cheques" en "fout-retour-boekjes", toebehorende aan de Edah en/of Laurus N.V., welke bedreiging werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 9 t/m 12] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd met een bivakmuts de dienstingang van voornoemd winkelpand is/zijn binnengegaan en
- een vuurwapen heeft/hebben getoond aan en gericht op (het lichaam van) die [slachtoffers 9 t/m 12] en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 10] heeft/hebben gedrukt en
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer zwaaiende bewegingen heeft/hebben gemaakt en
- die [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 12] heeft/hebben vastgepakt en in de richting van een kantoor van dat winkelpand geduwd en
- vervolgens de handen van die [slachtoffers 9 t/m 12] met zogenoemde "tie-rips" aan elkaar vastgebonden en
- die [slachtoffer 9] heeft/hebben gedwongen de kluis te openen en
- daarbij heeft/hebben gezegd "dit is een overval, meekomen" en "waar is de chef, wie heeft de kluissleutel" en "op je kniëen, zitten, niet kijken" en "naar beneden kijken" en "opschieten, opschieten"."
3.2.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het feit dat mij onder 1 is tenlastegelegd, beken ik. Ik heb dus op 17 december 2003 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen een bedrag van 17.529,00 euro, 338 telefoonkaarten, 31 spaarkaarten, een bos sleutels en een tas, toebehorende aan de Edah of [slachtoffer 1]. Er is geweld gebruikt en gedreigd met geweld tegen [slachtoffers 1t/m 8] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat ik en/of mijn mededaders gemaskerd met een bivakmuts het winkelpand ben/zijn binnengegaan en een vuurwapen heb/hebben getoond en gericht en gericht gehouden op [slachtoffers 1 t/m 8] en [slachtoffers 1 t/m 8] heb/hebben gedwongen op de grond te gaan liggen/zitten en de polsen van [slachtoffers 1 t/m 8] met tie-rips aan elkaar vast heb/hebben gebonden en aldus die [slachtoffer 2] heb/hebben gedwongen de kluis te openen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] e/v [betrokkene 2]:
"Ik doe aangifte namens Edah. Ik verklaar u dat ik namens Edah bevoegd ben tot het doen van aangifte. Ik ben werkzaam in het Edah filiaal te Veldhoven. Op 17 december 2003 werd ik door de supermarktmanager op de hoogte gesteld over de overval die op 17 december 2003 had plaatsgevonden. Ik ben naar de Edah gegaan. Uit tellingen bleek mij dat er in totaal 17.529 euro door de daders weggenomen was. Tevens werden 338 GSM opwaardeerkaarten weggenomen. Er werden in totaal 31 spaarkaarten weggenomen. Deze spaarkaarten hebben gezamenlijk een waarde van ongeveer 852,50 euro. De weggenomen goederen zijn eigendom van Edah. De Edah gaf aan niemand het recht of de toestemming tot het plegen van dit feit."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende al verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben als assistent-bedrijfsleider werkzaam bij Edah, gevestigd te Veldhoven. Ik ben op 17 december 2003 aangekomen op mijn werk. Toen ik in het magazijn kwam, zag ik dat er een overval gaande was. De daders hebben tijdens de overval mijn persoonlijke goederen die zich in mijn tas bevonden onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp weggenomen. Ik kwam erachter dat de daders de volgende goederen hadden weggenomen:
- een zwart kleurige heuptas met inhoud van mijn rijbewijs, paspoort, kentekenbewijs en portemonnee.
De weggenomen goederen zijn mijn eigendom. Ik gaf aan niemand het recht of de toestemming tot het plegen van dit feit. Buiten mijn persoonlijke goederen hebben de daders ook goederen die aan de winkel Edah toebehoren onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp weggenomen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik werk als supermarktmanager bij de EDAH, gevestigd aan de Koldijksterraklaan (wijk Leidsche Rijn) te Utrecht. In mijn hoedanigheid ben ik bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten, gepleegd ten nadele van EDAH.
Op 8 oktober 2003, tussen ongeveer 07.00 uur en 07.30 uur, vond een gewapende overval plaats op het filiaal van de EDAH in de wijk Leidsche Rijn. Op dat moment waren er vier personeelsleden van de EDAH aanwezig. Mede onder dreiging met vuurwapens is het personeel gedwongen om de kluis, aanwezig in het kantoortje van de EDAH-vestiging, te openen en is het personeel gedwongen om geld en andere waardevolle bescheiden uit de kluis te nemen en aan de overvallers te geven.
In verband hiermee doe ik aangifte van diefstal van geweld of bedreiging met geweld en afpersing. De personeelsleden die overvallen waren zijn [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] (het hof leest dat als [slachtoffer 9]), [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12]. Uit de verhalen van genoemde personeelsleden heb ik begrepen dat plotseling drie gewapende en gemaskerde personen via de achterzijde van het filiaal de kantine binnenkwamen.
Inmiddels is door ons een onderzoek ingesteld met betrekking tot hetgeen door de overvallers is weggenomen tijdens de overval. Uit het zogenaamde kluisrapport blijkt dat aan contant geld in totaal Euro 10.435,25 is weggenomen. Voorts is mij gebleken dat er ter waarde van Euro 1400,= aan telefoonkaarten is weggenomen. Ook is gebleken dat alle sleutels van het filiaal (reserve-sleutels) zijn weggenomen. Tot slot zijn uit de kluis weggenomen zogenaamde "aanbieding-cheques" en "fout-retour boekjes".
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 9]:
"Ik werk als hoofdcaissière in het filiaal van supermarkt EDAH, gevestigd aan de Koldijksterraklaan te Utrecht, wijk Leidsche Rijn. Vanochtend, 8 oktober 2003, was ik omstreeks 07.00 uur in het filiaal aanwezig. Wij, dat wil zeggen [slachtoffer 10] (het hof begrijpt: [slachtoffer 10]), [slachtoffer 11] (het hof begrijpt: [slachtoffer 11]), [slachtoffer 12] (het hof begrijpt: [slachtoffer 12]) en ik, zaten om 07.10 uur in de kantine toen ik plotseling zag dat vier gemaskerde mannen de kantine binnen liepen. Mogelijk waren het maar drie overvallers. Ik zag dat twee van deze drie of vier gemaskerde mannen een vuurwapen in de rechterhand vast hielden en de loop van die pistolen op ons richtten. Ik hoorde deze mannen roepen: "Overval, opstaan, opschieten, meekomen". 0ok zag ik dat de overvallers hun wapens op ons gericht hielden en dat zij [slachtoffer 10] en [slachtoffer 12] bij de arm vast pakten en mee namen vanuit de kantine het magazijn in. Vervolgens werden wij door de overvallers min of meer via het magazijn de winkel ingeduwd in de richting van het kantoor van de bedrijfsleider. Er werd steeds geroepen: "opschieten, opschieten". Ik zag dat [slachtoffer 11] een duw kreeg van een van de overvallers.
Het kantoor van de bedrijfsleider is voor in de winkel. Wij werden door de overvallers het kantoortje ingeduwd. Toen wij in het kantoortje waren geduwd hoorde ik de overvallers roepen: "Op je knieën zitten, niet kijken". Kort nadat wij geknield op de grond zaten hoorde ik één van de overvallers roepen": "Wie is de bedrijfsleider" en "Wie heeft de kluissleutel". Vervolgens werd ik door één van de overvallers gedwongen om op te staan, waarna ik door die overvaller buiten het kantoortje van de
bedrijfsleider werd geduwd. Ik werd door de overvaller in de richting van het kantoortje waar de kluis staat geduwd. Constant werd er geroepen: "Opschieten, opschieten". Ik ben samen met de overvaller het kantoortje van de kluis binnen gegaan. Ik heb vervolgens het sleutelkastje in dat kantoortje geopend, de kluissleutel gepakt en ik opende met die sleutel vervolgens de kluis. Ik moest van de overvaller het geld uit de kluis pakken en in een tas stoppen. Ik zag dat de overvaller een zwarte sporttas bij zich had. In die tas deed ik het geld wat ik uit de kluis moest pakken. Ook nu weer riep die overvaller steeds: "Opschieten, opschieten". Ook de overvaller pakte wat uit de kluis. Uiteindelijk zijn er vanuit de kluis één of twee geldlades, inhoudende kasgeld (wisselgeld), en de omzet van gisteren weggenomen. Ook twee mapjes waarin de omzet van gisteren zat en een sealbag met telefoonkaarten.
Nadat de kluis leeg was gehaald werd ik aan mijn arm omhooggetrokken en werd mij gezegd dat ik mee moest komen. Ik werd weer het kantoortje van de bedrijfsleider binnengeduwd. In het kantoor zag ik dat mijn collega's [slachtoffer 10], [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] nog geknield zaten. Ook zag ik dat hun handen op de rug waren vastgebonden met zogenaande tie-rips. Ik ben ook op mijn knieën gaan zitten en ook mijn handen werden op mijn rug vastgebonden met tie-rips."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 10]:
"[Slachtoffer 11], [slachtoffer 12], [slachtoffer 9] (het hof begrijpt [slachtoffer 9]) en ik waren in de kantine om koffie te drinken. Ik zag dat er een man binnenkwam met een zwarte bivakmuts op. Ik schrok enorm en ik zag dat de man een pistool vasthield. Ik hoorde de man zeggen: "Dit is een overval". Ik zag dat de loop van het pistool op mij gericht was. Op het volgende moment voelde ik dat er iets hards tegen mijn achterhoofd werd gedrukt door de man met de bivakmuts. De man vroeg steeds maar: "Waar is de chef, waar is de chef". Ik werd vervolgens aan mijn kleren naar voren getrokken en daarna geduwd en gedwongen in de richting van de kluisruimte te lopen. Ik voelde steeds dat er iets hards tegen mijn achterhoofd werd gedrukt. Toen wij voor in de winkel waren, in de bestelruimte naast de kluisruimte, zag ik dat er een tweede dader bij was. Ik hoorde dat er in de kluisruimte personen moesten zijn. Wij, [slachtoffer 12], [slachtoffer 11] en ik, werden door de twee daders gedwongen om op onze knieën te gaan zitten. Ik hoorde dat één van hen zei:" Op je knieën zitten. Naar beneden kijken". Ook zeiden zij dat wij onze handen op de rug moesten doen. Wij knielden op de vloer en ik voelde dat mijn handen op mijn rug werden vastgebonden met een tie-rip. De daders vroegen naar de sleutels van het kantoor. Ik zei dat de sleutels in mijn rechter broekzak zaten en ik voelde dat één van de daders deze uit mijn zak haalde."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 11]:
"Ik werk bij de EDAH, gevestigd aan de Koldijksterraklaan te Utrecht. Op 8 oktober 2003 omstreeks 07.05 uur waren [slachtoffer 10], [slachtoffer 12], [slachtoffer 9] en ik in de kantine. Ik zag drie gemaskerde mannen de kantine binnenlopen. Ik zag dat twee van die mannen een vuurwapen in de hand hadden. Ik hoorde één van die mannen zeggen: "Dit is een overval, meekomen". Ik zag dat [slachtoffer 10] van zijn stoel werd getrokken. Ik werd ook gedwongen om mee te lopen. Ik zag dat één van de mannen naar mij gebaarde met zijn pistool. Er werd een vuurwapen in mijn rug geduwd en daarbij werd gezegd dat we door moesten lopen. Onder het lopen vroeg één van de daders waar de chef was en verder zei hij dat we naar het kantoor moesten lopen. Onder het lopen vroeg één van de daders wie de kluissleutel had. [slachtoffer 9] moest vervolgens meelopen naar de kluis. Wij bleven in het kantoortje achter en moesten op onze knieën gaan zitten. De daders begonnen ons te boeien met tie-rips. Toen [slachtoffer 9] bij ons werd teruggebracht werd zij ook op haar rug geboeid met tie-rips."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring [slachtoffer 12]:
"Op 8 oktober 2003 zat ik met [slachtoffer 9], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] in de kantine koffie te drinken. Opeens stonden er drie mannen in de deuropening van de kantine. Ik zag dat twee van de drie mannen een pistool in hun handen hadden.
Ik zag dat de derde persoon tie-rips in zijn handen had. Ik hoorde één van hen roepen: "Dit is een overval". Terwijl ik een man naar [slachtoffer 10] zag lopen voelde ik een hand op mijn schouder. Ik zag dat de man die naar [slachtoffer 10] toeliep met zijn rechterhand een pistool op het achterhoofd van [slachtoffer 10] zette. Ik voelde dat de man die mijn schouder beetpakte, mij omhoog trok. Nadat ik was opgestaan voelde ik dat de man een pistool met zijn rechterhand in mijn zij drukte. Ik hoorde één van de overvallers zeggen: "Meekomen". Hierop zijn wij de kantine uit gelopen. Vervolgens moesten wij naar het kantoor van de bedrijfsleider lopen. Vervolgens zijn wij met ons vieren het kantoor binnengegaan. Ook twee overvallers kwamen het kantoor binnen. Ik hoorde de overvaller die als eerste naar binnen was gegaan zeggen: "Op jullie knieën". Ook hoorde ik deze overvaller zeggen: "Waar is de bedrijfsleider?" Ik zag dat de overvaller die de hele tijd sprak [slachtoffer 9] meenam het kantoor uit. Vervolgens zag ik dat een andere overvaller, die geen vuurwapen bij zich had een tie-rip om [slachtoffer 11] om zijn polsen doen. Ik voelde dat er bij mij ook een tie-rip om mijn polsen werd gedaan. Ik zag dat de overvaller, die wel een vuurwapen bij zich had en die mij in de kantine bij mijn schouder had gepakt, bij [slachtoffer 10] een tie-rip om zijn polsen deed. Nadat bij ons alle drie een tie-rip om de polsen zat hoorde ik een overvaller zeggen: "Blijf naar de grond kijken". Eindelijk zag ik [slachtoffer 9] ook het kantoor binnen komen. Ik zag dat [slachtoffer 9] op haar knieën ging zitten. Ik hoorde de overvaller die met [slachtoffer 9] naar de kluis was gelopen zeggen: "waar zijn de sleutels, geef me de sleutels". Ik hoorde [slachtoffer 10] zeggen: "Ik heb sleutels in mijn zak". Ik zag dat de overvaller de sleutels uit [slachtoffer 10]s rechter broekzak pakte."
i. een als bijlage bij een proces-verbaal van politie gevoegd geschrift, voor zover inhoudende een overzicht van telefoongesprekken gevoerd op 8 oktober 2003:
DATUM TIJD DUUR NAAM BELLER NAAM GEBELDE
08-OKT-03 5:38:48 0:00:36 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:38:54 0:00:22 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:38:57 0:00:22 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:22 0:00:26 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:24 0:00:16 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 5:50:27 0:00:16 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:01 0:00:25 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:19 0:00:03 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:39 0:00:16 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:42 0:00:06 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:05:45 0:00:05 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:55 0:00:20 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:56 0:00:13 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 6:06:58 0:00:13 [medeverdachte 1] [verdachte]
08-OKT-03 7:10-7:20 Overval de Meern Edah
j. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar H.J.M. van Doorn, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Proces-verbaal van het door mij, technisch rechercheur, ingesteld onderzoek in perceel Koldijksterraklaan 231 te Utrecht. Op 8 oktober 2003 vond een gewapende overval plaats op het filiaal van de Edah, gevestigd aan de Koldijksterraklaan 231 te Utrecht. In het perceel werden verschillende aanwezige personeelsleden door de daders verzameld. Uit de bestelruimte werden de handset van de draadloze telefoon weggenomen. Van de bedrijfsleider werden de sleutels afgenomen. Door mij werden de daarvoor in aanmerking komende plaatsen op aanwezigheid van sporen onderzocht. Hierbij trof ik in het magazijn, nabij de deur naar buiten, de draadloze telefoon en de sleutels van de bedrijfsleider aan. Hiervan werden geurmonsters veiliggesteld. De hieronder genoemde sporen werden overgebracht naar de afdeling Technische recherche van de politieregio Utrecht:
spoornummer: PL0913/03-343856/9/6
spoortype: sorteermateriaal
spooromschrijving: geur
veiliggesteld: geurdoek
vindplaats: sleutels bedrijfsleider
bijzonderheden: door daders gebruikt
spoornummer: PL0913/03-343856/9/8
spoortype: sorteermateriaal
spooromschrijving: geur
veiliggesteld: geurdoek
vindplaats: vanaf telefoon"
k. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren S. Brugman en J.H. de Haas, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel van een van hen:
"Op 11 maart 2004 werd door mij, S. Brugman africhter / geleider, tevens brigadier van politie, werkzaam bij Korps landelijke politiediensten, een geuridentificatieproef uitgevoerd met de speurhond Iggy. Met de hond Iggy haalde ik op 16 mei 2002 een certificaat Politie speurhond menselijke geur, Identificatie taak, certificaatnummer 03/02. De geuridentificatieproef werd uitgevoerd in de daartoe bestemde ruimte van de afdeling speurhonden te Nunspeet, op verzoek van de regiopolitie Utrecht. Als gecertificeerd helper was ik, J.H. de Haas, buitengewoon opsporingsambtenaar, akte van beëdiging 4107865/0/Asd, werkzaam bij de Dienst levende have politie van het Korps landelijke politiediensten, bij de proef betrokken.
CONCLUSIE:
Gezien het gedrag en de werkwijze van Iggy bleek mij, BRUGMAN, dat Iggy geurovereenkomst waarnam tussen, het corpus delicti (geurmonsters sleutels 9/6 en telefoon 9/8 (het hof begrijpt de hiervoor onder bewijsmiddel 9 (het hiervoor onder j genoemde bewijsmiddel) genoemde geurmonsters)), en de geurdragers welke waren vastgehouden door de verdachte: [medeverdachte 1] (het hof leest: [medeverdachte 1]).
De geuridentificatieproef is uitgevoerd volgens de voorschriften, genoemd in supplement 2 van het Keuringsregelement Politiespeurhond menselijke geur (sept 1997)."
l. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar H.A. de Wit, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant (weergave van een telefoongesprek):
"Er is communicatie tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] op 26 december 2003 opgenomen en afgeluisterd. In dit gesprek bespreken beide verdachten een groot aantal overvallen, onder meer een overval op een Edah gepleegd op 17 december 2003 te Veldhoven. Hieronder wordt een gedeelte uit dit gesprek letterlijk weergegeven.
S= [medeverdachte 1] en R= [verdachte].
S. Ja.
R. Wij hebben pas geleden ook eentje gedaan.
S: Wat?
R: E'tje.
S: Edah, met wie?
R: Met [mededader 1], met [mededader 2] (het hof begrijpt dat met [mededader 1] wordt bedoeld [mededader 1] en dat met [mededader 2] wordt bedoel [mededader 2]).
S: Waar?
R:80 kilometer hier vandaan.
R: Liggen zo, op de grond. Acht man. Opeens, een man was bezig met porto. [Mededader 2] zegt: "Ja, er komt nu een man". Hij zegt zo "trek hem naar binnen". Opeens, die man, hij doet de deur open, ik pak en trek die deur, hij pakt hem zo, hij wil gaan schreeuwen, die man en toef, op de grond. Woelah, echt he, weet je hoe mooi? Echt, die kassala als we die verleden keer hadden gepakt, weet je, daar zat het meeste geld in he? Stapels van vijftig.
S: En heb je niet een bruine mapje gevonden met cash briefgeld?
R: Ik heb een mapje gevonden, zat misschien zo'n stapeltjes vijftigjes in. Alleen in die kassa's hebben we doekoe als de kanker gepakt. Woelah, in die kassa's waren alleen maar doekoe.
S: Luister, aan niemand vertellen, woelah.
R: Nee, niemand weet, alleen jij en [...] heb ik het verteld. We zijn al, je weet toch, en eh, weet je, we wouden ook nog eentje gaan doen op een C'tje en ik ga nu een R'tje doen (hij lacht)."
m. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2005, voor zover inhoudende:
"Ik word ook wel "rat" of "ratje" genoemd. Ik word ook wel "spanjaard" genoemd. (...)
Met "doekoe" bedoel ik geld. Met "C-tje" en "R-tje" bedoel ik de C-1000 en de Rabobank."
n. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 9]:
"Ik begrijp van u dat u een vraag heeft omtrent de twee mapjes met geld die tijdens de overval uit de kluis zijn weggenomen. Het betreffen twee mapjes ter grootte van een toilettas, ongeveer 25 cm bij 15 cm en voorzien van een rits. Ik weet niet welke kleur de weggenomen mapjes waren. In die mapjes heb ik de dag voor de overval de dagopbrengst van die dag gedaan. Het geldbedrag bestond voornamelijk uit briefgeld."
De onder a, b en c genoemde bewijsmiddelen heeft het Hof in het bijzonder gebruikt ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en de overige bewijsmiddelen in het bijzonder ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde.
3.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde, omdat verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde slechts kan blijken uit de telefooncontacten die op 8 oktober 2003 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen."
3.2.4. In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof de volgende overweging inzake het bewijs opgenomen:
"Het hof leidt uit de hiervoor onder 4 tot en met 11 (hiervoor weergegeven als de onder d tot en met n genoemde bewijsmiddelen) genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, af dat verdachte een zodanig frequent telefooncontact heeft gehad met [medeverdachte 1], op voorts een zodanig ongebruikelijk tijdstip van de dag, direct voorafgaand aan de overval, terwijl de modus operandi in die overval gelijkenis vertoont met de door verdachte bekende overval, dat het hof vaststelt dat verdachte betrokken is geweest bij het plegen van het onder 2 bewezenverklaarde feit."
3.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan de bewezenverklaarde betrokkenheid van de verdachte bij de onder 2
bewezenverklaarde feiten niet zonder meer volgen. De door het Hof in zijn hiervoor onder 3.2.4 weergegeven nadere bewijsoverweging genoemde omstandigheden vormen onvoldoende grond om die betrokkenheid te kunnen aannemen.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 januari 2007.
Beroepschrift 10‑06‑2006
[verdachte]
requirant van cassatie
van een te zijner gewezen arrest van het
Gerecht te Amsterdam (Arnhem) van
10 juni 2005 (parketnummer 21/004027-04)
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, Mr [advocaat], advocaat te [plaats], die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende.
Eerste middel van cassatie
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, danwel verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd. In het bijzonder is artikel 359 van het wetboek van Strafvordering geschonden, doordien het Gerechtshof niet, althans onvoldoende motiveert weshalve het tot bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde is gekomen.
Toelichting:
Het Hof wijdt een extra bewijsoverweging aan haar bewijsconstructie ten aanzien van feit 2. Uit het frequente telefooncontact tussen [medeverdachte 1] en requirant direct voorafgaand aan de overval, het tijdstip van dit telefoonverkeer en de overeenstemming in modus operandi tussen dit feit en een door requirant bekend feit, stelt het Hof vast dat requirant ook bij feit twee betrokken is geweest.
Deze conclusie is, ook met deze uitleg, niet logisch en volgt niet uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Ten eerst kan vastgesteld worden dat de bewijsmiddelen 4 t/m 7 slechts vaststellen dat en de wijze waarop de overval heeft plaatsgevonden. Ze zijn niet specifiek ten aanzien van requirant. Het ongenummerde bewijsmiddel bovenaan pagina 7 heeft betrekking op feit 1. En ook bewijsmiddelen 11 en 12 zijn niet specifiek voor feit 2.
Bewijsmiddelen 9 en 10 hebben betrekking op de medeverdachte en niet op requirant. Ze lijken te zijn opgenomen om te bewijzen dat deze bij de overval betrokken is. Dit vanwege de indirecte wijze waarop het Hof requirant aan het feit koppelt. De medeverdachte is de ‘missing link’. Als de medeverdachte niet veroordeeld kan worden kan de link met requirant niet gelegd worden omdat die link uitsluitend bestaat uit de telefoongesprekken die hij met medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben gevoerd. Gezien het voorgaande en blijkens de extra overweging van het Hof moet het daarom om bewijsmiddel 8 draaien. De telefoongesprekken.
Ten eerste valt op dat er een discrepantie bestaat tussen de tijdstippen waarop verbinding gemaakt wordt en de duur van de ‘gesprekken’. Zo duurt het eerste gesprek 36 seconden. Het tweede gesprek begint echter al 6 seconden na het eerste enzovoort. Hier klopt iets niet terwijl hiervoor geen verklaring wordt gegeven. Zonder nadere toelichting is dit bewijsmiddel an sich dan ook reeds onbegrijpelijk.
Verder valt op dat het extreem korte ‘gesprekken’ lijken te zijn geweest terwijl requirant over ter zitting verklaart:
‘Ik wordt wel vaker gebeld 's ochtends, maar als ik niet wakker gebeld wil worden dan zet ik de telefoon gewoon uit.’
Wanneer men een telefoon belt die uit staat of niet opgenomen wordt, wordt de beller doorgeschakeld naar de voicemail, afhankelijk van de vraag of men dan een bericht inspreekt of voor de pieptoon reeds ophangt, kan het dan een heel kort ‘gesprek’ zijn.
Het gegeven dat er door [medeverdachte 1] naar het nummer van requirant is gebeld bewijst niet dat requirant [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk gesproken heeft. Als er een verklaring is voor het verschil tussen de tijdstippen van de oproepen en de gespreksduur, staat slechts vast dat er gedurende een aantal seconden verbinding is geweest. Die verbinding ontstaat ook als de voicemail inschakelt.
Kortom. De telefoongesprekken bewijzen hoogstens dat [medeverdachte 1] geprobeerd heeft contact te leggen met requirant en wellicht zijn voicemail heeft ingesproken. De frequentie waarmee hij belt wijst er eerder op dat het hem niet lukt dit contact te leggen, terwijl die lezing ook past in de verklaring van requirant over het 's ochtends gebeld worden.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat bewijsmiddel 8 niets zegt over de locatie waar zich de telefoon van requirant bevond.
Uit de overige bewijsmiddelen blijkt niets van enige betrokkenheid van requirant bij dit feit. Het arrest van het Hof is om die reden dan ook onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Redenen waarom het arrest van het Gerechtshof niet in stand kan blijven.
Advocaat-gemachtigde,
[advocaat]