HR, 19-12-2006, nr. 03528/05
ECLI:NL:HR:2006:AZ1705
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-12-2006
- Zaaknummer
03528/05
- LJN
AZ1705
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ1705, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ1705
ECLI:NL:HR:2006:AZ1705, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ1705
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑04‑2006
- Vindplaatsen
Conclusie 19‑12‑2006
Inhoudsindicatie
De enkele omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf t.t.v. de uitspraak in appel reeds is geëxecuteerd brengt – ook wanneer deze executie i.s.m. art. 557 Sv heeft plaatsgehad – niet mee dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging (HR NJ 1994, 12).
Griffienr. 03528/05
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens (kort en feitelijk gezegd) het bedreigen en beledigen van politiemensen is veroordeeld tot een geldboete van € 750,=, subsidiair vijftien dagen hechtenis, waarvan € 250,=, subsidiair vijf dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verzoeker heeft mr V.P.J. Tuma, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Daarin wordt geklaagd over de verwerping van het (aanvankelijk door de advocaat-generaal gesteunde) verweer dat het Openbaar Ministerie in deze vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het in strijd met art. 557 Sv de straf heeft laten tenuitvoerleggen die in deze zaak in eerste aanleg was opgelegd (dat wil zeggen: de aan de boete verbonden vervangende hechtenis) terwijl verzoeker tegen de uitspraak van de Politierechter tijdig appèl had ingesteld.
4. Zoals het Hof overwoog, brengt de omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf, met miskenning van het bepaalde in art. 557 Sv, wordt tenuitvoergelegd terwijl daartegen tijdig een rechtsmiddel is aangewend waarop nog niet onherroepelijk is beslist niet mee dat de bevoegdheid om de vervolging voort te zetten vervalt.
5. Het middel faalt. Het leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 19‑12‑2006
Inhoudsindicatie
De enkele omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf t.t.v. de uitspraak in appel reeds is geëxecuteerd brengt – ook wanneer deze executie i.s.m. art. 557 Sv heeft plaatsgehad – niet mee dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging (HR NJ 1994, 12).
19 december 2006
Strafkamer
nr. 03528/05
JB/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 april 2005, nummer 24/001109-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 13 oktober 2003 - de verdachte ter zake van 1. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" en 2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen hechtenis waarvan € 250,- subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van een in hoger beroep gevoerd verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
3.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2005 is een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart het volgende - zakelijk weergegeven - :
(...)
Ik heb de geldboete die door de politierechter voor dit feit aan mij is opgelegd vorig jaar uitgezeten in de gevangenis. Ik zat toen zes dagen in de Blokhuispoort.
De raadsman van de verdachte legt een afschrift over van het bewijs van ontslag van 30 september 2004, dat is ondertekend door de directeur van De Blokhuispoort te Leeuwarden.
De advocaat-generaal voert het woord en vordert dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, gelet op hetgeen de verdachte heeft aangevoerd en de onderbouwing daarvan door de raadsman.
De raadsman van de verdachte voert ter verdediging het volgende aan - zakelijk weergegeven -:
Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien het willens en wetens een uitspraak van de rechter heeft gepasseerd. Er is hier sprake van een onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, in aansluiting op door [verdachte] reeds ondergane detentie, nu [verdachte] de geldboete wel had willen betalen.
Het hof schorst het onderzoek ter terechtzitting om zich te beraden op de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman. Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
Er zijn naar het oordeel van het hof geen gronden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter te Groningen van 13 oktober 2003. Het gegeven dat de bij dat vonnis opgelegde straf al zou zijn geëxecuteerd, kan daaraan niet afdoen."
3.3. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, brengt de enkele omstandigheid dat een in eerste aanleg opgelegde straf ten tijde van de uitspraak in hoger beroep reeds is geëxecuteerd - ook wanneer deze executie in strijd met art. 557 Sv heeft plaatsgehad -, niet mee dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging (vgl. HR 27 april 1993, NJ 1994, 12).
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.
Beroepschrift 13‑04‑2006
Aan Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
Griffienummer: 03528/05
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 16 februari 2006
Geacht College,
Rekwirant in cassatie:
De heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ([land]), wonende te [woonplaats], voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende aan onderstaand adres, ten deze vertegenwoordigd door de advocaat en procureur mr. V.P.J. Tuma, kantoorhoudende te Utrecht aan de Maliebaan 57 (3581 HE), die door rekwirant is verzocht namens haar een cassatieschriftuur in te dienen;
Heeft hierbij de eer aan Uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 24/001109-04, gewezen door het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 19 april 2005 (produktie I & II).
Cassatiemiddel:
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven of de nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen.
In het bijzonder is artikel 557 eerste en tweede lid Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het Gerechtshof Leeuwarden ten onrechte, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar strafvervolging jegens rekwirant heeft verklaard nu de door de politierechter aan rekwirant bij vonnis opgelegde straf ten tijde van de behandeling van het hoger beroep door het Gerechtshof reeds was geëxecuteerd terwijl rekwirant tijdig tegen dit vonnis van de politierechter appel heeft ingesteld.
Toelichting:
Rekwirant is door de politierechter van de rechtbank Groningen bij vonnis d.d. 13 oktober 2003 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 300,- subsidiair zes dagen vervangende hechtenis wegens het begaan van de misdrijven bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening (produktie III).
Op 9 juli 2004 is de mededeling van de inhoud van voornoemd vonnis van de politierechter aan rekwirant betekend (produktie IV). Rekwirant heeft vervolgens op 10 juli 2004, derhalve tijdig, hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de politierechter te Groningen (produktie V).
Ofschoon rekwirant tegen het betreffende vonnis tijdig hoger beroep heeft ingesteld, waardoor het nog niet in kracht van gewijsde was gegaan, heeft rekwirant de door de politierechter te Groningen opgelegde straf, te weten de zes dagen vervangende hechtenis, uitgezeten voordat het Gerechtshof Leeuwarden de zaak in hoger beroep heeft behandeld.
Rekwirant heeft immers de door de politierechter opgelegde vervangende hechtenis voor de duur van 6 dagen (in aansluiting aan het uitzitten van diverse andere straffen) van 24 september 2004 tot en met 30 september 2004 ondergaan in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden, locatie Blokhuispoort, derhalve voordat het Gerechtshof Leeuwarden de zaak in hoger beroep op 5 april 2005 heeft behandeld (produktie VI).
Het vonnis van de politierechter is derhalve in strijd met artikel 557 Wetboek van Strafvordering door het Openbaar Ministerie ten uitvoer gelegd nu tegen dit vonnis een rechtsmiddel was ingesteld.
Naast het feit dat het Openbaar Ministerie hierdoor heeft gehandeld in strijd met haar wettelijke bevoegdheden heeft zij hiermee tevens de belangen van rekwirant in ernstige mate geschaad. Aan rekwirant is door deze wijze immers het aan hem toekomende wettelijke recht ontnomen om de aan hem opgelegde straf in appel te laten toetsen, waardoor het Openbaar Ministerie het hoger beroep feitelijk heeft gefrustreerd.
Door deze gang van zaken had het Gerechtshof Leeuwarden — zoals overigens ook door de Procureur-generaal is gevorderd — het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar jegens rekwirant ingestelde strafvervolging.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft het Openbaar Ministerie evenwel ten onrechte ontvankelijk verklaard in haar jegens rekwirant ingestelde strafvervolging en aan laatstgenoemde zelfs een hogere straf opgelegd dan de politierechter te Groningen, namelijk een geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis waarvan € 250,- subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Dat het Gerechtshof Leeuwarden een hogere geldboete aan rekwirant heeft opgelegd dan de politierechter te Groningen is des te opmerkelijker nu rekwirant in 2004 failliet is gegaan en thans een uitkering ad € 769,- per maand ontvangt waarvan hij, zijn vrouw en hun twee kinderen moeten rondkomen. Rekwirant heeft dit tijdens de behandeling van het hoger beroep ook aan het Gerechtshof te kennen gegeven (produktie II).
Nu de door de politierechter aan rekwirant bij vonnis opgelegde straf ten tijde van de behandeling van het hoger beroep door het Gerechtshof reeds was geëxecuteerd terwijl rekwirant tijdig tegen het vonnis van de politierechter appel heeft ingesteld, is door te oordelen dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar strafvervolging jegens rekwirant door het Gerechtshof Leeuwarden gehandeld in strijd met het recht dan wel zijn essentiële vormen verzuimd.
Redenen waarom:
Rekwirant uw Hoge Raad verzoekt met toepassing van artikel 440 Wetboek van Strafvordering het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 19 april 2005 geheel of gedeeltelijk, hetzij op aangevoerde, hetzij op andere gronden te vernietigen. Indien en voor zover uw Hoge Raad het bestreden arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 19 april 2005 vernietigt, verzoekt rekwirant uw Hoge Raad de zaak zelf af te doen, indien dit mogelijk is zonder een nieuw onderzoek naar de feiten te houden, dan wel verzoekt rekwirant uw Hoge Raad na vernietiging van het bestreden arrest de zaak — teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad opnieuw, dan wel verder te worden berecht en afgedaan — te verwijzen naar de daartoe aangewezen instantie.
[plaats], 13 april 2006
[naam advocaat]