HR, 09-01-2007, nr. 03546/05
ECLI:NL:HR:2007:AZ1706
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-01-2007
- Zaaknummer
03546/05
- LJN
AZ1706
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ1706, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ1706
ECLI:NL:HR:2007:AZ1706, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ1706
- Vindplaatsen
Conclusie 09‑01‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2002, 317. In aanmerking genomen dat uit de aan de HR ter beschikking staande stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het door verdachte bij het instellen van appel opgegeven adres, is ’s hofs oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. HR verklaart om doelmatigheidsredenen de appeldagvaarding nietig.
Griffienr. 03546/05
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "Enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degene voor wie hij optreedt bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatiemiddelen ingediend.
3. Het eerste middel faalt omdat het opgeven van een onjuist adres, in ieder geval bij de toepassing van de strafbaarstelling van 'bijstandsfraude', kan worden gelijkgesteld met het verzwijgen van het werkelijke, feitelijke, woonadres.
4. Het tweede middel faalt omdat het Hof, door als bewijsmiddel 1 te vermelden "geschriften, te weten kopieën van formulieren rechtmatigheidsonderzoek RWW" betreffende zekere periode "met als inhoud de opgave van de verdachte als zijn adres: [c-straat 1] te [plaats] respectievelijk [d-straat 1] te [plaats]" de voor het bewijs relevant geachte inhoud van dit bewijsmiddel - het adres dat verzoeker aan de uitkerende instantie heeft opgegeven - naar behoren heeft weergegeven.
5. Het derde middel bevat de klacht dat de dagvaarding om in hoger beroep terecht te staan ten onrechte voor geldig (uitgereikt) is gehouden, aangezien die dagvaarding is verzonden naar een postadres in het buitenland, terwijl verzoeker bij het instellen van hoger beroep een adres in Nederland heeft opgegeven.
6. Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt het volgende.
Op 10 mei 2000 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en daarbij, blijkens de hiervan opgemaakte akte, een adres in [plaats] opgegeven.
Bij arrest van 5 januari 2001 heeft het Hof de appèldagvaarding nietig verklaard, aangezien die dagvaarding uitsluitend aan de griffier was uitgereikt in verband met het ontbreken van een bekend adres van verzoeker in Nederland, ofschoon bij de stukken was gevoegd een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam, waarin is te vinden dat verzoeker is 'vertrokken naar een briefadres' in Luxemburg.
Vervolgens is verzoeker gedagvaard voor een zitting van het Hof van 9 mei 2001, naar aanleiding waarvan de thans bestreden uitspraak is gewezen. Deze dagvaarding vermeldt het aan de GBA van Amsterdam ontleende briefadres in Luxemburg, en de akte van betekening houdt in dat de dagvaarding vanwege het ressortsparket als gewone brief naar dat buitenlandse adres is verzonden.
7. Aangezien de opgave uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam, gedateerd 22 december 2000, inhoudt dat verzoeker op 23 april 1999 is vertrokken naar het briefadres in Luxemburg, en verzoeker na deze datum van uitschrijving, te weten op 10 mei 2000, een adres in Nederland heeft opgegeven, lijkt het middel terecht te zijn voorgesteld. Uit die latere opgave van een (feitelijk) adres in Nederland had het Hof immers moeten opmaken dat verzoeker zich op dat adres voor kennisgevingen van justitie bereikbaar hield.
8. Naar mijn inzicht behoeft dit in deze zaak evenwel niet tot cassatie te voeren. In verband met de betekening van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging zijn namelijk uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam verkregen, gedateerd 13 februari en 6 maart 2006, waarin is vermeld dat verzoeker inderdaad ingeschreven heeft gestaan op het [plaats]se adres dat hij bij het instellen van hoger beroep noemde, maar dat die inschrijving op 23 april 1999 is beëindigd in verband met vertrek naar Luxemburg.
9. Het komt mij voor dat op grond van deze opgaven kan worden aangenomen dat verzoeker bij het instellen van hoger beroep een adres heeft genoemd dat toen in werkelijkheid al niet meer het zijne was, zodat hij door het verzuim een exemplaar van de appèldagvaarding naar dat adres te zenden niet in zijn belangen kan zijn geschaad.
10. In ieder geval de eerste twee middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 09‑01‑2007
Inhoudsindicatie
HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2002, 317. In aanmerking genomen dat uit de aan de HR ter beschikking staande stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het door verdachte bij het instellen van appel opgegeven adres, is ’s hofs oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. HR verklaart om doelmatigheidsredenen de appeldagvaarding nietig.
9 januari 2007
Strafkamer
nr. 03546/05
km/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 mei 2001, nummer 22/001556-00, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 16 oktober 1996 - de verdachte ter zake van "enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degene voor wie hij optreedt bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in.
a. Op 27 april 2000 is aan de verdachte in persoon mededeling gedaan van het door de Politierechter op 16 oktober 1996 bij verstek tegen hem gewezen vonnis.
De van de verstekmededeling opgemaakte akte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats].
b. De verdachte heeft op 10 mei 2000 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats].
c. Een door het "Register Amsterdam" verstrekt afschrift van 22 december 2000 vermeldt het aan de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Amsterdam ontleende gegeven, dat de verdachte op 23 april 1999 is vertrokken naar Luxemburg, [b-straat 1] (briefadres).
d. De dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2001 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
De appeldagvaarding is als gewone brief verzonden naar het hiervoor genoemde adres in Luxemburg.
e. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2001 houdt in dat de verdachte niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
3.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, (oud) Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 rov. 3.24 sub b).
3.4. In aanmerking genomen dat uit de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het door de verdachte bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres, is het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de appeldagvaarding nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de appeldagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 januari 2007.